| |
| |
| |
| |
Tweede Hoofdstuk.
Tim en Tom's huiselijke avonturen.
Dienzelfden dag nog kregen de nieuwe wereldburgers een naam. De een werd genoemd naar vader, en zou voortaan Timotheüs Baks Jr. heeten, terwijl de ander Thomas Baks genoemd zou worden. Maar de kruidenier, die langzamerhand zich in zijn lot schikte, kon het maar niet over zijn hart verkrijgen om zijn zoons te betitelen met Timotheüsje en Thomasje. Hij sneed een flink stuk van die namen af en noemde ze kortweg Tim en Tom, hoewel hij zelf niet recht wist, wie van de twee Tim en wie Tom was. De gelijkenis van de twee bolle broertjes was zóó treffend, dat alleen hun moeder en de baker hen van elkander wisten te onderscheiden.
Van hun eerste levensjaar valt weinig anders te zeggen, dan dat zij groeiden als kool, met den dag dikker werden en de oogen meer dicht dan open hadden. Zij waren zeer voorspoedig, want het heele jaar
| |
| |
hadden zij den dokter niet noodig gehad. Iederen dag verslonden zij ieder zeven à acht flesschen melk, en als de flesch hun niet op tijd gegeven werd, zetten zij een keel op van belang! Maar was de melk naar binnen, dan gevoelden zij zich heel tevreden en speelden wat, gezellig samen liggend in de groote wieg, met elkanders mopneusje of bonsden uit louter tevredenheid met de dikke kopjes tegen elkaar. Tot opeens zoo'n bons weer 'n beetje al te hard aankwam en dan had je 't geschreeuw weer gaande.
Toen zij acht maanden waren, konden ze al zonder hulp of steun op den grond zitten en waren zeer vlug in het grijpen van verschillende voorwerpen. Vader Baks mopperde wel eens, als de broertjes midden in de kamer zaten met een berg rommel om zich heen, maar toch hield hij wel van zijn kleuters. Hij kroop dan wel eens op de knieën naar hen toe en als Tim en Tom dat zagen, kraaiden zij het uit van pret. Eerst stompten zij vaders pet van z'n hoofd en dan trokken ze hem allebei zoo lieflijk aan de haren, dat de man het uitbrulde en naar den winkel vluchtte.
Hoe ouder ze werden, hoe aardiger. In de elfde maand begonnen zij al te loopen, elkander stevig vasthoudend, en stond er bij ongeluk een stoof in den weg, dan wisten zij nog niet van uitwijken, maar rolden liever met stoof en al over den grond. Als je ze zoo naast elkander zag staan, moest je onwillekeurig al lachen.
Dan pas viel hun gelijkenis verbazend op! Ze hadden allebei blond haar, bij wit af, blauwe oogen, 'n mopneusje en denzelfden ernstigen trek om den mond. Zij waren zeer hartelijk voor elkaar, in het minst niet jaloersch en deelden lief en leed te zamen. Tegenover die goede eigenschappen stond nu weer, dat ze nog al eens koppig waren. Wat ze zich in 't
| |
| |
hoofd hadden gehaald, móest gebeuren, het kostte wat het wilde! En daardoor kwamen de zaken wel eens anders uit, dan ze zich hadden voorgesteld.
Op een dag, toen het buiten regende en zij dus niet in den wagen konden rijden, speelden zij samen in een hoekje van de huiskamer. Er was een oude poes in huis, die .zeer zachtzinnig met de kinderen omging en nooit een nagel uitstak, mits men haar geen kwaad deed. Poes smulde juist van een heerlijk bakje versche melk, toen Tim haar bemerkte en op z'n dikke beentjes naar haar toe waggelde. Maar bij poes aangekomen, kon hij z'n evenwicht niet meer bewaren en tuimelde voorover, precies met zijn neus in de melk. Poes sprong verschrikt over hem heen en vluchtte onder een kast. Maar zoo had Tim het niet bedoeld! Hij dronk eerst de melk van poes op en nam toen de kamerstoffer, waarmee hij poes van onder de kast verjaagde. De kat vluchtte in de richting van Tom, die rustig zat te kauwen op een eierschaal, die hij in den kolenbak gevonden had. Tom pakte poes met een handigen greep bij haar poot en trok 'r naar zich toe. Poes kreeg ook wat van de harde eierschaal, totdat opeens Tim kwam aanzeilen op z'n knieën.
Ta-ta-tááá! schreeuwde Tim en trok poes aan den staart. Ba-ba-bááá! gilde Tom en trok de kat aan den poot. Het slot van zulke twisten was altijd, dat wie 't hardste trok, overwinnaar was en daar nam de ander dan meestal heel tevreden genoegen mee. Thans had Tom beter houvast aan den poot, dan Tim aan den staart en 't einde was, dat de eerste in 't bezit bleef van poes. Tim vond dit heel best en zette koers naar den winkel. Dit vond zijn broertje nu ook veel aardiger en al spoedig was hij Tim gevolgd. De kruidenierswinkel van vader was een
| |
| |
paradijs voor de twee kleine rakkers. Het eerste, wat zij vanuit de huiskamer bereikten, was een groot stroopvat. Dikwijls keken zij met bewondering naar de dikke zwarte straal, die vader wel eens uit den tapkraan liet komen. En begeerig vingen zij dan het laatste dunne straaltje op, door de hoofden er onder te houden. Natuurlijk kon dit altijd maar door één van beiden gebeuren, maar zij duwden net zoolang elkanders hoofd weg, tot geen van beiden wat in den mond had, maar hun oogen en neus integendeel vòl zaten. Opeens kreeg Tim een prachtig idée! Hij nam de winkelschaar, waarmee vader de touwtjes doorknipte, en begon in het vat een gaatje te boren. De punt van de schaar was scherp, het hout niet te hard en zoo kwam er na eenigen tijd een stroopstraaltje uit het vat. Om de beurt zogen Tim en Tom dat op! Maar toen ze genoeg hadden en de stroop maar bleef doorvloeien, gingen ze elkander ermee inwrijven.
Dat was pas een mooi spelletje!
Daarop kreeg Tom den meelzak in 't oog. Hij kroop er heen, sloeg met de handjes het meel stuivend omhoog en stopte ten laatste zijn bestroopt gezicht er in! Wit als sneeuw kwam het weer te voorschijn en dat vond Tim zoo prachtig, dat hij het ook deed. Wat hadden ze een pret!
Vader, die even aan de deur met den melkboer had staan praten, kwam eens kijken, waarom de bengels toch wel zoo'n plezier hadden.
Wat schrikte de man!
Daar liep me zijn kostelijke stroop zóó maar over den vloer, terwijl Tim en Tom bijna onzichtbaar waren van het opgejaagde meel, dat in wolken om hen heenstoof!
‘Vrouw, vrouw! Kom eens gauw hier!’
Daar kwam moeder aanloopen.
| |
| |
‘Wel wat een ondeugende kinderen!’ riep moeder uit, toen ze den toestand overzag. ‘Dadelijk naar binnen, marsch!’
Intusschen stopte vader het lek in het vat en reinigde den smeerboel in zijn winkel. Tim en Tom werden naar binnen gejaagd, overal een spoor van meel achterlatend. Moeder had heel wat te poetsen om ze weer schoon te krijgen. Maar een half uurtje later zaten ze weer heel knusjes, met schoone jurken en schorten aan, den aschemmer in de keuken te
doorzoeken, alsof daar wonder wat moois in te vinden was.
Zoo verliep er alweer een jaar, maar aan de ondeugende streken van Tim en Tom kwam geen einde. Vader zei wel eens, dat hij zijn jongens nog voor galg en rad zag opgroeien, maar hoe ouder ze werden, des te meer hechtte hij zich aan de vroolijke grappenmakers. Dat nam evenwel niet weg, dat hun deugnieterijen in hun tweede levensjaar al erger en erger werden. Het was reeds door het geheele dorp
| |
| |
bekend, welke snaken Tim en Tom waren, en de meeste menschen hadden schik in de aardige snuiters. Dat was misschien niet goed, want daardoor meenden de broertjes, dat zij alles maar mochten doen, wat zij wilden. Zoo was bijvoorbeeld buurvrouw Gastman, de vrouw van den melkboer, bijzonder gehecht aan Tim en Tom. Zij gaf ze dikwijls lekkernijen en speelde wel eens met hen, wanneer ze bij haar in de kamer waren. Die visites bij vrouw Gastman bevielen de jongens uitstekend. Ze konden nu al flink loopen, springen en rennen, en in het tuintje van buurvrouw, dat aan het riviertje de Schie grensde, hadden zij daar volop gelegenheid toe. Op zekeren dag, toen de melkboer met den wagen uit was en de vrouw in het tuintje schuurde, waren Tim en Tom alleen in den winkel. Zij speelden eerst wat verstoppertje achter de groote melkvaten, doch opeens trok Tim zijn broertje de muts van 't hoofd en smeet die in een melkvat, dat meer dan half vol was. Tom beantwoordde die liefheid door 't zelfde met Tim's muts te doen. Dit gebeurde tot groote tevredenheid van beiden. Samen sleepten zij toen een zoetemelksche kaas van de toon bank en mikten die in de ton met karnemelk. Met een zwaren plons kwam de kaas in de melk terecht, terwijl het witte vocht in stralen om hen heen spatte! Toen namen zij ieder een kluit boter uit een vaatje en begonnen daar allerlei mooie poppetjes van te kneden. Maar opeens trad de melkboer binnen.
Wat was die nijdig, toen hij zag, wat Tim en Tom gedaan hadden! Hij vischte hunne mutsen uit de melk, vervolgens de kaas, schraapte de geknede boter weer netjes bijeen in het vaatje en schopte vervolgens de boosdoeners de deur uit. Tim en Tom vonden dit heel gewoon en zochten al spoedig naar nieuw speelgoed. Tim vond op de straatsteenen een
| |
| |
metalen dassenknijper met scherpe tandjes. Hij liet het Tom zien en om tevens te probeeren, of het ding nog goed was, zette hij den knijper op Tom's neus. Tom gilde het uit, wat Tim heel vreemd vond. Hij nam het vinnige knijpertje van broer's neus af en zette het op zijn eigen mopje. Maar al spoedig liet hij eenzelfde gebrul hooren en haastte zich, het scherpe ding weg te nemen. Daarop dachten zij er eens over, welk prachtig spel zij nu wel met dit nieuwe voorwerp konden spelen. Het was alleraardigst om te hooren, hoe de twee broertjes daarover met elkaar redeneerden. Daar ze nog maar twee jaar waren, konden ze natuurlijk nog maar heel slecht met de meeste woorden terecht.
‘'t Is mijn tnijpertje!’ zei Tom.
‘'s Nietes,’ beweerde Tim, ‘itte heb het gevind.’
‘Tepot maten!’ stelde de ander voor, net als zijn broertje voor iedere k een t zeggend.
‘Itte weet wat. An vader geve!’
‘Hè ja!’
Samen stapten ze naar vader, die in den winkel de theebussen afstofte.
| |
| |
‘Vader! Ruit is!’
‘Ruiken?’ vroeg vader Baks, ‘waar moet ik aan ruikén?’
‘Is zoo letter!’ zei Tim.
Vader zag niet wat Tim in zijn knuistje hield en boog zich naar de hand van zijn kleinen baas, om uit de grap maar eens te ruiken. Maar in een wip had Tim den knijper op vaders neus gezet.
‘Au, au! Sakkerement! Schei uit!’
‘Doet heeleboel zeer!’ zei Tim ernstig.
‘Ja, dat voel ik, aap van een jongen!’ riep vader uit, die haastig het ding van z'n neus nam en de deur uit smeet.
Tim en Tom waren zeer voldaan over den afloop van deze gebeurtenis en gingen naar de huiskamer, om aan moeder een boterham te vragen.
|
|