| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
De middag verloopt huiselijk, maar ten slotte toch wat rumoerig.
Toes Boet in het Vlaamsche Park kwam, keek hij naar de bloemen in de tuinen. Zag hij er heele mooie, dan bleef hij staan en bestudeerde ze in gedachten. Wat een rare jongen was hij toch eigenlijk, nog geen half uur geleden liet hij 'n boerenwagen op de markt 'n kraam uit elkaar trekken, draaide twee juffrouwen aan elkaar, gooide een schoenmaker 'n rotte peer als een ontploffende granaat in z'n facie en stond nu met een hart vol liefde te kijken naar rozen, anjelieren, vergeet-mij-nietjes en dahlia's.
Boet hield van bloemen, van boomen, van vogels en vlinders. Hij zou nooit een dier
| |
| |
kwaad doen, geen boom beschadigen, geen vogeltje plages. Hij had een goed hart en hij dacht, dat de stad en de school en de menschen en de meesters er waren voor hèm, om er zooveel mogelijk pret mee te maken.
Langs een rij tuintjes, die de kleine villa's van den weg scheidden, liep hij voort tot aan ‘Bloemfontein.’
Maus zat met de Vriend voor 't raam, Moeder was aan de koffietafel bezig.
Boet kon duidelijk aan den mond van Maus zien, dat ze zei:
- Daar hebbie 'm nou.
Boet nam plagerig z'n pet af voor z'n zusje, die als antwoord op die beleefdheid haar tong uitstak. Dat does zusjes meer. 'n Korten ruk aan de bel, dienstmaagd verscheen.
- Goeienmiddag, kamerolifant, zei Boet vrindelijk.
- Boetje, voeten vegen, Boetje! zei de meid.
- 'n Tik op je hoedje, rijmde hij, kieperde z'n pet aan den kapstok en ging de kamer in. Daar zei hij deftig:
- Middag mevrouw Pinkerton, dag mijnheerio Borio, hoe gaat het U-io?
| |
| |
En toen tot Maus:
- Dag prul.
Moeder beet zich op de lip en trachtte ernstig te kijken, want Boet moest een standje hebben voor zijn laatkomen. De vriend nam Boet bij zich en streek hem over 't hoofd, terwijl Maus een gezicht trok.
- En waar komt mijn knappe zoon zoo laat vandaan? vroeg Moeder. En waarom krijgt Moeder geen zoen?
Boet vloog op z'n moeder aan, pakte haar met klem.
- Ik heb ook zoo véél aan m'n hoofd, sprak hij.
De heer Borio lachte en trok hem weer naar zich toe.
- Die lieve jongen, mompelde hij en streek Boet over de wang.
- Maar hoe kom je nou toch weer zoo laat, vent? vroeg Moeder.
- Gemarkt, moeder. Gekke dingen zie je op die markt.
- Wat was er dan voor geks te zien? vroeg Maus. Zeker jouw snuitwerk.
- Odk al, zei Boet. Maar dat was 't gekste
| |
| |
niet. Ik heb mij slap gelachen om een boer, die met zijn wagen een kraam uit elkaar haalde.
- Hoe kwam dat dan?
- Wel, d'r stond zoo'n boeren-paardenauto bij een leege kraam. En 'r hing een touw aan de kar. Toen dacht ik: zoo'n touw dient, om ergens aan vast te maken, en omdat er niets beters in de buurt was, bond ik het touw maar aan dat kraampje vast. Vort paard, zei de boer en tegelijk sukkelde het heele gevalletje onderste boven. Zoo'n domme boer ook!
- Maus schaterde het uit.
- Eénig! riep ze. Dòl!
- Maar jou bengel! zei Moeder.
- Da's verdraaid kraa,.... die lieve jongen, mompelde de Vriend en verslikte zich in zijn koffie.
- En toen? vroeg Maus, gretig verlangend om meer dergelijke avonturen te hooren.
- Nou, enne toen liep 'k door, hè! Toen heb 'k twee vrouwen aan mekaar gebonden. Eén had 'n hood aan 'n touw, 'n lang touw. 't Was een aardig diertje. Psss.... Bello.... zei ik en tegelijk liep ik hard om de twee
| |
| |
vrouwen heen. Nou, dat begrijp je, de hond liep me na en 'n oogenblik later zaten ze met 't hondentouw aan elkaar gedraaid.
- Eénig! gierde Maus. O, wat 'n stel!
- Verdraaid kras, verdraaid kras, klonk het naast Boet.
- Schandelijk, vond Moeder.
- Maar 't mooiste komt nog, verhaalde de bengel. Daar loop ik me door de Oostwijkstraat en kijk naar een schoenfrik, die voor z'n open raam te timmeren zit. Roept me die vent opeens: Heb jij hier gisteren 'n kat meegenomen? Je zal je zus met 'r geleende hoedje bedoelen, zei ik, maar daar gooit me die schoes 'n laars naar m'n hoofd, gelukkig mis. Zoo'n valscherd. Nou, gelukkig zie ik een half-vergane juttepeer liggen en die heb ik hem vierkant tegen zijn kersepit gegooid, dat de erwtensoep tegen den zolder spatte.
- Maus rolde van pret onder de tafel.
Moeder snoot heel ijverig haar neus en draaide zich om.
En de Vriend wreef rich de tranen uit de oogen.
| |
| |
Maar Boet vervolgde doodkalm:
- Toen ik aan 't loopen, dat snap je. Heeft me die vent mij ingehaald en met z'n spanriem op mijn boddie getrommeld, dat ik haast in tweeën brak.
- Precies, wat je verdiend hebt! zei Moeder.
- Heeft-ie jou geslàgen? vroeg de Vriend verontwaardigd.
Maus kroop onder de tafel uit en kon nog maar niet tot bedaren komen.
Op dat oogenblik kwam freule Hoogenbrock met zuster Emma binnen. Natuurlijk werd alles in geuren en kleuren nog eens opgehaald, tot groot vermaak van de aanwezigen.
Toen werd er gebeld en kwam de meid een reusachtigen ruiker in de kamer brengen, heerlijk geurende rozen, sneeuwblanke lelies daartusschen.
- Voor freule Hoogenbrock, zei ze.
Dat gaf wat verbazing in de kamer.
Freule Hoogenbrock was niet jarig, begréép niet, wie haar bloemen stuurde.
Dat nam niet weg, dat zij er zeer blij mee was, vooral daar ze, zooals ze zei, dól op bloemen was.
| |
| |
Met innig welbehagen berook zij de frissche rozen.
- Zalig! zei ze, och, ik vind bloemen toch zoo poëtisch!
Boet vond bet ook poëtisch en bekeek 't geval met belangstelling. Intusschen zocht freule naar 'n naamkaartje.
- Dat is toch vreemd, zei ze, als iemand je bloemen stuurt en er geen kaartje bijdoet. Alleen 't adres van den bloemist.
- Misschien van uw mama, opperde mevrouw Pinkerton.
- Neen, dat zal niet.
- Van de zuster, raadde Boet mee.
- Is 't van jou, Emma? vroeg freule Hoogenbrock aan de verpleegster.
- Neen, heusch niet.
- Onbegrijpelijk. Weet je wat? We loopen vanmiddag even bij den bloemist aan an vragen, voor wiens rekening de bloemen zijn.
- Ja, dat is goed, dan weet u 't ineens.
Na afloop van den lunch moesten Maus en Boet hun muziek studeeren.
Maar Boet was onrustig geworden.
Sapperloot, als de freule met de zuster naar
| |
| |
den bloemenwinkel ging, en daar informeerde naar den afzender van de bloemen, zou hij leelijk tegen de lamp loopen! 't Was er hem eigenlijk alleen maar om te doen geweest, haar bloemen te zenden, niet om er nog last mee te krijgen op den koop toe.
Wat te doen?
Stil.... een prachtidee!
Mijnheer Borio.... de Vriend.... de redder in den nood.... zou hier wel willen helpen!
Ongelukkig genoeg was hij juist de deur uitgegaan.
En wellicht spoedig zou de freule naar het bloemenmagazijn gaan.... en dan.... dan had je de poppen aan 't dansen!
Er moest snel gehandeld worden!
Boet ging opeens heel ijverig zijn pianoboeken nazien en deed alsof hij iets miste.
- Maus! zei hij, heb jij mijn gamma-boekje niet gezien?
- Nee.
- Wacht eens!.... O moeder, dat heb ik gisteravond op de les laten liggen. En ik heb het beslist noodig. Ik zal 't maar even halen.
| |
| |
- Goed, maar kom dan gauw terug, zei moeder.
Boet zette zijn pet op en holde naar buiten.
Binnen vijf minuten was hij weer bij den winkel.
- Mijnheer, vertelde hij haastig, de freule heeft de bloemen ontvangen. Maar ik heb vergeten.... U te zeggen.... dat ze voor rekening van mijnheer Borio zijn.... jawel, die woont ook bij ons. En nu zal de freule komen vragen, van wie ze komen.... maar mijnheer Borio zegt.... U mag niets zeggen.... enne.... U moet overmorgen maar met de kwitantie sturen.
- Heel goed ventje, zei de winkelier lachend. Begrepen, ik zal er voor zorgen.
Boet, wat kalmer nu, stapte weer op huis aan. Zijn gammaboek zou wel thuis in de kast liggen.
- Heb je 't boekje nu? vroeg moeder.
- Neen zei Boet, 't lag dààr ook niet. Dan moet ik het toch meegebracht hebben.
't Gamma-boekje lag tusschen de andere pianoboeken, maar Boet had den toestand voorloopig gered, en dat was het voornaamste.
| |
| |
Inplaats van dadelijk naar den bloemist te gaan, bleven freule Hoogenbrock en de zuster nog wat nababbelen.
Boet zette zich aan de piano en begon te spelen: Bokkie-bokkie-bèèè, maar Moeder zei: Kom Boet, laat dat.
Maus nam haar viool uit de kist, stemde even en liet haar vingers ran hoog naar laag over de snaren tippelen, om 'r wat lenigheid in te krijgen, terwijl de strijkstok die snelle toontjes zacht aanstreek.
Een Menuet van Mozart werd onderhanden genomen.
Met belangstelling, 'n glimlach om den mond bij 't aanschouwen van dat broertje en zusje, zulke echte kinderen nog van nauwelijks negen jaren, die al stukken van Mozart, Beethoven en Viotti speelden on góed speelden, zaten Moeder en de anderen toe te luisteren,
En diezelfde jongen, die zoo bewonderend naar bloemen kijken kon, de jongen, die op straat honderd streken op een dag uithaalde, door schoenmakers, politieagenten en de drommel weet wie nog meer, nagezeten werd.... speelde nu vol gevoel een van Mozarts mooiste
| |
| |
menuetten, en hij deinde zelf als het ware op de maat van den schoonen dans.
En datzelfde meisje, dat straks gierend van pret van haar stoel rolde, maar toch eigenlijk een kleine droomster was, liet haar
| |
| |
viool krachtig de mooie melodie meezingen, en haar vibreerend geluid klonk sleepend door de kamer.
In de muziek begrepen Boet en Maus elkaar nog beter dan in 't gewone leven. Het was, alsof Boet precies vooruit wist hoé zijn zusje de volgende maten spelen zou, in welk tempo, zacht of forto... hij volgde haar.... neen.... liet zijn piano-accoorden als één geluid met haar viool meeklinken.
Toch had Maus de leiding,
Als 't even fout ging, tikte zij met den strijkstok op haar lessenaar als een volleerde dirigente, en dan moest 't over gedaan worden. Juist waren zij van plan voor hun eigen genoegen en voor de anderen een mooi toenummertje geven, toen er opeens hard werd gescheld.
Zij wachtten even, er kon misschien bezoek komen?
Stemmen van de meid en een vreemden man klonken aan de voordeur.
Dan kwam de dienstbode binnen.
- Mevrouw, daar is de schoenmaker uit de Oostwijkstraat, die u wil spreken.
| |
| |
- De schoenmaker....?’
Onwillekeurig keek Mevrouw Boet eens aan.
Deze bladerde in zijn muziekboek, had niets gehoord.
Maar Maus zei ineens:
- O hee.... Boet.... daar is die schoenefrik.
Boet viel als uit den hemel. Beethoven, Mozart.... en de schoenlapper van de rotte peer!
Hij verschoot van kleur. Hoe wist de kerel.... waar hij woonde.... wie hij was?
En wat kwam hij nu doen?
O ja, nu herinnerde Boet zich, dat de man gedreigd had, eens met Moeder te komen praten.
Gelukkig dat Moeder alles al wist!
- Wat wenscht u? vroeg Moeder aan den man, die in de vestibule wachtte.
Wat ik wensch, mevrouw? zei de man bot, in de eerste plaas wensch ik, as dat uwes zoontje 't nie meer in zijn hoof haalt, om mij rotte pere tege mijn gezich te gooie.... in de tweede plaas wensch ik, dat hij me kat terug geef, die hij gistere gestole heit en in
| |
| |
de derde plaas mag u wete, dat ik zijn rekenboek heb opgeraap, dat hij late valle heit. En zoo wist ik meteen
wie-die was.
- 'n Kat gestolen? vroeg Mevrouw. Dan zal je verkeerd wezen, man.
- Nee, ik ben niet verkeerd. En non gaan ik niet weg, voor ik me poes heb. Die hebbe jullie hier.
Moeder riep Boet erbij, maar toen die niet komen wou, ging ze zelf maar weer even naar hem toe.
- Biecht eens op, Boet, zei ze. Heb jij van dien man een kat meegenomen?
- Welneen moeder! Als 't zoo was, zou ik het u heusch wel zeggen, dat weet u wel. Ik heb dien man vandaag voor het eerst gezien. Hij vorgist zich.
En moeder ging onverrichterzake weer terug.
| |
| |
- Hour eens, man, zei ze. Je bent in de war. Mijn jongen weet van geen kat en je moet je bepaald vergissen.
- Ik vergis me niet.... ik vergis me nooit, zei de schoenlapper stug. En nou blijf ik hier zitte, totdat ik me poes heb.
- Dan kan je lang wachten, man, wij hebben nooit een kat in huis gehad.
- Zoo, en toch zal ik hier blijven.
Mevrouw liep naar de telefoon, die in de gang hing.
- Nummer 4539 alstublieft.... politiebureau, sprak zij in het toestel.
Wat? Ga je de polisie derbij hale? Nou, dan zal ik 't genoege hebbe je te groete.
En haastig opende de schoenlapper de deur en maakte, dat hij wegkwam.
- Die staat zeker bij de politie niet al te best aangeschreven, dacht moeder, terwijl zij weer afbelde.
Boet lachte om de dwaze vertooning.
Toon speelden zij weer samen een mooie Berceuse, zóó ontroerend mooi, zóó meesleepend en vol innig gevoel, dat Moeder er tranen van in de oogen kreeg.
| |
| |
En ook freule Hoogenbrock en zuster Emma genoten van het mooie spel van broer en zus! En als de muziek was opgeborgen en ze weer mochten spelen gaan, dan nam Moeder haar jongen even bij zich, drukte hem tegen zich aan en zei zachtjes aan zijn oor, haar oogen gericht op den wand:
- Jij bent Moeders troost op 'r ouwen dag, nietwaar, vent?
|
|