- Is dat geen werk voor mij? vroeg Boet. Maar voor u dan toch zeker heelemaal niet!
- O, ik doe 't altijd.
- Maar u valt er haast bij neer, zei Boet, kom Maus, help me eens gauw.
Met behulp van zijn zusje zette Boet den zak met kolen op zijn rug en droeg dien naar de schamele woning van het vrouwtje.
Het arme mensen liet de kinderen even binnenkomen.
Och, och, wat zag het er daar armoedig uit. Er waren twee stoelen en een tafel.
De ouwe, ongelijke wanden waren beplakt met een papier, dat al lang zijn kleur verloren had.
Het vrouwtje keek weemoedig naar de verbaasde oogen van Boet en Maus.
- Ja, 't is hier niet mooi, hè, zei ze treurig. Maar ik ben ook zoo arm, kinderen.
De Pinkertonnetjes zwegen bedrukt.
Zij hadden nog nimmer wèrkelijke armoede zóó omneedoogend voor zich gezien.
- Woont - u hier - alleen? vroeg Maus.
- Ja, nu wel, sinds mijn zoon soldaat is, ben ik alleen.