| |
| |
| |
Zestiende Hoofdstuk.
Een eenigszins natte Receptie.
Op zekeren dag vertelden vader en moeder aan Pietje, dat Martha verloofd was met Paul Velinga en dat zij over eenigen tijd zouden trouwen. Paul verdiende veel geld en zou met Martha in een mooi huis gaan wonen in den Haag. Pietje vond het erg leelijk van Paul, om zijn lieve zuster weg te halen en beloofde, hem daarvoor eens flink te zullen slaan. Het prettige vond hij echter dat er bruiloft zou wezen in den Haag en dat hij heel wat lekkers zou krijgen: bruidsuikers en koekjes en taartjes.
Des Zondags werd de verloving gevierd. Omdat er in het huis van schoenmaker Bell te weinig ruimte was, gebeurde dat in den Haag, ten huize van de familie Velinga. Dat was me een pretje! Pietje ging,
| |
| |
netjes uitgedost in een fonkelnieuw pak met vader en moeder naar den Haag. Hij had moeder wel twintig maal beloofd, dat hij fameus goed zou oppassen, neen, hij zou vandaag een prachtjongen zijn en niets geks uithalen en als een keurige, welopgevoede jongeheer zich gedragen. Jammer, dat hij op het perron den lust niet kon bedwingen, om eens even op het fluitje van den hoofdconducteur te blazen. De fluit van de
| |
| |
locomotief gilde en langzaam zette de trein zich in beweging. Maar onmiddellijk daarop werd er weer afgefloten door den chef en de andere conducteurs en nu stond de trein weer stil. Pietje kreeg van den hoofdconducteur een fikschen draai om de ooren en van zijn vader ook nog een, wat hij zeer betreurde. Want zóó had hij het niet bedoeld! Het is toch treurig zoo gauw als een kleine jongen in de misère komt als hij eens iets aardigs doen wil. Het is dadelijk maar pats links en pats rechts. Pietje zag niet, dat vader zich snel omdraaide en moeite genoeg deed, om niet ineens hard te lachen. In de coupé zaten behalve vader en moeder nog eenige reizigers, met wie Pietje al gauw op vriendschappelijken voet was. Hij vertelde met zijn heldere jongensstem, dat die meneer en die juffrouw - hij wees op zijn ouders - zijn vader en moeder waren en dat ze vandaag naar den Haag gingen, omdat z'n zuster Martha ‘verloot’ was.
‘Verloofd!’ verbeterde moeder lachend.
‘O ja, verloofd; verloofd. En nou ging ze trouwen met Paul Velinga. Paul had een fijne kamer met vergiftigde wapens! En een speeldoos. Maar die was kapot. 't Zou een echte dag worden vandaag. Maar hij zou wel zalig oppassen om niets bijzonders te doen en een prachtkerel te zijn, zooals in het boekje van Peek en Cloppenburg staat. En was dat niet de noodrem daar in de hoogte? Zou hij den trein eens even laten stilstaan?
En Piet sprong al op de bank. Zijn vader trok hem er gauw af en plakte hem weer op zijn plaats.
| |
| |
Tegenover hem zat een heer de courant te lezen. De man vond het gebabbel van Pietje blijkbaar hinderlijk en frommelde telkens zenuwachtig met zijn nieuwsblad.
Piet keek hem diepzinnig aan.
‘Die meneer zit maar te lezen,’ zei hij tot zijn vader. ‘Hij zegt niks. En wat heeft-ie een gekke snor. Net een kerstboom.’
‘Wees toch stil,’ zei moeder, die een kleur kreeg. De andere reizigers grinnikten, vader hoestte en keek naar buiten. De meneer met de courant deed of hij niets hoorde.
Aan het station den Haag was Pietje weer even verdwenen. Zijn vader en moeder zochten het heele perron langs. Maar gelukkig duurde het niet lang, of daar kwam hij aanloopen. Hij was even den machinist en den stoker een hand gaan geven en had gevraagd, of hij even op de stoomfluit mocht drukken, maar tot zijn spijt mocht dit niet.
Voor het station stond een rijtuig, dat hen opwachtte. Pietje wou met alle geweld op den bok zitten en met de zweep klappen, maar vader zei, dat het heelemaal niet netjes was en dat hij als een brave jongen in het rijtuig moest plaats nemen. Gedurende het ritje hield hij zich erg netjes en keek stil naar buiten, alleen trok hij een der blauwe gordijntjes naar omlaag en toen kon 't niet meer naar boven, zoo'n eigenwijs ding.
De familie Velinga, die een groot huis bewoonde, had deftige kennissen. Er was heel wat over te doen
| |
| |
geweest, dat de rijke Paul Velinga zou trouwen met een arm onderwijzeresje, maar daar heeft ons verhaal nu weinig mee te maken en Pietje trok zich er bitter weinig van aan.
Hij was blij, zijn Scheveningschen speelmakker Hansje weer te zien en ook Paul, die hem dadelijk bij zich nam en hem allerlei gekheden liet vertellen. Martha was al een trein eerder gegaan en die zag er nu bééldig uit in haar witte costuum, Pietje zei: net een plakplaatje!
Des middags was er receptie. Er waren veel bloemen in de kamers, pracht-bouquetten en bloemstukken. Voor de familieleden waren er kleine ruikertjes om in 't knoopsgat te dragen. Pietje wou er in ieder knoopsgat van zijn pak een steken, maar dat vond zijn moeder niet noodig. Toen bond hij met Hansje een ruikertje aan den staart van Hektor, den hond. En ook een aan zijn halsband. Hansje nam toen een visitekaartje uit den zilveren schaal, schreef daarop:
Al ben ik maar een hond en heet ik Hek,
Ik draag toch bloemen aan mijn staart en aan mijn nek!
en hing dat ook aan den halsband.
Hoeveel taartjes Piet dien dag at, wist hij zelf niet meer, maar het waren er heel wat.
Pietje en Hansje gingen eens een kijkje nemen in de vestibule, waar zooveel menschen in- en uitgingen. Een heel zenuwachtig heertje met 'n schrikkelijk hóóg boord en hevig krakende schoenen liet er zijn
| |
| |
roodzijden zakdoekje vallen. Pietje haastte zich het den man achter aan zijn jas te spelden, zoodat die vrij dwaas de receptie-kamer inkwam, waar ineens iedereen lachte, tot Paul hem uit den brand hielp en 't doekje teruggaf.
Hansje stelde daarop aan Pietje voor, eens een kijkje te gaan nemen door het heele huis, want het werd nu zóó vol van bezoekers, dat de twee jongens haast onder den voet raakten. Het eerst brachten zij een bezoek aan den zolder. Daar stonden verschillende dingen opgeborgen. Hansje vond er een vuurrood
| |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
Pietje haastte zich, het doekje achter aan zijn jas te spelden. (Bladz. 176.)
| |
| |
gordijn en Pietje kwam dadelijk op het fameuze idee, om dat aan een van de lange drooglatten te binden en als vlag het raam uit te steken. Zoo deden de snaken en vijf minuten later woei uit het zoldervenster van het deftige heerenhuis een vuurroode vlag. De zolder bood overigens weinig vermaak en daarom bracht Hansje zijn vriend naar de badkamer. Daar kwam Piet alweer op 't idee om ‘zwembadje’ te spelen. Hij draaide de waterkraan open, teneinde het bad te laten volloopen, maar omdat het zoo lang duurde, eer het heele bad vol was, gingen zij ondertusschen een kijkje nemen op Hansje's kinderkamer. Wat was het daar aardig! De muren waren beplakt met een alleraardigst behangsel, waarop verschillende dieren te zien waren en jagers en Indianen, en wat
| |
| |
had Hansje een kast met prachtig speelgoed! Een compleete spoortrein met rails en wissels en seinpalen en bruggen, en een vesting met soldaten, die je in de lucht kon laten vliegen. Ook had Hansje een pracht
| |
| |
van een ophaalbrug en een groot pakhuis met balen en kisten, die je ècht kon ophijschen, maar 't mooiste van alles vond hij toch den spoortrein. Zij zetten de rails uit op den vloer en maakten allerlei kronkelingen in de spoorbaan, de huisjes en seinpalen werden in dienst gesteld en de jongens speelden heerlijk.
Zij waren misschien al een goed kwartier daarmee bezig toen er van beneden opeens een verschrikt gegil klonk.
Wat gebeurde daar? O, er kwam alleen maar een beetje water in het salon, waar de receptie gehouden werd. Eerst druppelde het zoo'n beetje in een hoek van het plafond, toen begon het ook op andere plekjes en de druppeltjes werden straaltjes. In de drukte van het bezoek merkte men het eigenlijk pas, toen een ware plasregen in de kamer neerdaalde.
Gillend van ontsteltenis waren de dames gevlucht. Paul stormde met nog een paar heeren naar boven. Het water kwam hun op de bovencorridor al tegemoet. Zij zagen duidelijk, dat het vanonder de deur der badkamer kwam en daarom wilden ze die openduwen.
Och, och, daar hadden Pietje en Hansje heelemaal de openstaande kraan vergeten! Ruim een kwartier al stroomde het water in het bad, toen erover, op den vloer en thans stond het een halven meter hoog in de badkamer. Het zou te bezien staan, of het plafond van het salon beneden het zou uithouden. Terwijl het dienstpersoneel in allerijl de meubelen in veiligheid bracht en ook de tapijten oprolde, probeerde men boven de deur der badkamer te openen. Slechts na
| |
| |
de grootste krachtsinspanning gelukte het, den druk van de watermassa te overwinnen en de deur naar binnen te draaien, maar op hetzelfde oogenblik kwam Paul en den anderen heeren zulk een ontzaglijke watermassa tegemoet, dat zij tot de knieën nat werden. Paul vloog door het water heen en sloot oogenblikkelijk de kraan.
Maar wat een toestand!
Het duurde uren, eer men met emmers en dweilen de watermassa had opgeruimd, het salon was, op de meubelen en de tapijten na, doorweekt, om niet eens nog te spreken van de schade, die andere vertrekken en corridors en trappen geleden hadden.
Intusschen begreep de familie ten volle, aan wien ze dit grapje te danken had. En de heer Velinga ging met vader Bell eens even op onderzoek uit.
Hansje en Pietje waren inmiddels nog maar steeds met den spoortrein aan het spelen en dachten in het geheel niet meer aan de badkamer. Maar zij werden gauw op de hoogte gebracht van den vreeselijken toestand en daarna sloegen de beide vaders een levendigen oorlogsmarsch op de broekjes hunner lieve zoontjes.
Ze werden allebei opgesloten.
De heer Velinga was zeer, zeer boos. Op eens werd er gescheld. Een politie-inspecteur kwam vragen wat die roode vlag beduidde. De heer Velinga wist niets van een roode vlag, maar buiten gekomen, zag hij het roode gordijn, dat reeds de vroolijkheid en
| |
| |
den spotlust der vele bezoekers had opgewekt, maar waarvan niemand iets had durven of willen zeggen.
Het is niet te beschrijven, wat Hansje en Pietje nu allemaal te hooren kregen. Vooral Pietje kreeg zijn deel.
Mijnheer Velinga zei hem, dat hij een schande voor de familie was en dat het minstens driehonderd gulden zou kosten, om alle schade weer te herstellen. Ze moesten hem in een cachot zetten op water en brood, dat zou hem wel afleeren een anders goed te bederven. Terwille van zijn goede ouders mocht hij vandaag nog blijven, maar hij moest het niet probeeren om óóit weer een voet hier in huis te zetten!
Vader en moeder Bell waren geheel verslagen en zouden maar het liefst direct met Pietje naar huis zijn gegaan. Maar dat ging natuurlijk ook moeielijk.
Intusschen zat Pietje, geheel ontdaan van schrik, en bedroefd over de harde woorden, die hem toevoegd waren, in de kleine zijkamer opgesloten. Eerst had hij een beetje gehuild en langzamerhand kwam hij tot nadenken. Eigenlijk gezegd begreep hij niet, hoe dat alles toch had kunnen gebeuren! Wat had hij niet braaf als een welopgevoed jongetje met Hansje's spoortrein gespeeld! Zij hadden niet eens ruzie gehad! Neen, integendeel, zij waren zoo rustig en netjes en bedaard geweest! Maar dat ze nu zoo ontzettend dom geweest waren om die openstaande kraan te vergeten! Hoe - was - het - mo-ge-lijk!!!! En anders had hij altijd zijn woorden klaar om zich te verdedigen. Nu had hij niets kunnen zeggen, hij stond verbluft
| |
| |
van het onheil, dat hij had aangericht, zonder het te weten.
Wat... hij? Had Hansje niet evenveel schuld? 't Was immers Hansje's badkraan en niet die van Pietje Bell? Och, wat was hij toch een ongelukkig jongetje: heelemaal niets met kwaad opzet gedaan en toch weer zoo verschrikkelijk in de misère. En beneden begon natuurlijk straks de feestdisch, zouden ze eten heerlijk gebraden kippetjes met van die heerlijk-fijne appelmoes en... en... O, hij kon wel huilen als hij aan al dat lekkere eten dacht. Want hij lustte nog best een flinken, vollen schotel, o heden ja, die zeventien taartjes en twintig botergebakjes waren al lang gezakt.
Zou hij nu heelemaal niets krijgen?
Met behulp van vele handen was het water eindelijk zoo goed als opgeruimd en konden de meubels weer op hun plaats gezet worden.
En terwijl ieder zich beijverde, alles weer in zijn vorigen toestand te brengen, zat Pietje treurig op zijn gevangen-kamer. Waar dacht hij over? Over zijn vergeetachtigheid, of had hij weer plan om een brief uit het raam te werpen? Mis, geen van beide. Hij dacht... aan gebraden kip met appelmoes en roompudding... die hij niet krijgen zou.
|
|