| |
| |
| |
| |
Zesde Hoofdstuk.
Tim en Tom kunnen nog wel wat anders dan grappen maken.
Moeders verwachting, dat Tim en Tom wel verbeteren zouden, als ze onder strenger leiding kwamen, scheen wel vervuld te worden, want toen de jongens nauwelijks een half jaar op de school hadden doorgebracht, golden zij algemeen voor de vlugsten van de eerste klasse. De onderwijzeres was zeer tevreden over hun werk, maar dat wil nog niet zeggen, dat ze ook tevreden was over hun gedrag.
Want dat liet nog al eens te wenschen over!
Onlangs nog had Tim, ondanks de tegenspartelingen en waarschuwingen van z'n broertje, twee springlevende veldmuizen in de school losgelaten, hetgeen een vreeselijk tumult in de klasse had veroorzaakt.
En een paar dagen later had hij stilletjes de kat van huis mee naar school gesmokkeld, goed verstopt onder zijn kiel. Het had wel een kwartier geduurd, eer men de poes te pakken had en de
| |
| |
hoofdonderwijzer, meester Punt, had er Tom duchtig de les over gelezen!
Maar het werk van de school zelf! Daar was weinig of niets op aan te merken!
En toch waren Tim en Tom niet zoo bijzonder knap. Wel hadden zij veel plezier in het leeren der verschillende vakken, en daardoor ging het bij hen vlugger en gemakkelijker dan bij de meeste kinderen.
Ondanks hunne ontelbare ondeugende streken waren zij toch de gunstelingen van Juffrouw Haafman, de onderwijzeres. Zij kenden geen grooter genot, dan wanneer zij geprezen werden om hun goede werk.
Vader en moeder Baks vonden het heel prettig, dat Tim en Tom zoo flink leerden, en al hadden zij nog heel wat met de kleine vagebonden te stellen, zij hoopten maar steeds, dat het met hun bengels wel in orde zou komen. Moeder kon de woelige drukte van haar jongens niet goed meer verdragen, zij was niet sterk van gestel en leed in den laatsten tijd dikwijls aan hoofdpijn. En als Tim en Tom dan eens heel druk aan het stoeien waren, in de kamer of op den zolder, dan was één woord van vader weer voldoende om ze tot rust te brengen. Dan kusten ze moeder en gingen stilletjes naar buiten, waar hun spelen niemand hinderde. Maar hoe voorzichtig ze ook met moeder omgingen, hoe stil ze altijd in huis probeerden te zijn, de zwakke vrouw werd er niet beter op en kon ten laatste het huishouden niet meer waarnemen.
Toen kwam er op zekeren dag een vreemde vrouw in huis. Zij was lang niet zoo zachtzinnig en lief als moeder, en haar grijze oogen keken altijd min of meer boos over den gebogen, spitsen neus, terwijl haar opgewipte kin, als ze begon te praten, telkens bijna tegen haar neus aantikte.
| |
| |
Die vrouw moest moeders werk doen als huishoudster, totdat vrouw Baks weer hersteld zou zijn.
Toen deze nieuwe dame aan Tim en Tom was voorgesteld, schrikten de jongens eerst niet weinig van dat vreemde gezicht.
‘Net Katrijn uit de poppenkast!’ zei Tim zachtjes aan het oor van Tom, en beiden proestten het uit.
‘Je hoeft mij niet uit te lachen!’ zei de huishoudster met schelle stem. ‘Je moet niet denken dat ik me voor den gek laat houden!’
Tim en Tom vluchtten naar buiten, terwijl vader alle moeite deed, om de huishoudster aan het verstand te brengen, dat het heusch aardige jongens waren, die heel goed leerden op school, maar nu eenmaal wat speelsch van aard waren. De huishoudster knikte eens en nam den boel eens goed op.
Zij zou het heele huis wel eens inrichten naar háár zin.
Moeder, die in een kussenstoel voor het raam bij den winkel zat, gaf wel eenige inlichtingen, maar daarvan wilde de huishoudster niets hooren.
‘U hebt rust noodig, vrouw Baks, en ge moogt u nergens mee bemoeien! Ik zal wel zorgen, dat alles in orde is, laat het dus maar gerust aan mij over!’
In dien tijd hadden Tim en Tom het verbazend druk over haar. Geen van beide waren bijzonder ingenomen met de komst van ‘juffrouw Katrijn’ zooals ze haar noemden. En wat een leelijk haar had ze!
Grijs en zwart door elkaar en dan zoo dun! Maar die neus en die kin waren het schrikbeeld van hun jongensgedachten. Precies een nijptang, vond Tim en Tom was van meening, dat zij met die nijptang wel heel goed vader's theekisten kon openmaken.
‘Waar zou zij moeten slapen?’ vroeg Tim.
‘Ik denk wel, in onze bedstee’ zei Tom.
| |
| |
‘Mooi; en dan gaan wij weer naar den zolder, hé? Zeg, nou weet ik ineens wat moois!’
‘Wat dan?’
‘Er is een gaatje in den zolder. Dat moeten we grooter maken.’
‘Waarom?’ vroeg Tom, die lang zoo gauw niet meer toestemde om mee te doen, dan vroeger. ‘Wat moet je daarmee?’
‘Zal je wel zien. Kom mee.’
‘Maar als....’
‘Dan ga 'k alleen!... ook goed.’
‘Nee, ik ga mee!’
Samen trokken ze naar den zolder, waar Tom inderdaad het gaatje in den vloer ontdekte, waarover Tim gesproken had. Het huis van Baks was nog heel ouderwetsch, en in de huiskamer was, evenals in den winkel, de houten zoldering door balken ondersteund.
Het gaatje in den vloer bevond zich juist tusschen twee van die binten, zoodat men op de tafel in de kamer kon zien. Het was ongeveer zoo groot als een dubbeltje en Tim had het tot zijn groote blijdschap eenige dagen geleden ontdekt. Juist wilde Tim zijn plannen aan Tom mededeelen, toen de schelle stem van de huishoudster riep:
‘Dadelijk beneden komen! Eten!’
‘Katrijn roept,’ zei Tim, maar hij durfde toch niet ongehoorzaam zijn en ging dadelijk met Tom naar de kamer.
‘Asjeblieft’ zei de huishoudster, aan weerskanten van de tafel een stoel plaatsend, ‘Tim hier en Tom daar.’
| |
| |
‘Ik ben Tim niet,’ zei Tom.
‘Nou Tom dan! Zoo, en nu netjes eten. Waar is je servetje?
‘Ik heb geen serpentje,’ zei Tim etend.
Moeder lachte, maar de huishoudster vond 't niet aardig.
‘Servètje zeg ik, of als je dat niet begrijpt, je slabbetje.’
‘Die gebruiken ze niet, vrouw Veldhuis,’ zei Moeder.
Tim en Tom keken elkaar veelbeteekenend aan.
‘Dan is dat niet, zooals 't hoort,’ zei de huishoudster, en ze nam twee schoone handdoeken uit de linnenkast en bond die Tim en Tom onder de kin.
‘Ik heb zoo'n dunne boterham,’ klaagde Tim.
‘En ik heb haast geen boter,’ voegde Tom er bij.
‘Wel wat een ontevreden kinderen!’ viel vrouw Veldhuis uit. ‘Is het niet naar je zin?’
‘Ze zijn de boterhammen wat dikker gewend,’ verklaarde moeder glimlachend.
‘O - nou maar, ze zijn anders dik genoeg!’
‘Mag ik. astublieft nog een beetje melk, vrouw Veldmuis?’ vroeg Tim vriendelijk.
‘Veldmuis?!’ riep de huishoudster, verschrikt over zulk een beleediging.
‘Zoo heet u toch?’ vroeg Tom.
‘Vrouw Veldhuis moet je zeggen, lieve jongens,’ zei moeder.
‘O’ - -
Tim verslikte zich haast in zijn melk en Tom bukte naar den grond, om een korstje op te rapen, dat niet gevallen was. Zoo verliep de maaltijd, en Tim en Tom waren blij, toen vrouw Veldhuis hun den handdoek van onder den kin wegnam en zij weer mochten gaan spelen. Dadelijk stoven zij naar den
| |
| |
zolder, maar toch niet met hunne gewone luidruchtigheid. Zij waren wel wat bang voor de schelle stem van de huishoudster en ook voor haar spitse gezicht en de grijze oogen. Maar toch waren de jongens niet weinig beleedigd, omdat ze doeken voor het morsen hadden moeten aandoen. Phoe,
het gaf nog al wat, of er een kruimeltje op hun daagsche goed terecht kwam.
Wat een vervelend mensch, om hen zoo als kleine kinderen te behandelen! Ze waren nu immers al bijna zeven jaar! Neen, zóó iets lieten ze zich niet langer welgevallen!
‘Wij zullen haar bang maken,’ zei Tim.
‘Kan je toch niet.’
‘Niet? zal je zien. Vraag eens aan vader wat grauwe erwten.’
| |
| |
‘Waarvoor?’
‘Om mee te spelen!’
Tom ging en kreeg van vader een handvol erwten.
Maar als Baks geweten had, waar ze voor moesten dienen, had hij ze zeker niet gegeven.
‘Goed zoo,’ zei Tim, de erwten in zijn zak stekend, ‘die kunnen wij vanavond goed gebruiken.’ En daarop fluisterde hij Tom iets in 't oor, waarop Tom eerst heel bedenkelijk keek, maar een oogenblik later toch hartelijk meelachte.
Buitenmenschen gaan niet zoo laat naar bed als stedelingen. Lang vóór tien uur zijn de meeste dorpsbewoners al onder de wol, omdat ze er ook weer heel vroeg uit moeten. Toen de dorpsklok van Oldenhove dan ook half tien sloeg, was alles bij de familie Baks ter ruste. Maar op den zolder, waar Tim en Tom voorloopig nachtverblijf hielden, werd al zeer weinig geslapen. Tim en Tom hadden uren lang liggen praten, fluisterend, om toch vooral beneden niet gehoord te worden. Eindelijk, toen ze niets meer hoorden, meende Tim, dat het oogenblik gekomen was, om zijn plan ten uitvoer te brengen.
In de bedstee van de huiskamer sliep vrouw Veldhuis, tenminste, zij was van plan dit te gaan doen. Maar het vreemde huis en het ongewone bed maakten, dat ze vooreerst den slaap niet vatten kon. Het was zeer donker in de kamer en ternauwernood kon zij de witte kopjes op het theeblad onderscheiden.
Stil - hoorde zij daar geen geschuifel op den zolder? Wel waren daar Tim en Tom, maar die kinderen sliepen natuurlijk al lang. Neen, ze hoorde niets meer. Tot opeens een kopje rinkelde... alsof iemand daar iets inwierp.
| |
| |
Vrouw Veldhuis, die zeer bijgeloovig was, schrikte verbazend en hield den adem in.
Rikketik - trik!! ging het tusschen de kopjes.
‘O Heer, wat zal er nu gebeuren?’ steunde zij, ‘had ik maar wat brandnetel water in de kamer gesprenkeld of een spin op den muur geteekend met gekookte pepermunt-olie. Het is bepaald een booze geest, die mij schrik wil aanjagen!’
Trik - kets - rrrrr... ging het over de tafel.
Vrouw Veldhuis gaf een gil en verdween onder de dekens.
Die schreeuw wekte vader uit zijn slaap.
‘Wat is er?’ riep hij door de alcoof.
Tim en Tom hoorden die stem en snelden als de wind naar hun bed.
‘O, kom toch hier!’ kermde vrouw Veldhuis.
Vader trok een broek aan, maar stak bij vergissing zijn beenen in de mouwen van zijn jas, zoodat hij 't weer over moest doen en ging toen naar de huiskamer om te zien, wat daar aan de hand was. Hij stak de petroleumlamp aan en vroeg:
‘Wat is er toch, vrouw Veldhuis?’
| |
| |
Als vrouw Veldhuis gekapt en gekleed was, had zij nog lang geen lief voorkomen, maar wat vader nu boven de dekens zag uitsteken, deed hem bijna omvallen van schrik.
Een bleek, ontdaan gelaat met tandeloozen mond, lange grijze haarpieken met er boven op een witte floddermuts, aldus leek vrouw Veldhuis wel een tooverkol.
‘Er is een booze geest in de kamer,’ jammerde zij.
‘Dat geloof ik ook,’ mompelde vader in zichzelf, ‘groote genade, wat een gezicht!’
Maar dadelijk ontdekte vader de erwten op het theeblad en in de kopjes.
Aha, dat waren de erwten, die Tom vanmiddag kwam vragen! Dus daarvoor hadden de heeren ze noodig!
‘Ga maar gerust slapen, vrouw Veldhuis,’ zei vader op geruststellenden toon. ‘Het is weer een ui van Tim en Tom. Ik zal wel eens even naar boven gaan.’
‘O, wat een verschrikkelijke kinderen!’ kermde de angstige huishoudster, ‘wat een misdadigers!’
Vader klom kalm naar boven en paste het oude middeltje toe. Ieder op z'n beurt maakte voor de zooveelste maal kennis met vaders knie en handen, en bijna was vader nog gevallen over de erwten, die op den zoldervloer verspreid lagen.
Het is te begrijpen, dat vrouw Veldhuis Tim en Tom den volgenden morgen niet bijzonder hartelijk ontving. Moeder vermaande hen, om toch voortaan niet meer zoo ondeugend te wezen, en werkelijk, Tim en Tom vonden het zelf verdrietig, dat zij moeder met hun streken zoo treurig maakten, maar zij dachten van te voren daar niet over na. En op aandringen van moeder beloofden zij vrouw Veldhuis
| |
| |
beterschap. Ze hoorde hen zwijgend aan, maar ze haalde haar schouders op alsof ze zeggen wilde: Ik geloof er toch niets van!
Maar dan had ze het toch mis.
Tim en Tom waren wel degelijk van plan, hun leven te verbeteren en hoopten dat nu ook eens ècht te kunnen toonen.
Nu, die gelegenheid liet niet lang op zich wachten. Op school gekomen - ze zaten nu in de tweede klasse - vertelde de meester hun, dat hij dien dag onder zijn leerlingen eens een schrijfwedstrijd wilde houden. Hij zou drie prijzen uitloven, een mooie teekendoos als eersten, een notitieboekje als tweeden en een fraaie penhouder als derden prijs! De kinderen zouden ieder een los blaadje papier krijgen, waarop meester heel netjes hun naam zou zetten met een cijfer voor het schrijven. Na afloop zouden de kinderen dan hun werk mee naar huis mogen nemen.
Wat schitterden de oogen van Tim en Tom, toen zij dit vernamen. Zij keken elkander even aan, alsof zij zeggen wilden: Wij winnen den prijs!
Toen schreef de meester heel langzaam en netjes op het bord: Alle begin is moeielijk, maar niet onmogelijk!
Nu, dat ondervonden de kinderen ook, want zij zaten nog maar pas in de tweede klasse en dan was het schrijven van zoo'n spreekwoord heusch niet gemakkelijk. Wat deden ze hun best! Telkens, als meester met de liniaal een tikje op de bank gaf, mochten ze één woord schrijven. Het duurde op die manier wel heel lang, voor ze zes regels af hadden, maar dat hinderde niet.
Tim en Tom behoorden stellig tot degenen, die het meest hun best deden. Met buitengewone inspanning teekenden zij de moeilijke letters precies tusschen
| |
| |
de lijntjes, en ze waren heusch moe, toen het werk af was. Daarop schreef meester de namen op de blaadjes en zette op elk een cijfer. Tien was het hoogste. Daar kwam meester aan... nog vier banken... nog drie... nog twee... één... Meesters hand rustte op het blaadje van Tom... en schreef langzaam met blauw potlood... een dikke, vette 10. Daarop kwam het potlood op Tims blaadje terecht... en al spoedig prijkte dit met een even duidelijke 9.
‘Kranig hoor!’ zei meester goedkeurend, en daarop noteerde hij de cijfers in een boekje.
‘Ziezoo,’ vervolgde hij, ‘het is mij meegevallen. Wel is het nog lang niet in orde met allemaal, maar de meesten van jullie hebben toch meer dan 6. Nu zal ik eens zeggen, wie de prijzen gewonnen hebben. Tom Baks en Gerrit Verhoef hebben beide tien. Maar Tom heeft het nog wat netter dan Gerrit. Tim Baks is de eenige, die negen heeft, dus de eerste prijs is verdiend door Tom, de tweede door Gerrit en de derde door Tim.’
Om twaalf uur deelde meester de prijzen uit en nadat zij den vriendelijken man hartelijk bedankt hadden, stormden zij, gelukkig als iemand ter wereld naar moeder.
Vrouw Veldhuis mopperde wel wat, toen ze zoo woest naar binnen stoven, vader Baks keek wel bestraffend, omdat ze bijna een zak met rozijnen omgooiden, maar overgelukkig sloot moeder haar jongens in de armen, toen ze zag, dat Tim en Tom ook nog wel wat anders konden dan grappen maken en ondeugend zijn.
Zelfs vrouw Veldhuis keek nu wat minder streng en vader stopte in ieders spaarpot een kwartje.
|
|