‘Zoo - mom - mom - ben jullie - mom - mom - daar - mom - mom’ bracht oom Gijs al etende er met moeite uit.
Opeens begon Tim te schateren en Tom volgde vanzelf.
‘Lach je nog?’ riep vader uit. ‘En wat heb ik je gezegd?’
‘O ha-ha-ha-ha!’ schaterde Tim. ‘Ooms neus draait!’
Vader wist geen raad en trok Tim en Tom aan de ooren. Toen oom zijn mond had leeg gegeten, sprak hij boos:
‘Ik heb nog nooit van mijn leven zulke ondeugende jongens gezien! Er komt niets van jullie terecht, als je je niet betert! Foei, wat een leelijke kinderen!’
‘U is toch ook niet mooi,’ vond Tim. ‘Heelemaal niet! U hebt zoo'n dik hoofd en een draaineus! Ik ben veel mooier!’
‘Wil je nu je mond wel eens houden, brutale jongen!’ riep oom woedend uit.
‘Ik niet brutaal!’ zei Tim verontwaardigd.
‘Marsch, de kamer uit!’ riep vader, die er nu geen raad meer mee wist.
Dat vonden Tim en Tom eigenlijk ook maar beter dan ruzie te maken met oom.
‘Ze meenen het zoo kwaad niet, Gijs,’ sprak vader tot oom, toen de jongens naar buiten waren. ‘Ze zijn nu eenmaal zoo en ze zullen later wel veranderen. Kwaad zit er niet in, werkelijk niet.’
‘Nou maar,’ zei oom Gijs, een flinken teug thee nemend, ‘als dat mijn kinderen waren, zette ik ze veertien dagen op water en brood en gaf ze om het uur een pak slaag!’
Vader glimlachte en zei, dat het wel een beetje