De Pinkertonnetjes
(1918)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. 3]
| |
[pagina 5]
| |
----------- | |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
gen, die een heeleboel aardige gewoonten en manieren had en daarbij was hij zoo slim als een groot mensch. Eén van de aardige dingen aan hem was, dat hij wel Paul heette, maar nooit zoo genoemd werd. Zijn alledaagsche naam was Boet. Dat is een gekke naam, en Paul zelf vond dien naam ook nog al vervelend, maar het was nu eenmaal niet anders. Paul en zijn zusje Eva waren geboren in Transvaal, en daar noemde men een klein broertje: Boet. Dien naam behield hij vele jaren. Boet hield veel van zijn moeder en zijn zusje Eva. Dat zusje word evenmin Eva genoemd als haar broer Paul. Men noemde haar Maus. Dat is ook een gekke naam voor een meisje, maar wanneer je nu weet dat hun wader een Duitscher was, en dat Duitsche woord ‘lieveling’ beteekent, dan is 't ook alweer te begrijpen, dat Eva nooit ‘Eef’ maar altijd Maus genoemd werd. Men sprak dan ook altijd van Boet en Maus. Hun familienaam was Pinkerton, en onder kennissen noemde men hen algemeen ‘de Pinkertonnetjes’. Na hun vertrek uit Zuid-Afrika, waar de heer Pinkerton in den Transvaalschen Oorlog ten gevolge van groote ontberin | |
[pagina 9]
| |
gen gestorven was, had Mevrouw Pinkerton zich gevestigd in de zeer druk bezochte badplaats Duinwijk, waar zij een ‘pension’ oprichtte. Mevrouw Pinkerton was een lieftallige, beschaafde dame, maar die er volstrekt niettegen opzag de handen uit de mouwen te steken om haar kinderen een uitstekende opvoeding te geven. Haar pension, eenvriendelijkevilla, gelegen in het Vlaamsche Park te Duinwijk, heette ‘Bloemfontein’ en haar gasten, die zoowel zomer als winter bij haar doorbrachten, waren zóó aan haar gehecht, dat zij bijna niet van haar konden scheiden. Zooals gezegd - Boet was jarig. Hij | |
[pagina 10]
| |
had zijn verjaardag op school gevierd door de jongens van zijn klas op chocolade te trakteeren en de hoed van de onderwijzeres met apenootjes te vullen. Daar had juffrouw Roberts heel gek van opgekeken, maar omdat zij wee een grapje velen kon en veel van Boet hield, had ze er zelf ook om gelachen. De kinderen noemden haar meest juffrouw ‘Robbedoes’, omdat ze zoo gezellig met hen omging. Toen Boet na het uitgaan van de school om twaalf uur naar huis ging, had hij ditmaal weinig lust om, zooals gewoonlijk, eerst met een troepje vrienden nog wat kattekwaad uit te halen alvorens te gaan koffiedrinken. Nu, als je jarig bent is dat wel te begrijpen. Boet holde zoo hard naar huis, dat hij op den hoek van een straat een agent bijna ondersteboven liep. Hij wilde dan nu ook maar zoo spoedig mogelijk thuis wezen. Zouden er nog meer cadeaux gekomen zijn? Van morgen had-ie van Moeder al 'n prachtige verfdoos met twee groote kleurboeken gekregen en van zus Maus een reus van een bal. Zouden misschien ook de anderen hem een geschenk geven. De anderen, dat waren de menschen, die | |
[pagina 11]
| |
Mevrouw Pinkerton op haar kamers had. In de eerste plaats de trouwe vriend van Boet en Maus, mijnheer Borio, een alleraardigst man, die ondanks zijn vijf-en-zestig jaren nog zoo echt met Boet en zijn zusje kon meedoen. Zij noemden hem nooit: mijnheer, maar altijd Vriend. En dan had je freule Hoogenbrock, die altijd zoo lief voor de kinderen was en steeds een vriendelijk woord voor hen had, vervolgens zuster Emma, de verpleegster van freule Hoogenbrock, die zoo gezellig vertellen en voorlezen kon en op straat altijd wat lekkers voor hen kocht. Meer gasten waren er op het oogenblik niet, maar t was ook winter, juist 21 December en dan zijn plaatsen als Duinwijk niet zoo heel druk bezocht. Boet was in spanning.... hóópte op nieuwe cadeaux, leuke dingen, waar je fijn pret mee kon hebben. Daar was hij er! Hij holde 't voortuintje binnen en trok de bel haast uit de deurpost. Mina, de meid, deed verschrikt open. - Zeg, is me dat nou bellen, Boet! | |
[pagina 12]
| |
- 'n Tik op je snoet, die zeer doet! rijmde de jarige en holde de voorkamer in, waar 't heele gezelschap gezellig 'n kopje koffie te drinken zat. Ja, daar zaten ze allemaal! Moeder, de Vriend, freule Hoogebrock, zuster Emma en Maus. Boet stoof naar binnen, slingerde z'n pet weg, die de Vriend tegen zijn gezicht kreeg en pakte zijn Moeder, alsof hij haar in geen vijf jaar gezien had. Dat was zoo zijn gewoonte. Toen ging hij handjes geven. Mijnheer Borio het eerst. Die was nà Moeder numero één. De Vriend wenschte Boet hartelijk geluk met zijn verjaardag en gaf hem een pak. Het was lang en dun, en Boet dacht eerst, dat er een paraplu of zoo iets in zat. Maar toen hij het had losgemaakt, kwam er een fonkelnieuw nikkel geweer uit te voorschijn! Een luchtdrukgeweer met échte kogeltjes! Boet was er dòl mee! - O Vriend! riep hij uit. Wat een prachtig geweer! O, ik dank a wel! Kijk eens, Moeder! Zeg Maus, ga jij 's even tegen de deur staan, dan zal ik je eens tegen je kersepit schieten! | |
[pagina 13]
| |
- Jongen, ben je niet wijs! schrikte Moeder. - Och mijnheer Borio, daar zullen we plezier van beleven! - Kom, kom, zei de Vriend. Die lieve jongen zal er wel voorzichtig mee wezen. Boet was zóó verrukt met zijn geweer, dat hij vergat, dat er ook nog andere menschen in de kamer waren. - Nu Boet, zei freule Hoogenbrock lachend, krijgen wij ook een hand? Boet stapte op de dames toe. En bij hare gelukwenschen kreeg hij van haar een mooi opgetuigd schip, een heerlijke zeilboot en van de zuster een mooi boek in prachtband. Boet dankte haar beiden hartelijk en wist van louter pret niet, met welk van zijn heerlijke cadeaux hij 't eerste zou spelen. Hij nam zich in stilte voor, het geweer vanmiddag mee naar school te nemen, want hij brandde van verlangen, om het aan de kameraden te laten zien! Wat zouden die een oogen opzetten! Na de koffiemaaltijd was hij dan ook niet te houden. | |
[pagina 14]
| |
Hij zette eerst stilletjes het geweer bij den paraplustandaard in de gang, ging daarop allen goeden dag zeggen en stopte heel slim zijn schat onder zijn jas. Toen de huisgenooten hem door het raam nakeken, vonden ze allemaal, dat Boet zoo vreemd liep, net of hij een stijf been had. Maar niemand dacht er ook maar een oogenblik aan, dat hij stilletjes het geweer meegenomen had.
Voor de school waren de vrinden. Jan Tims, Dirk Beker, Toon van Zijl en Gerrit Bouman waren z'n beste kameraden en het duurde ook niet lang of hij had ze om zich heen. - Jongens, zei Boet, nou heb ik toch zoo'n fijn cadeau gekregen! Kijk eens! En zegevierend hield hij het in de zon schitterende geweer omhoog. - Hèèè!! klonk het uit aller mond. - Mocht je 't meenemen? vroeg Toon van Zijl. - Weet ik het? zei Boet. Daar heb 'k niet naar gevraagd. | |
[pagina 15]
| |
- Pas maar op, dat Robbedoes 't niet ziet! waarschuwde Dirk Beker. - Pff, m'n zorg, laat ze 't zien. - En als ze 't dan afneemt? - Moest ze durven! - Schiet 'r eens mee! vroeg Gerrit verlangend. - Goed, kijk dan, zei Boet, en hij deed een hagelkorrel in het geweer. - Pas op, wie wil 'r nou eens een bruine boon tegen zijn gezicht hebben? - Nee hoor, ik niet, ik niet! klonk het en de kameraden stoven uiteen. Met een korten, lichten knal ging het geweer af. Boet had slecht gemikt, het kogeltje vloog door een ruit van een der schoolramen. Het glas rinkelde. Al de jongens, die op het schoolplein speelden, kwamen aangeloopen. - Wie doet dat? schreeuwden ze. Twintig handen wezen op Boet. Daar werd de schooldeur geopend! De hoofdonderwijzer kwam naar buiten. Hij stapte op Boet af en wenkte hem, zonder | |
[pagina 16]
| |
een woord te zeggen, dat hij moest binnenkomen. En ook zonder een woord te zeggen deed Mijnheer Stipman de deur van het spreekkamertje open en liet Boet binnengaan. Eerst daarna begon hij te spreken. Mijnheer Stipman was altijd zeer kalm. Hij maakte zich nooit driftig, en al was hij ook nog zoo boos, hij liet dit bijna nooit merken. Steeds sprak hij langzaam en netjes en liet altijd heel duidelijk de n's van de woorden hooren. Daarbij zeide hij zeer vaak: Alzoo! Mijnheer Stipman sloeg rustig de armen over elkaar, keek Boet, die er met een armezondaars gezicht bijstond, even aan, en sprak toen langzaam: - Vriend Pinkertonn, wat heb je nu gedaann? - Ik zal 't niet meer doen, zei Boet haastig. - Dat is geenn anntwoord, Pinkertonn! Alzoo wat heb je gedaann? - Ik ben een ongeluk.... Och, ik bedoel, 't was een ongeluk.... sprak Boet zenuwachtig. | |
[pagina 17]
| |
- Dat is ook geenn anntwoord, Pinkertonn! Nogmaals, doch nu voor het laatst: Wat heb je gedaann? - Geschoten, meneer. - Alzoo, geschotenn. Enn op wienn heb je geschotenn? - Op.... op niks. - Alzoo op niets! Enn toch de ruitenn geraakt? - Nee, meneer. - Jawel, Pinkertonn. - Heusch niet, meneer. - Wat heb je dan alzoo geraakt? - Eéne ruit, meneer. - Aha, nog grappig erbij. Alzoo ééne ruit. En waar dienenn ruitenn toe? Boet had graag willen zeggen: om 'r steenen door te gooien, maar hij hield dat maar voor zich en zei gedwee: - Om door te zien, meneer. - Alzoo: ruitenn dienenn om er door te zienn enn niet om er door te schietenn. Je moogt na vierenn voor mij dezenn regel vijftig maal schrijvenn. En dat geweer zal ik voor jou eenigenn tijd bewarenn. Ga heenn! | |
[pagina 18]
| |
Boet was geheel verslagen, wilde nog wat zeggen. - Ga heenn, herhaalde Mijnheer Stipman. Boet ging naar zijn klas. Het huilen stondhem nader dan het lachen. Maar Boet was er heelemaal de jongen niet naar, om zich door dergelijke kleinigheden aan het huilen te laten brengen. Die vijftig regels konden hem heel weinig bommen, niks hoor. Met twee griffels onder elkaar was je in een wip klaar! | |
[pagina 19]
| |
Maar zijn geweer! Hoe kreeg hij dat vanmiddag weer te pakken? Wat zou de Vriend wel zeggen, en Moeder? Wel alle vlooien, dat was me nou toch ook een geschiedenis! Och och, waarom was hij ook zoo'n driedubbel overgehaald dom uilskuiken geweest om het ding mee naar school te nemen? Eigenlijk kon je van te voren wel op je vingers natellen, dat zoo iets verkeerd moest afloopen. Enfin, 't was gebeurd en hij kon als een stoute jongen vanmiddag vijftig regels schrijven! Vijftig regels op je verjaardag! Om uit je vel te springen! Woedend ging hij zijn klas binnen, waar de juffrouw nieuwe sommen op het bord schreef. - Ah, monsieur Pinkerton, zei juf Robbedoes lachend, nog altijd jarig? Maar wat kijkt Uwé zwart! - Ik ben heelemaal woedend! zei Boet beslist. - Och, heelemaal woedend? En waarom? - M'neer Stipman heeft m'n nieuwe geweer afgegapt. | |
[pagina 20]
| |
- Foei, wat 'n woord, Boet. Waarom? - 'k Had een ruit doodkapot geschoten, niet eens expres.... en nou moet ik vijftig maal schrijven: ruiten dienen om er door te schieten en niet om er door te zien. De juffrouw lachte. - Je zegt 't verkeerd, Boet. Boet haalde zijn schouders op, ging naar zijn bank. Plotseling bleef hij staan en keek met verbazing naar de boekenkast, waar aan een kapstokje een nieuwe hoed van de juffrouw, een hoed van verbazende grootte hing. - Wel Boet, vroeg juf Robbedoes, is dat geen mooie hoed? Boet keek de juffrouw eens aan en zei toen ernstig: - Dat is een goeie hoed om met je handen op te houden als 't gouden tientjes regent. |
|