| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
De nieuwe meester.
Den eersten van de nieuwe maand deed de heer Lijmberg, de opvolger van meester Spoor, zijn intrede in de klas.
De heer Lijmberg was een zeer deftig persoon ondanks zijn boersch voorkomen. Evenals de boerenknechts en meiden, die veel in de heete zon op den akker werken, had hij gevlamd gele haren, die zóó weerbarstig-hard waren, dat hij ze met pommade en cosmetiek en haarolie in bedwang moest houden.
Hij droeg een bril op het paarsroode, magere gezicht en meestal was zijn blik ernstig en vermanend.
De heer Stipman stelde meester Lijmberg
| |
| |
aan de jongens voor en verliet daarna het lokaal.
Meester Lijmberg zette zich achter den lessenaar en kerk de klasse eens rond.
Daarna sprak hij op deftigen toon:
- Het is mij aangenaam, in uw midden te zijn. Tot voor eenige dagen was ik werkzaam op de lagere school te Grasdorp, zoodat ik mij thans in een nieuwe omgeving bevind. Ik hoop echter, dat ge u allen vlijtig en oppassend zult betonnen, opdat het onderwijs goode vruchten moge dragen.
Op die deftige wijze ging de heer Lijmberg nog eenigen tijd voort. Inderdaad was hij tot nog toe onderwijzer geweest op de volksschool te Grasdorp, waar hij niet anders dan gewone boerenkinderen tot leerlingen had. Hij meende echter op het Instituut van den heer Stipman vooral zeer deftig en voornaam te moeten optreden, wat in het eerst de verbazing van de jongens en daarna hun lachlust opwekte.
Vooral Boet, die in de voorste bank zat, had met stomme verbazing de verschijning van den heer Lijmberg begroet.
Groote hemel, wat een meester!
| |
| |
Het stijve, houterige, komiek-deftige optreden van dezen man, vergeleken met de ongedwongen hartelijkheid van meester Spoor, deed de heele klasse onaangenaam aan. Ach, ach, meester Spoor, leuke, goeie baas, waarom was je ook heengegaan?
- Ik heb vernomen, aldus vervolgde de heer Lijmberg zijn toespraak, dat mijn geachte voorganger, de heer Spoor, voorzitter was van een club onder u. Ik moet u echter meedeelen, dat ik mij met dergelijke aparte dingen in het geheel niet kan inlaten. Zulks ligt geheel buiten de lijn van het onderwijs. Hebt gij dat begrepen?
Niemand antwoordde.
Allen keken met oogen van verbazing naar den nieuwen onderwijzer, die hen zoo deftigafgemeten toesprak.
Daarna begon de les.
Oef, wat was het saai, wat was het droog, wat was het taai!
De heer Lijmberg was voortdurend aan het woord, niemand behoefde iets te antwoorden.
De jongens verveelden zich.
Boet had verdriet.
| |
| |
Wat was het toch gezellig geweest bij meester Spoor!
Het was een vervelende morgen.
- O moeder, zei Boet, vandaag is de nieuwe meester gekomen!
- Zoo vent, wie is dat?
- Meester Lijmstok heet-ie.
- Dat jok je natuurlijk.
- O nee, Lijmverf, geloof ik, zei Boet.
- Je vergist je bepaald, lachte moeder.
- Wacht, nu ben ik er! Lijmberg!
- O zoo. En.... een prettige meester?
- Nee moeder. Was die goeie leuke Spoor maar niet weggegaan.
- Tja, Boet, alle menschen zijn niet eender. En wat hebben jullie vanmorgen gedaan?
- Wij? Dat weet ik niet. Niks, geloof ik.
- Niets? Maar hoe heb ik het nu met je?
- Ja, wij hebben geluisterd naar meester Lijmkoek, ach, ik bedoel Lijmberg. Eerst heeft-ie 'n uurtje over Groningen gepraat, toen 'n uurtje over een Fransche les gepraat,
| |
| |
en toen weer 'n uur over ijzermijnen gepraat. Wij hebben ons 'n aap verveeld.
Moeder lachte eens.
Toen Maus thuis kwam, moest zij ook 't verhaal hooren van den nieuwen leeraar, die achtereenvolgens door Boet betiteld werd met de namen: Lijmpot, Lijmkwast, Lijmstok, Lijmflesch, en Lijmmajoor.
Zij lachte er eerst wel om, maar ten slotte had ze toch met Boet te doen, omdat hij zijn goeden vriend Spoor verloren had.
Toen de heer Borio thuis gekomen was, werd hem eveneens het treurige nieuws verteld.
Boet deed dat natuurlijk weer op zijn eigenaardige manier, zelf ondanks z'n treurigheid soms grinnekend om z'n eigen dwaasheid.
- Nou dan, zei-die, meester Lijmneus is een vreeselijke man, die denkt, dat-ie erg deftig doet, maar 't lijkt wel ruzie. Hij heeft koperdraad-haar, rood-geel-bruin-oranje, net herfstblaren. Zijn gezicht is blauw-paars of rood-paars, dat herinner 'k me niet goed meer, precies of-ie den heelen nacht in de buitenlucht geslapen heeft. Dan heeft-ie 'n
| |
| |
bril op, daar kijkt-ie overheen of onderdoor, een van tweeën.
Soms doet-ie 't allebei tegelijk. Aan de club doet-ie niet mee, daarmee kan hij zich niet inlaten. Ook goed, we zullen 'm uitlaten.
Mijnheer Borio lachte.
- Jij had liever meester Spoor gehouden, nietwaar Boet.
- Nou, of ik! Dat was nog eres een meester! Wat hebben we fijn geleerd bij hem! Ik benijd de jongens, die hem nu krijgen.
- Ja Boet, zei moeder, zoo is het leven nu eenmaal. Je kunt het niet altoos zoo hebben, als je wel graag zoudt willen. Doe intusschen maar je best en al is meester Lijmberg niet zoo'n jongensvriend als meester Spoor, hij zal toch wel een even goed onderwijzer zijn en wanneer hij van jou en de anderen knappe jongens maakt, kunnen we toch tevreden zijn.
- Dat zit nog, mompelde Boet. Enfin, we zullen wel zien. Laten wij thans ons aan den disch nederzetten en ons déjeuner gebruiken, zou meester Lijmolie zeggen. Maar ik zeg:
| |
| |
Moeder, geef me 'n lekkere dikke boterham. Mèt koek.
Reeds dienzelfden eersten dag kwam Boet met meester Lijmberg op voet van oorlog.
Dat had twee oorzaken.
De klasse was versierd met een twintigtal wandplaten, waarvan er eenige zéér hoog aan den muur hingen. Dien middag wilde meester Lijmberg de plaat van de ijzermijn weer op haar plaats hangen en vroeg daartoe zeer netjes aan Boet:
- Wilt gij mij even den ladder uit de gang halen, Pinkerton?
Boet vloog bereidwillig de bank uit.
Hij haalde den gevraagden ladder en liep er vrij onbesuisd mee de klas door.
- Halt! Pinkerton! Blijf staan! gebood meester Lijmberg.
Boet bleef opeens staan, maar door dien plotselingen schok ontglipte de ladder hem, die hij recht overeind in de handen hield. De ladder viel naar den meester toe en.... bom! daar kreeg deze het ding op de schouders,
| |
| |
zoodat zijn hoofd tusschen twee sporten uitkwam. Alle jongens begonnen te lachen, sommigen gierden het uit van pret.
En Boet merkte heel leuk op:
- Portret in lijst, cabinetformaat, één vijftig.
- Pinkerton, houd je mond, ik zeg: houd je mond! riep meester Lijmberg, die met zijn figuur geen raad wist. Toen nam hij den ladder van de schouders en zwijgend hing hij de plaat op haar plaats.
| |
| |
Daarna sprak hij op strengen toon:
- Pinkerton, je moet na vieren eens op mij wachten. Ik geloof, dat jij een soort vrijbuiter bent, maar ik zal alle grappenmakerijen streng weten te straffen. Er moet òrde zijn, Pinkerton, òrde!
Boet knikte. Jawel, orde. Meester Spoor had altijd flink orde gehad in de klas, omdal doodgewoon geen der jongens er aan dacht, iets ònordelijks te doen. Daar was 't leeren altijd vanzèlf gegaan.
Boet werd eenigszins bitter gestemd.
Hij voelde, dat hij met meester Lijmberg voortaan wel op gespannen voet zou staan.
Gedurende de lessen ging de heer Lijmberg herhaaldelijk in de voorste bank zitten, n.l. op de tafel van Boet.
De jongen vond dat heel onaangenaam en niet erg netjes. Hij durfde echter niet aan den meester vragen, of deze zoo vriendelijk zou willen zijn, om niet op zijn tafel en inktpot te gaan zitten.
Maar Boet wist een veel eenvoudiger middeltje. Toen de meester weer juist was opgestaan om achter zijn lessenaar zijn redevoe- | |
| |
ringen voort te zetten, doopte Boet zijn penhouder met den bovenkant in den inktpot en maakte den rand ervan flink zwart.
Al redeneerende en pratende, meestal over de hoofden der jongens heenkijkende, liep meester Lijmberg nu eens naar dezen, dan naar dien kant van de klasse. Hij deed nimmer een vraag, noemde het een na het ander maar op en bemerkte volstrekt niet, dat het grootste deel zijner teerlingen in het geheel niet luisterde.
Toon van Zijl trachtte zijn verveling te verdrijven door het schieten van natte proppen tegen de zoldering, Gerrit Bouman had een zak vol vuurwerk, om dien avond in zijn tuin af te schieten en nu sorteerde hij dat op zijn tafel, Johan de Waal zat heimeijk in een boek van Jules Verne te lezen, terwijl Boet zich beijverde in het zwart maken en nathouden van zijn inktpot.
Weer liep meester Lijmberg de klasse op en neer, en weer zette hij zich even neer op de bank van Boet. Maar toen hij een oogenblik later opstond, riep Boet opeens:
- O, mijnheer, kijk eens aan uw goed!
| |
| |
De heer Lijmberg, die op dat oogenblik
aan niets anders dacht dan aan de Romeinen, wier geschiedenis hij aan 't voordragen
| |
| |
was, keek vreemd op bij deze woorden.
Meester lichtte zijn jas op en keek naar de aangewezen plek.
Er was een kolossale inktvlek op zijn pantalon!
- Ja, dat komt er nou van, zei Boet. U gaat ook telkens op mijn bank zitten.
Meester Lijmberg keek Boet aan met een paar oogen, die niet veel vriendelijks voorspelden. En daarna ging hij weer voort met het leven der Romeinen.
|
|