| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Boet als schooljongen.
De heele klas lachte om dit leuke antwoord en de juffrouw niet het minst. Ja, zoo was de jongen nou, dacht ze. Die gaf soms antwoorden, die je heelemaal niet verwacht had en zulke antwoorden zei hij nu net zoo gewoontjes, alsof niemand ter wereld hem dat ooit kwalijk zou durven nemen.
Boet ging op zijn plaats zitten. De gedachte aan zijn in beslag genomen geweer hinderde hem voortdurend en hij had niet den minsten lust tot leeren. Van nijd over het gebeurde zei hij allerlei gekke dingen.
De hoofdonderwijzer luidde de schoolbel.
- Tingeling! zei Boet. 't Scherm gaat op.
De jongens, die 't hoorden, grinnikten.
| |
| |
- Wat zei jij daar, Gerrit? vroeg de juffrouw.
- Ik! Ik zei niets, juffrouw! zei Gerrit.
- Wie zei het dan?
- Dat zeg ik niet, zei Gerrit.
- Wat, zeg je dat niet?
Gerrit schudde het hoofd.
- Maar ik wìl, ik wil dat je het mij zegt, versta je dat, Gerrit? zei de juffrouw, die haast boos word.
Boet stond op in de bank.
- Juffrouw, dat heb ik gezegd!
- Houd je mond, Boet, ik vraag het aan Gerrit, en die moet mij antwoord geven.
- Maar juffrouw, zei Boet wijs, als dat ventje nou toch niks gezegd heeft....
Onwillekeurig moest de juffrouw lachen, maar dadelijk weer ernstig zei ze toch:
- Hoor eens Boet, ik geloof jou wel, maar Gerrit moet mij antwoord geven op mijn vraag.
- Nou juffrouw, hij gééft toch antwoord.
- Ja, maar niet het goeie. Gerrit, nu voor het laatst, wie zei dat?
Gerrit gaf geen antwoord.
- Jò, zeg 't maar, zei Boet bemiddelend.
| |
| |
Maar Gerrit schudde koppig 't hoofd.
- Nu, goed dan, besloot de juffrouw. Nu schrijf je voor mij na vieren twintigmaal op je lei: Ik moet altijd àlles zeggen, wat de juffrouw wil.
Toen schreef ze netjes in een hoek van het bord Gerrits naam.
Maar Boet fluisterde Gerrit toe, die juist vóór hem zat:
- Stommeling! Loop jij vanmiddag maar weg, dan zal ik je regels maken.
De les begon.
Boet was nu heelemaal onverschillig geworden en deed volstrekt zijn best niet bij het leeren. De juffrouw had de leesboeken rondgedeeld en haar notitieboek naast zich gelegd. Ieder kreeg voor zijn lezen een aanteekening. Toen eenige lesjes gelezen waren, kwam Boet aan de beurt. Met eenigszins doffe, onverschillige stem las hij:
Op het Wijnland.
- Dat staat er niet, zei de juffrouw. Op het weiland. En Boet herhaalde:
- Op het weiland. - Het is voorjaar. De hemel is groen en het gras is blauw.
| |
| |
- Maar Boet, ben je nu dol? vroeg de juffrouw. Lees over!
- De hemel is blauw en het gras is groen. De lammetjes huppuppelen in de weide.
- Huppuppelen staat er niet! Huppelen! Nog eens:
- De lammetjes hoepelen in de weide.
- Nu weer hoepelen? Huppelen!!
- De schapen blaten en de koeien loopen te bloeien.
- Maar jongen, doe je 't nu met opzet? Loeien staat er.
- Alles is verheugd en blij, alles lacht, alles juicht, alles blinkt, alles stinkt, las Boet kalm.
Nu gierde de heele klas het van lachen uit.
- Schei maar uit, Boet. Je krijgt een één voor je slechte lezen. Het lijkt wel of je met opzet den boel in de war wilt sturen. Wie volgt! Dirk Beker!
Boet staarde stil in zijn boek.
Het was niet zijn bedoeling om de juffrouw te plagen, want daarvoor hield hij eigenlijk te veel van haar. Het was alleen zijn boosheid over het geweer, dat hem uit wraak
| |
| |
allerlei dwaze dingen liet doen. En het werd er dien middag niet beter op.
Toen kwam Mijnheer Stipman, de hoofdonderwijzer, de klasse binnen. Mijnheer Stipman kwam elken morgen en elken middag de namen opschrijven van de leerlingen, die niet aanwezig waren.
Nauwelijks was Mijnheer Stipman binnengekomen of Boet stak zijn winger omhoog en vroeg:
- Mijnheer, wat kost die ruit?
Mijnheer Stipman, als altijd even kalm, antwoordde langzaam:
- Wou jij die dann betalenn, Pinkertonn?
- Ja, mijnheer, als u dan maar mijn geweer teruggeeft.
- Dat geweer zal ik eenigenn tijd bewarenn.
- Hoe lang, mijnheer?
- Dat gaat je niet aan, Pinkertonn. En nu zwijgenn, en ga heenn!
Boet stapte de bank uit, naar de deur.
- Waar ga je naar toe? vroeg Mijnheer.
- U zegt toch: ga heen?
- Zóó meenn ik het niet, alzoo: zwijgenn en stilzitten!
| |
| |
Na het vertrek van Mijnheer was Boet stil geworden. Mijnheer zou dus zijn geweer ‘eenigenn tijd bewaren!’ Stil, als hij het eens na schooltijd.... Wie weet.... als de kans schoon was.... Mijnheer zou dat geweer natuurlijk niet achter slot en grendel gestopt hebben, en als Boet er nooit weer naar vroeg, zou Mijnheer Stipman de heele geweergeschiedenis wel glad vergeten! Enfin, hij zou wel's zien, wat hij deed.
De klok sloeg vier uur, de schoolbel gaf het sein, dat de lessen voor den dag geeindigd waren.
Twee jongens in de klas van juffrouw Roberts bleven zitten. Boet en Gerrit.
Toen de juffrouw de klasse naar buiten had gebracht, keerde ze even terug, nam een boek uit de kart en ging in het naastgelegen lokaal een praatje maken met de andere onderwijzeres.
- Nou, zei Boet tot Gerrit. Geef mij nou maar je lei, dan maak ik je regels.
- Nee jò, als ik....
- Wees nou niet zoo flauw en piep er maar tusschen uit. Kom nou, schiet op, kuiken!
| |
| |
Gerrit liet zich overhalen, sloop het lokaal uit en verdween door de gang naar buiten.
Toen nam Boet Gerrits lei, bond twee griffels aan elkaar en schreef zoo gauw hij kon:
Ik moet niet altijd all zegge, wat de juffrouw wil. De twintig regels waren op die manier gauw genoeg gereed en daarna begon hij aan zijn eigen strafwerk. Dat duurde wat langer en juist toen hij daarmee op de helft was, kwam juffrouw Roberts terug.
- Waar is Gerrit? vroeg ze dadelijk.
- O, antwoordde Boet, die had zijn regels af en is maar weggegaan. U kon wel zoo lang wegblijven.
- Waar is zijn lei, bengel?
- Hier juffrouw.
Vluchtig bekeek de juffrouw het strafwerk.
- Maar dat is toch al te erg! riep ze uit Daar heeft de ondeugd er niet tusschen gezet.
- Neen juffrouw, dat heeft Gerrit niet gedaan.
- Wie dan?
- Ik heb die regels voor hem geschreven, omdat het mijn schuld was. Hij wou me niet verraden.. Gerrit is een echte knul. Toen u
| |
| |
wegging, heb ik gezegd, dat hij wel naar huis kon gaan.
Vol verbazing keek de juffrouw Boet aan.
- Zoo, zoo, ventje. Jij bent al heel slim. Maar zóó komt Gerrit er niet af!
Boet schreef nu zijn regels af, ging ermee naar het kamertje van Mijnheer Stipman.
Maar mijnheer Stipman was al naar huis.
Er was niemand in het spreekkamertje.
In een hoek stond bet nieuwe luchtdrukgeweer, schitterend en lokkend in 't halfduister.
Toen bracht Boet zijn lei naar zijn bank, groette de juffrouw, zette in de gang zijn pet op, trok zijn jas aan en haalde daarop doodkalm zijn geweer uit den hoek.
Hij stopte het onder zijn jas en verliet de school. Buiten sloeg de klok kwart voor vijf.
Thuis was visite.
Behalve de gewone huisgenooten waren er nog Dirk Beker en Jan Tims met hunne mama's en een broer van Mevrouw Pinkerton, Oom David.
Allen hadden al met verwondering elkaar afgevraagd, waar Boet toch bleef.
| |
| |
Vanmiddag was hij nauwelijks na twaalf uur at thuis en nu liep het al tegen vijf en nòg was de jarige niet verschenen!
Dirk en Jan hadden stilgezwegen over het gebeurde met Boets nieuwe geweer. Indien ze het hadden verteld.... Boet zou hen zijn ontzettendste minachting naar het hoofd geslingerd hebben.
Vijf uur, daar kwam de zondaar aan.
't Geweer had hij achter de jas van mijnheer Borio, den Vriend verstopt.
- Eindelijk! Waar kom je toch vandaan, Boet? vroeg Moeder licht-verstoord.
- Nageleerd, moeder, nageleerd.
- Knappe jongen ben jij.
- Natuurlijk weer op z'n kop gehad, zei Maus, gevochten en nog meer moois.
- Spuit tien doet ook mee, zei Boet en ging handjes geven. En weer kreeg Boet cadeaux, van Oom David een rijksdaalder in zijn spaarpot, van Dirk een plak chocolade en van Jan een zakpotlood. Hij was met alles even verheugd.
Toen moest hij aan 't vertellen.
- Nou, 'k zal 't jullie dan maar zeggen,
| |
| |
zei Boet. Ik had vanmiddag mijn nieuwe geweer mee naar school genomen.
- Wat? riep Moeder verbaasd.
- Stil nou, mensch. Toen 'k bij de school kwam, liet ik het aan de jongens zien en toen ging het per ongeluk af.... pangg.... flang!! rikketik door een ruit.... Nou en toen was ik er gloeiend bij! Mijnheer Stippeldepip kwam naar buiten en nam 't af. Toen moest ik vijftig maal schrijven: Ruiten moet je niet kapot schieten als je d'r nog door kijken wilt. En toen ik 't afhad was mijnheer Stipstap al naar huis om te eten en toen heb ik m'n kanon weer mee gepakt.
- Jòngen.... en nou?
- En nou zijn we thuis, zei Boot. En nou gaan we lekker taartjes eten. En morgen is 't fijn Zaterdag. Dan ga 'k met de zuster uit. Ga je mee, zuster? Pootje baaien op de balken? Hahaha!! Die mijnheer Stippeldestap! Hij zal 't geweer eenigèn tijd bewarèn. De kans zal-ie hebben! Moeder, geef mij zoo'n roomhoorn.... die dikke daar!
- Hier, belhamel, zei moeder lachend. Maar 'n beetje eerbiediger asjeblieft over je meesters spreken, hoor!
| |
| |
- Ja moeder. Robbedoes had 'n nieuwen dop.
- Wie is Robbedoes? vroeg Oom David benieuwd.
- Da's onze juffrouw, zei Boot, met studie z'n roomhoorn beturend. Ze had een nieuwen hoed, zoo'n reuzenhoed. Ik heb gezegd, dat ze d'r gouden tientjes mee opvangen kon, Robbedoes is 'n goèierd, hoor. Heb 'k vanmiddag niet fìjn gelezen, Dirk? O zoo.
Bij de herinnering aan Boets leeskunst van dozen middag schoten Dirk en Jan weer in een lach.
- Ja, zei Boet kalm, 't was een mooie les, over de Stoomboot, was 't niet, Jan?
- Wel neen, zei Jan, over het Weiland was het.
- O ja, over het Weiland. En toen las ik alles fout. Alles juicht, alles klinkt, alles hinkt.
- Nee, dat zei je niet, zei Dirk.
- Wat zei-ie dan? vroeg Moeder, die nauwelijks haar lachen houden kon.
- Hij zei, alles....
- Sssst.... zei Boet, niet zeggen....
- O ik begrijp het al! riep Maus, heb je dat heusch gezegd?
| |
| |
- Foei, vond Moeder, biecht eens op, Boet.
- Nou, ik zei, alles klinkt, alles ruikt leelijk.
- Hij wil 't nu eens heel netjes zeggen, zei freule Hoogenbrock.
Boet staarde haar even aan. Freule Hoogenbrock had zwarte donshaartjes onder den neus.
Boet stootte z'n buurman Dirk aan en fluisterde hem in 't oor:
- De freule heeft 'n snor. Kijk maar. 'n Echte.
Dirk verslikte zich opeens in zijn limonade. En Jan, die 't ook gehoord had, bukte zich om zijn zakdoek op te rapen, die niet eens gevallen was.
Tegen half zes vertrokken de mama's met Dirk en Jan, en ook Oom David ging heen.
Ter eere van Boets verjaardag zou men dezen middag gezamenlijk eten en niet, zooals gewoonlijk ieder op zijn kamer.
Het werd een vroolijke maaltijd, waarbij Boet nog menig grappig verhaal deed.
Maar ondertusschen was hij toch niet erg gerust door die geschiedenis met dat geweer.
Hoe zou dat morgen afloopen?
|
|