De Pinkertonnetjes
(1918)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 144]
| |
Hoofdstuk X.
| |
[pagina 145]
| |
- Een rijksdaalder, was het antwoord. - Het is merkwaardig, zei mevrouw Drup, dat het al langer hoe minder wordt. Tegen de jongens heeft zij verteld, dat zij dertig gulden voor den hond heeft gegeven, later twintig, toen tien, vijf en nu is het reeds een rijksdaalder geworden. - Men moet toch wat verdienen, mompelde de vrouw. Ik heb toch uw zoon niet in mijn huis gehaald. - Neen, zei mijnheer Drup, maar ge weet even goed als ik, dat zoo'n jongen geen rashond verkoopt en dan weet ge ook wel, dat die herdershond heel wat meer waard is. - Daar komt Karel net thuis! zei mevrouw, en werkelijk, een oogenblik later kwam de jongen de kamer in. Hij schrikte hij het zien van de koopvrouw, aan wie hij gisteren den hond verkocht had. - Zoo Karel! sprak zijn vader. Je komt juist van pas. Je hebt gisteravond aan deze vrouw den hond verkocht, die je een paar dagen in huis hebt gehouden! Wij zullen er straks wel over spreken, hoe je aan den hond | |
[pagina 146]
| |
gekomen bent, maar zeg me eerst, hoeveel geld deze vrouw je ervoor gegeven heeft. - Eén gulden, zei de jongen. De vrouw wilde dit eerst nog ontkennen, maar de heer Drup begreep, dat zij er een extraatje uit wilde slaan en zei: Hoor eens, ik zal je een daalder geven, dan heb je er toch geen verlies bij. En nu kan je gaan! De vrouw was eigenlijk blij, dat ze er nog zoo genadig afkwam en vertrok, zonder veel te zeggen. - En nu tusschen ons, mannetje, sprak mijnheer Drup. Karel beefde op zijn beenen. Nooit had hij kunnen denken, dat het zóó gauw zou uitkomen! Vader was lang niet gemakkelijk, er zou wat zwaaien! - Vertel me eerst eens, hoe je eigenlijk aan den hond bent gekomen, maar ik waarschuw je, géén woord liegen en de heele waarheid spreken, verstaan? Karel begon al te huilen. - Ja, of je nu al huilt, daar hebben we niets aan. Zeg me eens, wist je niet, dat de hond van de Pinkertonnetjes was? | |
[pagina 147]
| |
Karel knikte huilend. - Antwoord geven... ja of neen? - Ja.... va.... - Heb je hem dus met opzet hier gebracht? - Ja.... va.... - En waarom? Geen antwoord. - Heb je ruzie gehad met Boet? Ja.... va.... - Jongen! houd toch in's hemelsnaam op met dat Java! Je bent hier niet in Indië! En je geeft me behoorlijk antwoord, begrepen? - Ja.... va.... - Wàt blief? - Jawel, vader. - O, dat is tenminste behoorlijke taal. Ik begrijp er alles van, je hebt zoogenaamd wraak willen nemen op Boet en daarom heb je hem dit aangedaan. Maar je zult excuus vragen aan Boet en hem zeggen, dat je spijt hebt van hetgeen er gebeurd is. En voorloopig blijf je een week lang in huis en moogt in het geheel niet buiten spelen. Karel werd in zijn kamertje opgesloten en kwam er vóór Maandagmorgen niet weer uit. | |
[pagina 148]
| |
Het was voor den beer Drup geen prettige thuiskomst. Hij had de heele week gereisd en was blij, weer in zijn gezellig huis te komen. Helaas.... zoo zijn er altijd jongens, die hun ouders herhaaldelijk verdriet veroorzaken.
Boet en Mans zaten in de leerkamer. Het was daar wel gezellig, er hingen leuke platen aan den muur en aardige kiekjes, er stond een groote tafel met schrijfbehoeften in het midden en tegen den muur stond een oude canapé, waarop ze gezellig konden liggen lezen. Nu zaten ze aan de tafel en leerden hun les. - Boet zat te schommelen met zijn beenen. - Zit toch stil! zei z'n zusje. Even hingen de beenen stil, dan begon 't schommelen weer. - Is 't nou uit? herhaalde Maus. - Val op je snuit! rijmde Boet. - Hè, wat flauw. - Je neus in je mouw. Maus zweeg en buurde in haar boek. Boet had een plaagbui. En als Boet een plaagbui | |
[pagina 149]
| |
had, wist hij niet van ophouden en werd dan wed eens een beetje vervelend. Daar had Maus dan verdriet van. Maar als 't er op aankwam, kon ze ook haar woord doen en was heusch niet op haar mondje gevallen. Boet dacht, dat Maus wel weer wat zou terugzeggen, maar toen dat niet gebeurde en hij toch graag voortging net plagen, begon hij met de tafel te wiebelen. Maus stond op, nam haar hoeken van de tafel en wou de kamer uitgaan. - Héé, zei Boet, je neemt mijn rekenboek mee! - 's Niet. 't Is het mijne, zei Maus. - Nee, geef terug, het is 't jouwe niet! Boet sprong op baar toe, wilde baar het boek ontrukken, maar Maus hield het ook stevig vast. - Laat los! riep Maus, anders roep ik de zuster! - Pfoe, 'k ben nog al bang van d'r! - Dan zal ik de freule halen! - En dan trek ik de freule d'r snor uit! zei Boet. Daar kwam moeder de kamer in, verschrikt. | |
[pagina 150]
| |
- 'k Heb alles gehoord, zei ze, en de freule ook, want die zit hiernaast. En jij, ondeugende jongen, hebt een fermen klap verdiend! Met deze woorden liep Moeder naar Boet en wilde hem den klap geven, maar opeens ging Maus met uitgebreide armen beschermend voor haar broertje staan, alsof ze zeggen wou:raak hem niet aan, moeder, sla mij dan maar! Mevrouw Pinkerton had zóó veel zusterlijke opoffering niet verwacht, maar ze liet er zich niet door uit het veld slaan. Het maakte de zaak maar erger, want nu kreeg Mans een tik links en Boet een tik rechts. Maar daar had Moeder zoo'n verdriet over, dat ze gauw de kamer uitliep om op de gang een beetje uit te huilen over haar ondeugende bengels. Boet en Maus begrepen dat wel, en | |
[pagina 151]
| |
allebei liepen ze hard hun moeder na en vlogen haar om den hals. - Toe mensch, zei Boet vertrouwelijk, huil d'r nou maar niet om, 't heeft niet eens zeergedaan, want je hand is zoo zacht als een poesenpootje. - U bent de liefste van alle moeders! zei Mans, slaat u me nog maar eens flink hard! Maar Moeder drukte ze heiden aan haar | |
[pagina 152]
| |
borst, lachte door haar tranen heen en zei: - Rakkers.... pas op, als je moeder weer zoo'n verdriet aandoet! - Zullen we nooit meer doen, zei Boet, en als we groot zijn en moeder oud is, zorgen wij voor haar en geven concerten over de heele wereld, nietwaar Maus? - Natuurlijk, zei Maus en met die heerlijke toekomstbeloften ging het drietal de kamer in, waar freule Hoogenbrock haar best deed, om het niet van lachen uit te proesten. | |
[pagina 153]
| |
Een half uurtje later was Boet met de vrienden Gerrit Bouman, Toon van zijl, en Frits van Laren aan het spelen. En na het spel gingen ze een eindje loopen. Meestal wandelden ze even naar de stad, waar ze allicht meer afwisseling vonden dan in Duinwijk. Op de markt te Steenvoorde zat elken dag een vrouw in een zuurkraampje. Behalve augurken, gekookte eieren, oliebollen, enz. verkocht zij ook zoogenaamde stroopkoeken, die zij in het kraampje op een petroleumstel bakte. Die koeken waren plat en rond en na het bakken besmeerde de koopvrouw, die algemeen onder de naam Vrouw van Zetten bij oud en jong bekend was, den bovenkant met zwarte stroop. Aldus toebereid kostte zoo'n koek de somma van één cent. Dat was niet duur, en je kon voor dien cent heel wat pleizier hebben. Een jongen als Boet kon er tenminste wel voor een kwartje plezier van beleven. De vrienden kwamen rustig langs het kraampje gewandeld en besloten, zichzelven op het genot van een te onthalen. | |
[pagina 154]
| |
- Vrouw van Zetten, vier stroopkoeken. - Goed, jongens. Zij maakte ze gereed, waarbij de jongens ijverig toekeken, ofschoon ze 't wel honderdmaal gezien hadden. Opeens riep Frits: - Kijk, daar heb je Jan Prikkel! Jan Prikkel was het zoontje van rentenier Prikkel, een ouderwetsch mannetje, die zijn jongen nooit aan eenig spel of vermaak liet deelnemen. En daardoor was Jan misschien wel een beetje stille, in zichzelf gekeerde jongen geworden.Ga naar voetnoot*) - Hé daar, Jan! riep Boet. Kom eens hier! Jan kwam nieuwsgierig naderbij. - Lust jij óók een stroopkoek? vroeg Boet. Jan keek, boe gretig de jongens in de snoeperij hapten en lustte er ook wel een. - Ja, ik wil er ook graag één! zei hij. - Nóg een stroopkoek, Vrouw van Zetten, bestelde Boet en lei nog een cent neer. Maar een beetje goed stróóp erop! | |
[pagina 155]
| |
Vrouw van Zetten, die de grap wel kende, lachte eens en schudde het hoofd: die jongens toch! Daarop reikte zij Boet een dik bestroopten koek over. Hij pakte hem aan, lei de koekup de vlakke hand en met de woorden: Pak aan, Jan! plakte hij het strooperige ding plotseling op Jan's gezicht! - Eet smakelijk, Jan! riepen de jongens en schaterden het uit, terwijl Vrouw van Zetten een verschrikt gezicht zette, alsof ze nog nooit van haar leven zoo'n vertooning had meegemaakt! | |
[pagina 156]
| |
Jan trok den stroopkoek van zijn gezicht en maakte gauw, dat hij wegkwam. Maar hij at hem toch met smaak op!
Dienzelfden avond, toen Boet in de huiskamer te lezen zat, werd er gebeld en een oogenblik later kwam de heer Drup met zijn zoon Karel de kamer in. Mevrouw Pinkerton kende den heer Drup wel en begreep ook, wat het doel van zijn komst was. Maar Boet snapte niet wat die jongen, die zijn lieven Fik gestolen en verkocht had, bij hem kwam doen. Boet keek hem dan ook allesbehalve vriendelijk aan. - Mevrouw, sprak de heer Drup, mijn zoon Karel had aan Boet iets te zeggen. Mag hij dat even doen? - Welzeker, mijnheer, met het grootste genoegen! Toen trad Karel aarzelend naar de tafel, waar de jongen zat te lezen. - Boet, zei hij met trillende lippen, ik heb er spijt van, dat ik zoo leelijk gedaan heb met je hond. Ik wou, dat het niet ge- | |
[pagina 157]
| |
beurd was, en.... en.... dat je niet meer boos op me wilde zijn. En hier heb ik een cadeautje voor je hond. Met groote verbazing hoorde Boet hem aan en nam het pakje aan, dat Karel hem overhandigde. Hij maakte het open en haalde er een prachtigen nikkelen halsband uit, waarin gegraveerd stond: Fik - Villa Bloemfontein - Duinwijk. Boet was er heel blij mee, dat was zeker, maar.... niet meer boos zijn op Karel, die zijn lieven hond zooveel kwaad had gedaan?.... Hij keek Karel eens aan, en.... Toen gaf hij hem een hand en zei: - Ik dank je wel, Karel. Het is een mooie halsband. En ik zal niet meer boos op je zijn. Maar als je weer zoo iets doet, sla ik je doormidden. Nou ben ik niet meer nijdig op je. Na deze vriendschappelijke verzoening was de zaak in orde en keerde Karel met zijn vader voldaan huiswaarts. |
|