| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Een Middag vol kattekwaad.
Een half jaar was voorbij en 't was volop zomer.
Boet en Maus deden gedurende deze maanden wel hun best en er gebeurde weinig of niets, waarover hunne Moeder ontevreden behoefde te zijn. Op school leerden zij beiden vrij goed, maar het meeste plezier beleefden Moeder en de huisgenooten toch aan de goede muzikale vorderingen, die beiden maakten. Zelfs hun muziekleeraar, die zelf een groot kunstenaar was, had veel genoegen in zijn knappe leerlingen en hij zei dikwijls, dat hij broer on zus later nog eens als groote toonkunstenaars hoopte te ontmoeten.
Helaas was het met broer en zus echter
| |
| |
niet alles rozengeur! Want hoe ze ook hun best deden bij de muziek, in hun vrije uren haalden ze allerlei kattekwaad uit en vooral Boet bleek een meester te zijn in het uitdenken van allerhande dwaasheid. Zoo kwam hij op een Zaterdagmiddag uit school. 't Was juist markt en Boet liep daar graag eens rond.
Zonder een bepaald plan te hebben om de een of andere ondeugende grap uit te halen liep hij langs de uitstallingen der marktkooplieden, totdat hij bij een geheel ledig kraampje kwam. Het bestond uit slechts enkele planken op schragen met een tentje van zeildoek daarover. Vermoedelijk moest de koopman nog in den middag zijn waren komen uitstallen, want des Zaterdags duurde de markt tot 's avonds laat.
Op geen twee meter afstand van dit kraampje stond een boerenwagen met een paard ervoor.
Achteraan den wagen hing een lang, dik touw.
De voerman van den boerenwagen deed een paar boodschappen bij een der markt-kooplieden, en toen Boet zoo heel toevallig
| |
| |
dat touw zag hangen, kreeg hij opeens een dwaas idee.
Hij nam het touw en bond het losse eind aan een der schragen van het leege kraampje.
Niemand had op den jongen gelet.
Boet ging intusschen eens naar een ansicht-kaarten-stalletje kijken, doch lette tevens
goed op het touw, dat hij aan het kraampje gebonden had.
Daar kwam de boer naar den wagen toe.
Hij bergde een paar pakjes onder zijn zitbank, klom op den bok en nam de teugels in handen.
- Vort paard!
Krak-kraak-rommeldebom-bons!
Haar sukkelde de heele kraam in mekaar!
- Hei, ho, boer! riepen de marktlui.
| |
| |
De menschen stroomden van alle kanten toe om te zien, hoe dat nu eigelijk gebeuren kon. En Boet stond erbij met een gezicht, of hij van den prins geen kwaad wist.
't Boertje kwam van den bok gesprongen, keek dwaas naar de ruïne van latten en schragen. Hoe was 't nou toch harrejénnig mogelijk da-je 'n ding in mekaar ree waar je 'n meter af stond? Maar gauw al had-ie het touw ontdekt, gebonden aan de schraag.
- Dat hebben jullie gedaan!’ riep 't boertje tegen de marktlui.
Maar die lachten wat. Een sneed het touw door en de boer kon zijn reis vervolgen. Doch telkens keek-ie achter zich om, of niet iemand weer 't een of ander aan z'n wagen bond. Gelukkig gebeurde dat niet, ofschoon Boet watertandde om een heel dikken politieagent, die 'n eindje verder kuierde, het touw van den wagen aan zijn been te binden,
Zeer voldaan over den goeden afloop van dit avontuur zette Boet zijn strooptocht voort.
Het was een bont gewoel op de markt.
Een geschreeuw, dat hooren en zien je verging.
| |
| |
Hier een koopman in lappen en linten, die zijn mond tot aan zijn ooren open zette en op een deuntje galmde:
- Vaif cente maar een el.... allemaal vaif cent.... vaif cent zoek maar uit.... allemaal een stuivertjèèèé!
In 't volgend kraampje een marktventer, die zelf zijn artikelen niet al te mooi scheen te vinden, want met een stem als een trompet schetterde hij:
Allemaal rommèl, rommèl! Uitzoekèè en cente biejèèè!! Wat heb ik een zoodjèèèè!!
En dan weer een koopman in appelen, die
| |
| |
zijn buren wilde overschreeuwen en met paars-rood-blauw opgezwollen gezicht gilde:
- Zès! Zès! Haal maar uit zes! Zes! Zes! Haal uit zes!
Boet bekeek den man aandachtig. De appelen waren mooi.
Haal maar uit zes! Nou, dat was makkelijk genoeg nietwaar?
Boet ging bij de kar staan, nam zes appels en wilde doorloopen.
- Hee, jongen! riep de koopman. Me dubbeltje?
- Jou dubbeltje? zei Boet. Heb ik niet gezien!
- Zoo, maar as jij appels knopt, moet jij betalen, nogal wiedes!
- En jij roept: haal maar uit zes! zei Boet.
- Nou, nogal logisch, voor 'n dubbeltje natuurlijk!
- O, zeg dat 'r dan bij! zei Boet. Hij legde de appels weer op den wagen en liep kalm verder.
En 'n oogenblik later riep dezelfde koopman.
- Zes! Zes! Zes om 'n dubbeltjèèèè!
| |
| |
't Scheen dus geholpen te hebben.
Intusschen zette Boet zijn marktwandeling voort. Zoo'n loopje langs tentjes en kramen had voor hem altijd een groote bekoring, want wat al leuke dingen zag je er niet! En je kon er pret hebben, hoor! Asjeblief! Boet was een knapperd in 't uitdenken van grapjes. En ieder oogenblik had-ie weer wat anders in zijn hoofd.
Vooral vanmiddag had-ie weer zoo'n bui van kattekwaad doen. Dat 't wel eens mis kon loopen, och, daarover dacht hij niet eens.
Kijk, daar stonden twee juffrouwen druk met elkaar te redeneeren, die eene had een klein hondje, zoo'n echt binnenkamertjes-keffertje aan een lang touw.
- Psss, psss, Bello! deed Boet.
- Wef.... wefwef! kefte 't kleine ding.
- Kssss.... kssss.... pak ze! hitste Boet aan.
- Wil je wel is weggaan, ondeugd! zei de juffrouw, die 't hondje vasthield.
- Jawel juffrouw!’ zei Boet beleefd. Psss.... Psss.... Bello.... Kom dan! En opeens begon Boet om de twee juffrouwen
| |
| |
heen te loopen, heel hard, al maar roepend: Kom dan Bello! Kom dan! psss.... pass!
Wefwef.... wefwef! blafte 't hondje en liep Boet na. Dat was juist de bedoeling van den bengel, want omdat hij in een kring liep,
draaide het hondje al loopende het lange touw om de twee juffrouwen heen, die daardoor onverwachts aan elkaar gebonden waren. Toen er geen touw meer was, stond 't hondje nog woest te keffen tegen Boet, die vriendelijk z'n pet afnam en beleefd zei:
| |
| |
- Dag dames, veel plezier samen!
Het hondje moest vijfmaal terugloopen om de juffrouwen te bevrijden, maar in dien tijd was Boet al tusschen de menigte verdwenen.
Hij scharrelde eerst nog zoo'n beetje tusschen de verschillende kramen, maar toen de torenklok half één sloeg, bedacht hij, dat het nu toch langzamerhand tijd werd om huiswaarts te keeren.
Hij verliet de markt, liep een paar straten door en bleef voor een bloemenwinkel staan, Daar kreeg hij opeens een idee! Het zou wel aardig zijn, om freule Hoogenbrock wat bloemen te geven, maarre.... die kon hij niet zoo heel gemakkelijk betalen! Maar geen bezwaar.... hij zou ze in elk geval dan maar alvast bestellen.
Boet naar binnen.
- Wel jongeheer? vroeg de winkelbediende.
- Mijnheer, wilt u zoo goed zijn een bouquet rozen en lelies te sturen bij freule Hoogenbrock?
- Zeker wel, jongeheer. In welken prijs?
- O, dat geeft niet, zei Boet, als 't maar een mooie, groote is!
| |
| |
- Zal er voor zorgen. Hoe is 't adres?
- Vlaamsche Park. Villa ‘Bloemfontein.’
- In orde. Dag jongeheer.
Boet betikte z'n pet. Meneer.
Ziezoo, dat was fijn gegaan. Freule Hoogenbrock zou van middag bloemen krijgen.
Wat ze daarvan zou opkijken! In de beste stemming wandelde Boet naar huis en passeerde een schoenmakerij, waar de schoenmaker voor zijn geopende raam te kloppen zat.
Boet keek naar binnen en beschouwde een oogenblik aandachtig den man en zijn werk.
De schoenmaker keek ook Boet even aan.
Daarop zette de man een heel verbaasd gezicht, hield op met werken, mompelde toen: Wel alle duivels! en zei hardop:
- Zeg jongen, kom jij eens hier!
Boet kwam dadelijk voor 't open raam.
- Ben jij niet de jongen, die hier gisteren onze kat heeft meegenomen?
- Heb ik de kat meegenomen? lachte Boet, die van dit misdrijf niet 't minste afwist.
- Ja, jij bent het! Kom eens hier, aap van een jongen!
| |
| |
En om zijn uitnoodiging nog wat vriendelijker te maken, greep de man een oude laars en wierp die Boet naar het hoofd.
Maar de jongen bukte snel, zoodat de laars over hem heenvloog, precies tegen een hond aan, die met een verschrikt eu, eu! de straat uitholde.
Die behandeling vond Boet al bijzonder lief en hij keek eens om zich heen, of hij niet 't een of ander op straat vond liggen, waarmede hij de vriendelijkheid van den schoenlapper beantwoorden kon.
Ha! Nauwelijks twee passen van hem verwijderd lag een rotte peer op de steenen.
't Was een pracht-exemplaar, de schil was nog vrij gaaf, maar van binnen was 't een en al bruin sop.
Boet greep het projectiel en met een welgemikten zwaai slingerde hij de slappe vrucht door 't raam en trof zijn aanvaller midden in het gezicht.
- Pletsch! zei de peer en barstte als een granaat uit elkander. Links en rechts, omhoog en omlaag vloog het bruine sop en 't schoenmakersknechtje aan de tafel kreeg er
| |
| |
ook ruim zijn deel van. De schoenmaker zelf had zijn gezicht er vol mee en woedend vlóóg hij overeind, waarbij hij ongelukkig genoeg zijn werktafeltje met de knieën omgooide.
- Alle heksen en duivels! schreeuwde hij, dat zal ik die schobbejak betaald zetten!
Boet was al een heel eind de straat in, toen hij omkeek, en den schoenlapper achter zich zag aanhollen!
- O hemel, dadelijk krijg ik ook een peer! dacht hij en rende zoo hard hij kon er van door.
Maar dat nam toch niet weg, dat de schoen- | |
| |
maker met zijn lange beenen veel sneller vooruit kwam en dat de man meer en meer op hem won! Nog eens keek Boet om en zag, dat de schoenmaker iets opraapte en dan weer voortholde! Al kleiner en kleiner werd de afstand tusschen hem en zijn vervolger en eindelijk had de man hem te pakken.
En daar kreeg Boet me een rammeling met den spanriem van den schoenmaker, dat de jongen zich verbaasde, dat hij nog heel bleef!
- Zoo, mannetje! hijgde de man, dat is voorloopig genoeg, maar ik kom oog wel is met je moeder praten, je zult van mij hooren!
Zoodra de schoenmaker Boet losliet, maakte deze, dat hij uit de voeten kwam. Hij wreef kreunend zijn rug en mopperde allerlei liefelijkheden aan 't adres van den man.
- Met moeder praten.... pfff.... hij kent me niet eens en weet ook niet, waar ik woon.... dacht hij.
In elk geval was dit zaakje minder goed afgeloopen dan de andere. Maar het was ook geen grap, door hem op touw gezet. Zoo'n akelige schoenfrik! Een kat meegenomen? Wel, loop naar de pomp, wist hij veel van een
| |
| |
kat? Ook een mooie geschiedenis! Dat had
nou een ander gedaan en hij kreeg er voor op z'n ribbekast!
Maar toch.... wat kreeg die vent lekker die peer op z'n toet.... hahaha.... flàng... klets!.... en al die bruine soep in z'n snuit.... om je slap te lachen! Sjonge.... wat deed die rug 'm pijn! Er zaten bepaald blauwe striemen op. Zoo'n geméénerik, om zóó hard te slaan!
Boet naderde z'n huis, besloot voorloopig om niets te zeggen van dit schoone avontuur.
Maar als hij geweten had wát de schoenmaker van de straat had opgeraapt, dan zou hij lang niet zoo gerust naar huis zijn gegaan.
Tijdens zijn vlucht had Boet iets verloren, iets.... dat....
Maar dat zullen we in het volgende hoofdstuk wel zien.
|
|