| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Hoe het met Boets geweer afliep en welke rare dingen je met sneeuw beleven kunt.
Des Zondagsmorgens hielden Maus en Boet zich eenige uren bezig met viool- en pianospel. Beiden waren leerling van de muziekschool en de leeraren hadden van die twee altijd gezegd, dat ze zeer muzikaal waren. Maus speelde viool en in wonderlijk korten tijd had ze dat zóó goed geleerd, dat menigeen verbaasd was de achtjarige violiste zóó mooi en zóó zuiver te hooren spelen. Mausje was een kleine droomster. Zij hield dolveel van sprookjes, verhalen van kabouters en toover-koninginnen. Als zuster Emma vertelde, dan moest het gaslicht uit en zette Maus een klein lampje niet gekleurde kap op een kleine tafel.
| |
| |
Zoo was de kamer dan in een zacht-rooden schemer getint es vond Maus het zoo veel prettiger luisteren naar de vertellingen van zuster Emma. Soms nam ze, in 't schemeruurtje, haar viool ter hand en speelde eerst een paar kleine stukjes. Maar dan speelde ze
zoo maar wat, ze wist zelf eigenlijk niet wat het was. Maar mooi klonk het altijd, terwijl ze clan al spelende maar voor zich uit tuurde of in het zachte gegloei van den haard staarde. Een kleine droomster met een ziel tje van muziek.
Boet was zeer zeker ook muzikaal.
| |
| |
Maar bij hen was het toch weer heel anders.
Hij hield niet van droomen. Hij speelde vroolijke stukken en was daar verbazend handig en vlug mee.
Als een moeilijke oefening hem verveelde, maakte hij er gauw een trararetje van en speelde tot slot ‘Piet Hein z'n naam is klein’ of ‘'k Heb zoo lang met de rommelpot geloopen.’
Hoorde hij een draaiorgel op straat een leuk nieuw wijsje draaien, dan liep Boet een paar straten met het orgel mee en luisterde het deuntje goed af, tot het den orgeldraaier vervelen ging en hem van zijn instrument wegschopte. Dan liep Boet naar huis, klapte de piano open en na even zoeken en probeeren speelde hij het wijsje, zonder er ooit één noot van gezien te hebben. -
Die muzikaliteit hadden zij van hun moeder, want die was het in hooge mate.
Dikwijls werden Boet en Maus bij kennissen gevraagd en daar speelden zij dan hun mooiste stukjes. En als er niet gespeeld werd, vertelde Boet allerlei gekke dingen, zoodat de men- | |
| |
schen de Pinkertonnetjes graag als gast hadden.
Den heelen Zondag nu bleven Boet en zijn zusje thuis, des morgens maakten zij muziek en des middags was het zóó gaan regenen, dat er van uitgaan geen sprake was.
Toch was er iets, dat Boets gedachten heel den Zondag bezig hield, en dat was de gedachte aan zijn nieuw luchtdrukgeweer, waar morgen Mijnheer Stipman natuurlijk wel naar vragen zou.
En dan?
Boet wist geen raad.
Hij werd er ten slotte stil van. Zóó stil, dat Maus liet gauw merkte.
- Wat is er toch, broer? vroeg zij moederlijk. Ben je ziek?
- Och nee.
- Toe, zeg het eens.
Maus lei haar arm op zijn schouder en draaide zijn gezicht naar zich toe.
Toen zei Boet bedrukt:
- 'k Weet geen raad met dat geweer. Als mijnheer er naar vraagt ben ik botje.
- Je held het weggenomen, hè?
| |
| |
- Ja, uit den hoek van het spreekkamertje. En nou is het hier.
Maus dacht even na. Meisjes zijn slim en bijdehand, veel meer dan jongens. Meisjes laten zich niet gauw uit het veld slaan, ze denken en zoeken net zoo lang, tot ze er iets op gevonden hebben.
- Nou, 't is makkelijk genoeg, zei Maus toen.
- Wat?
- Je zet morgen vóór schooltijd, zonder dat Mijnheer het ziet, het geweer netjes weer in den hoek.
Boet keek met groote oogen zijn zusje aan. Toen riep hij vol verrukking uit:
- Maus, nou ben ik er heelemaal aus! Ik had er zelf ook wel zoo over gedacht, maar vond het wat gewaagd! Nu jij het me nok aanraadt, doe ik het vast!
En hij gaf zijn zusje een zoen op de punt van haar neus.
Den volgenden morgen zaten de twee met moeder aan het ontbijt.
- Moeder, begon Boet.
| |
| |
- Ja, vent!
- 'k Moet mijn geweer meenemen naar school.
- Wat, nu weer? En als Mijnheer Stipman het weer afneemt?
- Hij neemt het niet af, moeder, ik geef 't zelf terug. Kijk, ik houd het stil onder mijn jas en blijf even in de gang staan. Zoodra Mijnheer Stipwip uit de buurt is, piep ik het kamertje in en zet de spuit weer in de hoek.
- Nu, en dan?
- En dan ga 'k om twaalf uur naar hem toe en zeg dan: Och mijnheer, krijg ik alstublieft mijn erwtenblazer weer terug, U hebt hem nou al drie dagen en ik wou er zoo graag de heele school mee platschieten. Ik heb, er ook den heelen Zondag niet mee kunnen spelen - nou moeder, dat is toch waar, want 't heeft gisteren den heelen dag geregend en toen kon ik er toch niet mee naar buiten. Nou, en dan zegt meneer natuurlijk: zeker mijn jongèn, jij moogt hot nu meenemèn.
- Malle jongen, lachte moeder, kom, maak nu wat voort. 't Is zóó halfnegen.
- Half negen, zóó laat al? schrikte Boet
| |
| |
op. Sapperdezwaluwstaart, dan mag ik wel opschieten anders krijg ik mijn kanon niet in hot kamertje.
Een kwartier later was Boet bij de school. De deuren waren juist geopend.
Mijnheer Stipman stond buiten de schooldeur met iemand te praten.
Toen glipte Boet, nog even snel omkijkend, het kamertje binnen en zette zijn geweer op de oude plaats.
Niemand had op hem gelet.
En na schooltijd ging Boet deemoedig met z'n strafregels naar de hoofdonderwijzer.
- Ah zoo, Pinkertonn. Zijn daar je strafregels? Zoo, het is in orde. Je kunt nu je geweer wel weer meenemenn, want je bent nu drie dagenn genoeg gestraft, door er niet mee te kunnenn spelenn!
Toen ging Boet stil naar huis en mompelde in zichzelf:
- All right, kokkie.
Aan de koffietafel deed hij thuis weer een allergekst verhaal van het gebeurde, zoodat mijnheer Borio, de vriend, zich leelijk in zijn broodje met vleesch verslikte. Toon z'n be- | |
| |
nauwdheid wat bedaard was, zei-die binnenmonds:
- Da's verdraaid kràs.... zoo'n lieve jongen toch!
Boet lachte maar eens even en at met smaak zijn broodje met zalm. Boet was een slechte eter, en als zijn moeder er niet op lette, zou hij desnoods zonder eten weer van tafel loopen. Maar zalm vond hij heerlijk!
Maus had ook tusschen de andere boterhammen een broodje met zalm, dat ze echter nog niet aangeroerd had.
Terwijl moeder met den heer Borio in gesprek was, zaten Maus en Boet elkaar seinen te geven. Boet telegrafeerde:
- Geef mij jouw broodje-met-zalm ook!
Maus seinde terug:
- Je moogt 't wel hebben, als je 't zoo graag wilt.
En Boet maakte weer een gebaar:
- Geef dan maar hier....
Mausje schoof het broodje naar hem toe.
- Wat is dat? vroeg moeder opeens. Wil jij je heerlijke zalmbroodje wel eens zèlf opeten, Maus?
| |
| |
- Och, moeder, ik belief het niet.
- Belief je het niet? Nu nog mooier! Kom, opeten hoor.
- Laat Boet het maar opeten, moeder.
- Neen, Boet heeft het zijne gehad. Ik wil dat je het zelf opeet.
- Och mensch, zei Boet, dring dat kind het toch niet op, als ze het nou toch niet lust!
Even keek moeder haar jongen vol verbazing aan, en toen begon ze ineens te lachen, terwijl de Vriend alweer mompelde:
- Da's verdraaid kras!
Maar Maus moest natuurlijk haar broodje zélf opeten.
Toen had Boet geen trek meer in de overige boterhammen, die hij ongemerkt in zijn zakken verstopte, zoodat moeder dacht, dat hij alles opgegeten had.
Maar toen hij weer naar school moest en in de gang zijn jas aantrok, wist hij toch niet recht, wat hij met dat brood moest aanvangen. Als in gedachten staarde hij naar de jas van den Vriend.
En zonder aarzelen stak hij de boterhammen in de wijde diepe zakken.
| |
| |
- Ziezoo, zei hij in zichzelf, als de Vriend nou van middag uitgaat, heeft-ie nog wat te snoepen ook!
- Da's verdraaid kras! zeide de oude heer
Borio, die denzelfden middag een wandeling door de Duinwijksche boschjes maakte. Hij had zijn hand in zijn jaszak gestoken om er zijn sigarenkoker uit te halen. Maar in-plaats van den sigarenkoker greep hij een boterham.
| |
| |
Peinzend hield de Vriend het brood in de hand, almaar mompelend, dat het zoo verdraaid kras was.
Maar zijn andere zak zat ook al vol!
- Kom, dacht hij, dat heeft bepaald de lieve jongen weer gedaan. Maar wat moet ik er in 's hemelsnaam mee beginnen? 't Is zonde van het brood. Hoe komt de lieve jongen erbij? Wacht, ik zal 't maar aan de vogels geven.
En de Vriend begon nat milde hand het broodkruim om zich heen te strooien.
- Pieeet.... piet-piet-piet.... lokte hij de musschen.... pieeet-piet-piet-piet!!.... Da's verdraaid kras!
's Nachts was het gaan sneeuwen.
Toen Boet en Maus den volgenden morgen ontwaakten, lag alles buiten bedolven onder een dik wollen sneeuwkleed. Huizen en daken en boomen waren in dikke witte mantels gekleed en buiten was het zoo doodstil, of er geen wagens en paarden en voetgangers meer bestonden.
| |
| |
Boet was in de wolken van vreugde.
Jongens, dat zou me een pretje geven!
Voor de school was er al een heel sneeuwgevecht aan den gang, toen Boet kwam aanloopen. Het waren meest grootere jongens, maar daar gaf Boet weinig om. Hij kneedde een paar flinke ballen en gooide er lustig op los. Hoepla, die was mis. Pats, die was niet mis, precies op Flip z'n pet. Kets.... tegen dien lantaarnpaal. Kijk, daar op den hoek stond een man een pijp te rooken. Ook eens raken? Maar dan tegen zijn rug, dat deed geen pijn.
Rrrt.... daar ging de bal.
Pats! Owee! Precies tegen zijn pijp, die hem uit den mond vloog.
Boet schrikte zich een appelbol en ging onnoozel om zich heen staan kijken.
De man ondertusschen zocht eerst zijn pijp, die twintig meters verder in de sneeuw lag en kwam daarop nijdig naar een slagersjongen toe, die naar de spelende schooljongens keek.
- Zeg, leelijke aap van een schobbert, mot jij mijn pijp uit m'n bakkes gooien?
| |
| |
- Mot je mijn hebbe? zei de jongen, of me zus?
- 'k Heb met jouw zus niks te make,
schooier. Je mos je schame, doe je boodschappe liever as te gooie. Ja, kijk nou maar niet of je nerreges van weet! Tuig!
- Man, gooi niet zoo met je visite-karetje,
| |
| |
zei de slagersjongen. Heb ik sneeuw an me hande?
- Nou maar jij gooide toch!
- Néééé.... ik gooide nièt.... en wat dan nòg! Mot jij je pijp maar beter in je snuit houë.... nou.... ajuussies.... 't beste met je zijë kouse.... die eene zakt wat af.... bind er maar een el sneeuw om!
Toen kwam Boet naar den man.
- Die jongen heeft het gedaan, wees hij op Dirk Beker, die nog aan 't gooien was.
- Als je niet oprukt sla ik je doormidden! zei de man met de pijp nijdig en Boet maakte rechtsomkeert.
Hij vond, dat dit avontuur zéér naar zijn genoegen was afgeloopen en stapte voldaan de school binnen.
|
|