commandeerde toen: voorwaarts! en trok naar het huis van Baks ten einde te zien, of de brand ernstig genoeg was om de spuit te gaan halen.
Het was drukkend warm dien dag en de dappere brandweer kwam dan ook hijgend en bezweet bij het huisje aan, waar het volk hen met luid gelach ontving.
‘Op zij, menschen! Ruimte asjeblieft!’ commandeerde de kleermaker, die met zijn brandmeesters-stok de menigte achteruit drong.
‘Hei ho, wat is er aan de hand?’ klonk opeens een stem, terwijl een man met 'n breeden vilthoed en een kolossaal dikken buik zich puffend door de menigte werkte.
't Was de burgemeester van Oldenhove.
‘Er is brand, burgemeester,’ zei de kleermaker, wijzend met zijn brandweerstok op Baks' winkel.
Opnieuw klonk het spottend lachen der omstanders.
‘Ik zie niets, brandmeester.’
‘'t Zal binnenbrand zijn, edelachtbare!’ zei de kleermaker op echten diensttoon. ‘Ik ben verplicht het huis te onderzoeken.’
‘Maar brandmeester, er is niets te zien. Je hebt je vergist.’
‘'t Staat in ons brandweer-reglement, burgemeester. Ik moet me overtuigen, dat er werkelijk geen vuur in het huis is.’
‘Nu, mijnentwege. Ga je gang.’
Onder het gelach der dorpelingen drong de kleermaker, gevolgd door twee boeren-spuitgasten, den kruidenierswinkel binnen.
‘Is de brand al gebluscht?’ vroeg hij aan Baks, die knapjes het land had over het onaangename opstootje voor zijn deur.
‘Loop naar de maan!’ riep Baks, ‘misschien is daar wat voor je te blusschen!’