moest schrijven aan Martha. Dat vond de jongen een goed idee, want brieven schrijven deed hij graag en hij verlangde naar het daagje te Scheveningen.
Pietje maakte zich meester van de schrijfcassette, en schreef een brief aan Martha. (Bladz. 112.)
Pietje dacht, ik zal maar een mooien, langen brief aan Martha schrijven. Hij ging daarom naar haar kamer, maakte zich meester van haar schrijfcassette en besteedde verscheidene uren aan het schrijven van den volgenden brief:
Lieve marta,
vader heeft mij gezegt dat ik een brief moes schrijven, en nu zit ik op u kamer, lieve zuster, en ik ga een langen brief schrijven. Ik heb u pen genomen omdat vaders pen zoo spat en zijn inkt lijkt wel gootwater. Ik vind jou inkt pragtig, marta, en je papier is zoo mooi en ruikt zoo lekker. Het ruik heelemaal naar fiooltjes en ik vont ook zoo'n fesje met odeur op je waschtafel met fiooltjes. Er is niet veel meer in, marta, want ik heb wat op mijn zakdoek gedaan en mijn haar en nu ruikt ik ook zoo lekker. Ik heb daar net bij ongeluk uw intpotje omgegooid, er was een blauwe vlak op u witte tafelkleed. Maar ik heb dalijk met mijn zakdoek schoongemaakt lieve marta, en nu is het weer droog maar de vlak is een beetje grooter en ook mijn zakdoek vol. En er is een beetje int op een rood boek gevallen, maar dat heb ik ook uitgepoest en nu schrijf ik u dat ik zoo mijn best doet om een dag naar Sgeeveninen te koomen. Je hebt toch belooft dat ik koomen mag. Moeder zegt ook al zij zal zoo blij weezen als ik een dag weggaa, dan heeft zij ook eens rust en mag ik nu komen, lieve marta? Dan zal ik mijn wite matrozepak aandoen en braaf wandelen met u lieve marta. Ik verlan zoo naar de zee, ik gaat een scheepje maken om te laten varen op de zee. En vanmorgen is de poes in de waskuip gevalen oo hij was heelemaal nat van zeepsop. Ik hebt poes toen in u bed gelegt, marta,