| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Met den vriend uit. Een treurig bericht.
Na den feestavond ging het leven weer zijn gewonen gang. Dat wil zeggen, Boet en Maus musiceerden nu nog veel meer en ernstiger dan vroeger, terwijl Boet in de uren, dat hij niet op school was of het huis op stelten zette, het menschdom trakteerde op zijn dwaasheden. Maus, die eigenlijk de grappen van haar broertje nog zoo kwaad niet vond, probeerde wel vaak hem van zijn streken af te houden, maar ze liet zich meestal meesleepen door zijn vroolijkheid.
Mijnheer Borio, de Vriend, hechtte zich met den dag meer en meer aan het gezellige spannetje en het werd zoo langzamerhand gewoonte, dat hij meer dan eens per week met het twee- | |
| |
tal uit wandelen ging. Die wandelingen waren voor den ouden heer zoowel als voor Boet en Maus allergezelligst, want hielden die twee hem door hun gebabbel voortdurend bezig, de Vriend liet het op niet één wandeling aan een snoeperijtje of tractatie ontbreken.
Op zekeren Zaterdagmiddag had hij Boet en Maus weer eens meegenomen naar de stad. Per electrische waren zij er heengegaan en ze waren van plan naar de bioscoop te gaan. Het was mooi Decemberweer en het had een paar dagen en nachten gevroren, zoodat er al een flinke ijskorst in de grachten lag. Boet had ook wel graag er eens een paar natte beenen aan gewaagd, om te probeeren of 't ijs al hield, maar 't uitgaan met den Vriend was ook niet te versmaden. Ze wandelden gezellig met hun drieën door de drukke winkelstraten naar de Passage, waar de bioscoopzaal gelegen was. Maar in de straat, die er aan grensde, bleef Boet eensklaps staan bij de deur van een grooten speelgoedwinkel, waar de winkelier juist naar zijn knecht stond uit te kijken.
- Mijnheer, vroeg Boet hem, wijzend op
| |
| |
zijn Vriend, wilt u dien meneer eens zeggen, wat zoo'n grooten voetbal kost?
- Maar.... maar...., viel mijnheer Borio hem opeens in de rede, wel da's verdraaid kras! Vraag ik er jou om? Kom dadelijk mee, jongen.
- Zeven vijftig, jongeheer, zei de winkelier lachend.
- O hee, dat krijg ik in geen geven en vijftig jaar bij mekander, zuchtte Boet. Wat een geld! O Vriend, die bal kost maar zeven vijftig, dat is maar drie rijksdaalders!
- Doet me plezier, bromde mijnheer Borio.
- Hebt u nooit gevoetbald vroeger?
- Nee, in mijn tijd wisten ze daar niet van.
- Jammer. U kunt 't oog best leeren. Ik kan het wàt fijn. Als u nou die bal koopt, zal ik 't u leeren.
- Nee, dank je wel, Boet. Ik ben te oud en te stijf.
Boet keek zijn zusje eens aan. 't Lukte niet best, de Vriend liet maar niet zoo gauw drie rijksdaalders los.
Opeens riep Maus:
- Kijk, daar komt de freule met zuster
| |
| |
Emma uit den lunchroom. Ik wou, dat ze meegingen naar de bioscoop.
- We zullen 't haar vragen, zei mijnheer Borio.
De dames vonden de ontmoeting alleraardigst en namen de uitnoodiging met genoegen aan.
De Vriend nam vijf eerste rangen en weldra genoot het gezelschap van de bioscopische beelden, die op het doek geworpen werden. Eerst werd er een natuuropname vertoond, die erg mooi was, maar daarna kwam er een akelig drama, waarvan Boet en Maus trouwens weinig begrepen. De mensehen op het doek deden maar niets dan zuchten, elkander ernstig aankijken met begrafenisgezichten, af en toe eens hartverscheurend huilen en soms werd er eentje zoo maar pardoes doodgeschoten. Het was gruwelijk om aan te zien en Boet verveelde zich dan ook buitengewoon. Gelukkig had hij zijn erwtenblazer bij zich en terwijl de heele zaal in 't donker naar 't vervelende bioscoopdrama keek, blies Boet zijn erwten heimelijk links en rechts. Tók! daar vloog er een tegen een heerenhoed, de erwt sprong
| |
| |
weer terug en een juffrouw, die met open mond naar het doek staarde, kreeg het ding juist in de keel.
- Ggggttt.... splggg!!!.... hoestte ze, en die naast haar zaten, begrepen niet, waardoor het mensch 't opeens zoo benauwd kreeg. Zuster Emma, die zich ergerde aan 't onmogelijke bioscoop-drama, had Boet's bewegingen gevolgd en wist geen raad van het lachen, tot groote verbazing van freule Hoogenbrock, die 't drama vreeselijk poëtisch vond en tranen in de oogen had.
Boet schoot oog een paar erwten in verschillende richtingen. De tweede kwam in den hals van een jongmensch terecht. Het was aardig om te zien, hoeveel moeite deze zich gaf, om de erwt te grijpen en hoe hij zich daarna op den rug krabde. De derde vloog door de heele zaal en schoot toevallig den pianist de lorgnet van den neus, zoodat de man opeens ophield met spelen omdat hij geen noot meer zag.
Juist was 't drama uit en ging het licht op.
De zaalchef deed zijn best om den jongen te ontdekken, die zoo herhaaldelijk erwten
| |
| |
links en rechts schoot, en zijn oogen bleven bestraffend rusten op een viertal vroolijke knapen, die bijzonder veel pret met elkaar hadden.
Boet intusschen keek met schijnheilig gezicht om zich heen.
De volgende film vertoonde een komische geschiedenis, tenminste op het programma stond te lezen, dat dit een vertooning was om tranen te lachen.
Een wielrijder werd door een agent achtervolgd, de eerste reed dwars door alles heen, door marktkraampjes, door het water, over huizen en daken, maar wat daar nu voor grappigs of geestigs aan was, dat begreep Boet al evenmin als zijn metgezellen.
Daarom begon hij zijn erwtenblazer nog maar eens in werking te stellen, maar juist op het moment, dat het volgende projectiel door de zaal snorde, merkte de zaalchef hem op en kwam regelrecht naar hem toe.
- Jongeheer, mag ik u verzoeken, heen te gaan?
- Wablief? vroeg Boet verbouwereerd.
- U hindert de menschen. U moet de zaal uit!
| |
| |
- Ken je net denken, zei Boet lachend.
- Moet ik een politieagent halen?
- Da's verdraaid kras, zei de Vriend. Wat doet die lieve jongen dan?
- Wel mijnheer, antwoordde de zaalchef, die lieve jongen is al meer dan een half uur aan het erwtenblazen en stuurt de voorstelling in de war. Dat mag niet, mijnheer. En daarom moet de jongen de zaal uit.
- Laat hem maar stilletjes zitten, hij zal 't niet weer doen, beloofde mijnheer Borio.
De zaalchef nam daar genoegen mee en Boet kon dus blijven.
Maar toen de overige nummers van het bioscoop-programma al even vervelend en onbeduidend bleken als de vorige, en verschillende menschen de zaal verlieten, gingen de dames met den heer Borio en Boet en Maus ook maar heen.
Bij 't doorloopen van 't middenpad zei Boet tot den zaalchef:
- Als 'k hier nog eens terugkom, breng ik wéér m'n erwtenblazer mee. Dag cheffie!
Op freule Hoogenbrock hadden de bio- | |
| |
scopische geschiedenissen nog den meesten indruk gemaakt, ze zei dan ook, dat ze er ‘puur geagiteerd’ van was. Boet integendeel sprak van een ‘snert-bioscoop’ en dat hij 't zonde van 't geld vond.
Om de schade een beetje in te halen trok de heer Borio met zijn gezelschap naar een ‘thee-inrichting’, zooals Boet zei. Zijn zusje Maus maakte er hem opmerkzaam op, dat zooiets een ‘tea-room’ heette, maar Boet hield hardnekkig vol.
- Je zei melkinrichting, dus evengoed was thee-inrichting.
Want Boet had 'n hekel aan vreemde woorden.
In den theesalon was schier geen tafeltje onbezet, maar gelukkig vonden ze er nog een aan 't einde van de zaal.
Boet liet zijn oogen gaan over de groote menigte dames, die den theesalon vulden en zei eensklaps hardop:
- Zeg Maus, zouden al die menschen niets anders te doen hebben dan hier te zitten theedrinken?
Freule Hoogenbrock kreeg een kleur van
| |
| |
schrik, de zuster trok Boet aan een oor en de Vriend mompelde weer, dat het verdraaid kras was.
Maar Boet was eigenlijk een beetje uit zijn humeur geraakt, omdat de bioscoopvoorstelling, waarvan hij zich zooveel had voorgesteld, hem zoo slecht bevallen was. Zooals gewoonlijk koelde hij dan zijn boosheid daarover aan zijn omgeving. Opeens stond hij van zijn stoel en liep naar het buffet.
- Juffrouw, vroeg hij, wilt u mij vijf taartjes geven?
- Zeker jongeheer, met genoegen.
Boet kreeg de vijf gebakjes op een cartonnen schoteltje en nam ze zelf mee naar zijn gezelschap.
- Asjeblieft, ik tracteer! zei hij met trots.
- Maar Boet, dat had je niet moeten doen!
- Ja, dat zeggen alle dames, als ze wat krijgen, zei Boet, maar ondertusschen eten ze 't toch maar op.
Men bleef een ponsje gezellig praten en daarna riep de heer Borio een der juffrouwen om af te rekenen.
- Drie thee is vijf-en-veertig en twee
| |
| |
grenadine is vijf en zeventig en vijf gebakjes is precies één gulden, meneer.
- Vijf gebakjes? Heb jij die dan aiet betaald, Boet?
- Welnee, zei Boet. Die heb ik gekregen!
- Gekregen? Van wie?
- Wel, van de buffetjuf! Ik heb haar toch gevraagd: wilt u mij vijf gebakjes geven, en toen zei ze: met genoegen!.
- Da's verdraaid kras! mompelde de Vriend, en terwijl Maus met een lachgilletje het uitgierde en de dames hare zakdoeken tegen den mond drukten, betaalde hij in vredesnaam ook maar de taartjes, waarop Boet getracteerd had.
Toen verlieten ze den thee-salon en Boet zei in 't voorbijgaan tegen de juffrouw van 't buffet:
- Dag wurm.
Een paar dagen later vertelde meester Spoor aan zijn jongens, dat hij ze binnenkort ging verlaten. Hij was benoemd tot hoofdonderwijzer op een dorp en daar niemand twee
| |
| |
heeren dienen kan, was hij dus wel genoodzaakt, zijn vrienden en de club ‘Allen Vooruit’ vaarwel te zeggen.
Dat bericht ontvingen de jongens met schrik en droefheid.
Wat moest er van de club terechtkomen?
Wie zou hen nu het leeren zoo aantrekkelijk maken, als meester Spoor het deed?
Nu waardeerden zij pas de groote verdiensten van hun onderwijzer en vriend.
Wie weet, watzij daarvoor in de plaats zouden krijgen!
Een groote verslagenheid had zich van de heele klas meester gemaakt.
Zelfs de Dwarskijkers waren ervan onder den indruk.
Eenige weken later nam meester Spoor afscheid.
Toen hij zijn jonge vienden toesprak ston den hem de tranen in de oogen.
En zelfs de kranigsten onder de jongens moesten telkens den prop in hun keel wegslikken.
Maar van alle jongens trok Boet er zich wel het meeste van aan.
Hij was van het afscheid nemen heelemaal
| |
| |
van de wijs geraakt en treurde over het vertrek van meester Spoor.
Hij ging hem zelfs nog eens op zijn kamer bezoeken, om te trachten, den meester nog van zijn voornemen af te brengen. Maar dat baatte niet.
Glimlachend, maar toch innerlijk ontroerd over dit bewijs van liefde zijner leerlingen, schudde de meester het hoofd.
Het ging niet.
En zoo vertrok meester Spoor, een ledige plaats achterlatend, zóó groot, dat er weer heel wat voor noodig was, om die weer gevuld te krijgen.
|
|