De Pinkertonnetjes
(1918)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 34]
| |
hoogste klasse de schooldeuren opende en de jongens binnenliet. Het was Boet, alsof er een pak van zijn hart viel! Want als de meester van de hoogste klasse beneden bleef, was dat het bewijs, dat de hoofdonderwijzer niet kwam! Natuurlijk zou die wat later kunnen komen, maar Boet hóópte maar op wegblijven. En zijn hoop werd vervuld. Mijnheer Stipman bleef den heelen morgen afwezig en daar overigens niemand met die geweergeschiedenis te maken had, werd de jongen er ook niet om lastig gevallen. Wat een bòf! Toen kwam er een nieuw plannetje in Boets hoofd op. Wanneer hij nu Maandag weer op school kwam, zou hij heel stilletjes het geweer opnieuw in den hoek van het spreekkamertje zetten en dan nog eens beleefd aan den hoofdonderwijzer vragen, of hij 't nu alstublieft terug mocht hebben! Sapperdekriekkrak! dat was een fijn idée. Zóó zou hij 't doen. Des middags was er natuurlijk geen school. | |
[pagina 35]
| |
Na de koffie vroeg zuster Emma hem, of hij meeging wandelen met haar en Maus. Boet hield veel van zuster Emma en hij vond het dadelijk goed. Zoo ging het drietal, nagewuifd door Moeder, een tochtje maken door duin en bosch. Hoewel het midden in den winter was, scheen het zonnetje lustig en kleurde alles in een feestelijk licht. En dat blijde licht stemde Boet en zijn zusje Maus vroolijk. Boet gaf zijn vroolijkheid lucht door als een jonge hond nu eens een eind vooruit en dan weer terug te rennen. De weg, dien zij gingen, was een laan, die van de Duinwijksche vaart naar de duinen leidde. Aan den rechterkant van den weg was een sloot, die aan moestuinen en boomgaarden grensde, wat verderop stonden militaire gebouwtjes, schijvenhuisjes en kruitmagazijnen van de infanterie. Aan den linkerkant waren eerst boschjes, afgezet door rasterwerk en dan begonnen de duinen, waar tusschendoor diepe karrensporen, wat men een ‘duinslag’ noemt, naar zee leidden. | |
[pagina 36]
| |
Opeens kreeg Boet een bevlieging. Hij was namelijk zoo vlug en behendig als een kat en kreeg opeens onbedwingbaren lust, in een boom te klimmen. - Zuster Em', zei Boet, willen wij nou eens doen wie er 't eerste in dien boom zit? - Dank je feestelijk, zei zuster Emma, je zoudt je beenen breken. - Pfoe! zei Boet. Nou moet je kijken, Mans. In een wip zit ik boven in! - Je doet het niet, hoor Boet! riep zuster angstig. - Och, wees toch niet zoo flauw! suste Boet. Maus, geef me eens een zetje. Maus kwam al toeloopen om haar broer een handje te helpen. Zij wou ook wel eens in dien boom klimmen, maar dat kwam niet te pas, zei zuster Emma, dat deden nette meisjes niet. Maus vond, dat het weinig met netheid te maken had, als een meisje ook eens in een boom klom. Die jongens mochten altijd maar álles doen, een meisje moest steeds maar deftig wandelen en nètjes blijven! - Kijk, zei Boet, dan doe ik 't maar alleen! | |
[pagina 37]
| |
En hij klemde zijn beenen om den stam, werkte zich naar boven en zat in een oogenblik tijd tusschen de takken verscholen. - Goeienmiddag! riep hij. Kom je ook, zuster Em'? Maar de zuster stond doodangsten uit. - Kom je nu haast naar beneden, ondeugende jongen! riep ze, ieder oogenblik vreezend, dat Boet uit den boom zou tuimelen. - Nou al? zei Boet, en ik zit pas. Fijn, hoor! Zal ik nou eens van bier naar beneden springen? - Ja, dat is goed, riep Maus, die door zuster Emma stevig moest vast gehouden worden, anders was ze Boet nageklommen. - Neen, neen, dat wil ik niet, Boet! riep de zuster uit, die geen raad meer wist van angst, dat Boet inderdaad den gevaarlijken sprong zou wagen. - Nou, koningin Emma, zei Boet, dan zal ik Uwe Majesteit maar het genoegen doen, weer naar beneden te komen. Stap voor stap liet Boet zich zakken, tot hij bijna den grond bereikt had. Met een sprongetje wipte hij naar beneden, toen op 't laatste oogenblik zijn broek aan een punti- | |
[pagina 38]
| |
gen knoest haken bleef en krràk.... openscheurde! Bom! Boet sprong op den grond. - Daar heb je 't nu al! riep zuster Emma verschrikt. Je heele broek is kapot! - Och, 't is maar een scheurtje, zei Boet. - Dat noemt hij een scheurtje, lachte Maus. Haha, een afgrond is het! - Kom hier Boet, zei de zuster, dan zal ik het met een paar spelden dichtmaken. - Asjeblieft, uwe Majesteit! zei Boet en stond werkelijk eenige minuten stil. Zoo goed en zoo kwaad als dat voor het oogenblik ging werd de broek vastgespeld, zoodat je althans niet zoo heel gauw kon merken, dat er iets niet in den haak was. Toen gaf Boet de zuster op iederen wang een klinkenden zoen en zei: - Dank u wel, Koningin Emma. Thuis krijgt U een kwartje uit mijn spaarpot. - Ja, jij bent er me een! lachte ze, kijk me zoo'n jongen er eens uitzien! En zie je schoenen eens! Zijn dat je nieuwe? - Ja, die heeft-ie vandaag voor het eerst aan! zei Maus. | |
[pagina 39]
| |
- Nou, wat geeft dat? Schoenèn dienèn om mee te klimmèn! zou Mijnheer Stipwip zeggen, zei Boet. - Kom, nu weer eens netjes wandelen, zei zuster Emma, dan zal ik jullie eens iets vertellen.... Hè ja, vertellen! riep Maus, die er dòl op was. Toen kwamen Maus en Boet naast haar loopen en zuster Emma verteld een geschiedenis zóó mooi, dat ze geen van beiden aan iets anders dachten. Die vertelling duurde een half uur, ze waren een eindweegs de duinen ingegaan en daar zag Boet een troep jongens, als Padvinders gekleed, den omtrek doorzoeken. - Kijk! riep hij. Daar zijn de Padvinders van Duinwijk aan den gang! Er zijn jongens bij uit de vierde en de vijfde klas! Adriaan de Waal, Frans en Dirk Terborg en nog een hoop anderen!Ga naar voetnoot1) - Wat doet die officier daar bij? vroeg Maus. - O, dat is luitenant Velder, die leert ze | |
[pagina 40]
| |
van alles. Als ik wat grooter ben, ga ik ook bij de Padvinders, hoor. En kijk eens, daar komen nog andere jongens uit het duin! - O, ik zie wel, wie het zijn! Jan Toms en Gerrit en Dirk Beker! Hallóóó, jongens hierheen! De vrinden hoorden Boet schreeuwen en kwamen op hem toe. Zij namen voor Zuster Emma de petten af, en zeiden dan: - Wij hebben zoo fijn gespeeld, Boet! - Zoo, en wat gaan jullie nou doen? - Naar de Vliet, spelen in 't weiland. - Mag 'k mee? - Best, als je voor de zuster mag. | |
[pagina 41]
| |
- Nu, ga dan maar, zei zuster Emma, maar wees in vredesnaam voorzichtig, Boet, en kom asjeblieft op tijd thuis! - Om U te dienen, Majesteit, zei Boet, en ging er gauw met de kameraden van door. De Vliet was een binnenwatertje, gelegen op korten afstand van Duinwijk. Er was een houtzagerij in de buurt, die planken en balken voor alle doeleinden afleverde, doch in het bijzonder voor de talrijke visscherspinken, die gerepareerd moesten worden. En in het water lagen ronde en vierkante balken, die voor de jongens steeds een bijzondere aantrekkelijkheid hadden. Na een kwartiertje waren ze er aangekomen, De werklieden waren met den Zaterdag al vroeg naar huis gegaan, zoodat niemand op de jongens lette. - Weet je wat? riep Jan Tims. Laten we schoenen en kousen uitdoen en pootje baaien! - Ja, dat is goed! riepen de anderen en in een ommezien hadden de rakkers kousen en schoenen aan den kant in het gras gelegd. - Alle duveltjes, wat is dat koud! riep Jan, die zijn voeten het eerst in het water had. | |
[pagina 42]
| |
- Nou! riep Dirk Beker. 't Lijkt wel ijswater! - Och kom, zei Boet. Dat gaat gauw genoeg over. Straks gaan je voeten lekker warm gloeien. - Op de balken, jongens, riep Gerrit, dan kom je haast niet met je voeten in het koude water. Toen begon een gevaarlijk spelletje. Op de kantelende, herhaaldelijk wegschuivelende balken gingen ze krijgertje spelen. En juist was het spelletje in vollen gang, toen er een paar haveloos gekleede jongens voorbijkwamen. - Pas op, zei Boet, die op een breeden balk bleef staan, die hebben wat in den zin. Uitkijken, jongens! - Willen jullie wel eens van die balken afgaan? riep de grootste van de vreemde jongens, die misschien een jaar of twaalf oud was. - Er af gaan? riep Jan Tims, ze zijn toch niet van jullie? - Ze zijn van mijn vader! riep een ander en gooide Jan met een kluitje aarde. | |
[pagina 43]
| |
Toen ontstond er een geweldige jongensruzie, er gingen heel wat scheldwoorden heen en weer, tot opeens een der vreemde jongens een schoen van Boet opnam en dien ver in de vliet slingerde. De schoen liep vol water en zonk. - Dat is geméén! riep Boet en sprongdriftig naar den kant. Maar dat lukte niet zoo best als hij wel gedacht had, want dichtbij den graskant draaide een der ronde balken onder zijn voeten weg, zoodat hij het even wicht verloor en voorover tuimelde, met de beenen in het water en het bovenlijf op den kant. De vreemde jongens lachten hem spottend uit, doch gingen meteen aan den haal. Ze waren bang, dat Boet en zijn vrienden mis- | |
[pagina 44]
| |
schien hulp van den een of ander zouden krijgen en dan zat er voor hen natuurlijk een pak slaag op! Maar voor Boet was de pret van het spel nu ook af. Bovendien begon het al aardig laat te worden en moesten ze weer naar huis. Och, och, wat zag Boet eruit! Vol modder zaten broek en beenen, en door die scheur was het slijk zelfs tot zijn ondergoed doorgedrongen! En zijn eene nieuwe schoen was weg! Treurig spoelde Boet zijn bemodderde beenen in het koude water af, trok daarover zijn kousen aan en ging op één schoen en één kous met de anderen naar huis.
- Jongen, wat zie jij er uit! riep Moeder ontsteld. In de voorkamer, waar de kachel lekker snorde, leek Boet wel één en al modder. - En waar is je andere schoen? - O Moeder, die heeft een schooier in de Vliet gegooid, en toen was 'k hem natuurlijk | |
[pagina 45]
| |
kwijt. Toen ben ik op dien éénen schoen naar huis gehinkt. - Schandelijk, vond Moeder. Zoo'n paardure nieuwe bruine schoenen! Eén dag aan gehad en nu al weg. De Vriend kwam binnen. - Wel, wel, wat is er nu weer aan de hand? begon hij. | |
[pagina 46]
| |
Moeder vertelde wat er gebeurd was. - Een pak slaag moet hij hebben, besloot Moeder. - Neen, neen, kom, geen slaag, zoo'n lieve jongen, zei de Vriend. - Mooie lieve jongen, zei Moeder boos. Dáár, ondeugd, dat is voor je straf. En Boet kreeg een tik om zijn ooren. - Da 's verdraaid kras, da 's verdraaid kras, mopperde de Vriend, die de kamer op en neer liep. Moet je non die lieve jongen slaan? Da 's verdraaid kras! Dienzelfden avond ging Boet met de Vriend de stad in. Daar kocht mijnheer Borio voor zijn lieve jongen een paar nieuwe bruine schoenen, die Boet vàst niet van Moeder had gekregen. En een paar dagen later werd aan Villa Bloemfontein een pakje thuisbezorgd, waarin... Boets verdronken schoen zat. Mijnheer Borio bekeek dat belangrijke voorwerp ernstig en zei toen binnensmonds: - Da 's verdraaid kras! |
|