neefs klacht wel wat overdreven vond, ‘maar Tim en Tom hebben toch zeker u de kleeren niet van het lijf gegeten?’
‘Dat zeg ik ook niet!’ antwoordde neef, ‘maar gij begrijpt toch Baks, dat gij mij de schade zult moeten vergoeden?’
‘O, met genoegen, als je dat noodig vindt,’ zei vader met een medelijdend lachje. ‘Voor hoeveel waarde was er?’
De huishoudster kwam te hulp.
‘Nou meneer,’ zei ze, ‘als ik 't eens zeggen mag, zóóveel bijzonders was 't niet hoor. 't Was maar een bij mekaar gezocht stelletje. Ha-ha-ha! Moet die man nou die anderhalve kop en bak betalen, Rekkers? D'r was nog voor geen kwartje waarde aan.’
‘Maar nou moet ik toch alles nieuw koopen,’ steunde de vrek, ‘en die schade kan ik niet lijden, Baks.’
‘Al goed hoor! Ik zal u een servies koopen als ge nimmer gehad hebt. Nu zou ik echter wel eens willen weten, weerheen Tim en Tom gestoven zijn. Ge begrijpt, dat ik de jongens niet aan hun lot kan overlaten, want ze weten hier den weg niet.’
‘Wel, laten wij een kleine wandeling maken,’ stelde neef voor, ‘we kunnen dan tevens nog eens over de zaken praten. Ik geloof wel, dat we hier wat aan verdienen kunnen,’ voegde hij er grinnikend bij.
‘We?’ vroeg vader verbaasd.
‘Nu ja, ik bedoel natuurlijk gij,’ zei neef, die zijn neus voorbij had gepraat.
Neef trok een dun, verschoten overjasje aan, waarvan de mouwen hem veel te kort waren en zette een hoed op, waarvoor een Zondagsche vischboer zich schamen zou. Doch vader lette daar niet zoo op, ook waren zijn gedachten meer bij zijn weggeloopen jongens dan bij zijn omgeving.