| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk.
Zijn Verjaardag. - Hoe hij een voorbeeld aan Jozef Geelman nam.
Op aanraden van zuster Martha had Pietje een verlanglijst voor zijn verjaardag gemaakt.
Op een vel papier had hij met nog wat onhandige letters geschreven:
Velanleis ven Pietje Bell.
een doos vurwerk.
een visheggel.
een vlieger met touw.
een otemebiel.
een bokewagen.
een ferfdoos.
een schietpistool met klappertjes.
| |
| |
een vanbal en een halsbant vor Spits en nu weet ik niet meer.
Het was nauwelijks dag, toen Pietje al wakker werd. Hij vloog naar beneden en wekte vader en moeder.
| |
| |
Die hadden de cadeautjes bij de hand, wel begrijpend, dat Pietje al vroeg voor den dag zou komen. De ouders zoenden en pakten hun ondeugd en moeder zei erbij, dat hij vanaf heden maar eens een heel lief ventje moest worden. Pietje beloofde dat natuurlijk direct en kreeg toen van haar een mooie, groote verfdoos, waar hij bijzonder mee in zijn schik was. Vader vereerde hem een pracht van een kaatsbal en bovendien nog een klappertjes-pistool. Toen naar Martha. Die maakte hem blij met een paar keurige prentenboeken.
De dag begon dus voor Pietje al best.
Hij was wel tot half negen bedaard en stil met met zijn nieuwe speelgoed bezig, zoodat moeder werkelijk zag, dat hij zijn leven beterde. Daarom zei ze dan ook, dat de kinderen van middag toch maar komen moesten.
Dat vond Pietje een heerlijke uitkomst, want nu kon de circusvoorstelling toch doorgaan en behoefde hij tenminste de uitgenoodigde kinderen niet af te zeggen.
Voor hij naar school ging liep hij nog even bij de groentevrouw aan. Zij gaf hem een dubbeltje voor zijn spaarpot, maar Pietje had geen tijd om eerst nog weer naar huis te gaan en hield het dus zoolang maar in zijn zak. Het spreekt vanzelf, dat hij ook het klappertjes-pistool bij zich had.
Hij kon het dan ook volstrekt niet helpen, dat het op school onder de leesles plotseling afging met een harden slag. Gelukkig kreeg hij het om twaalf uur
| |
| |
weer terug, zoodat hij het 's middags bij de circusvoorstelling gebruiken kon.
Pietje had nadrukkelijk aan de kinderen gezegd, dat zij alleen maar op visite mochten komen, als zij een verjaringscadeautje voor hem meebrachten. Hij zei hun zelf, wat daartoe alzoo dienen kon. Een griffel, een stuk drop, chocola, een cent en meer dergelijke kostbaarheden waren daarvoor geschikt.
Gratis toegang werd niet verleend.
Pietje was ondertusschen door de mislukte repetitie van den vorigen avond de medewerking van zijn vriend Fransje Basters kwijtgeraakt en hij moest toch minstens één jongen hebben, die hem 's middags bij de voorstelling hielp. Hij koos daartoe een der buurjongens, Jan Brinkman. Die was wel een hoofd grooter dan hij, maar dat hinderde niet.
Tot vaders grenzelooze verbazing kwamen er 's middags in plaats van vier ongeveer twaalf kinderen aan de deur, maar vervolgens kwamen er nog wel twaalf bij.
‘Wat moet dat grut allemaal hier?’ vroeg hij aan moeder.
‘Ik begrijp er niets van,’ zei moeder. ‘Ik hoop niet, dat...’
‘Waar is onze jongen?’
‘Op het plaatsje. Ik zal hem even roepen.’
Een oogenblik later kwam moeder met Pietje terug. Zij wist geen raad van het lachen. Pietje had zijn vaders ouden hoed op het hoofd gezet en een groot puntboord van bordpapier met een handdoek
| |
| |
om zijn hals gebonden. Dan droeg hij een groote winterjas, waar een papieren roos op prijkte. Zijn gezicht was heelemaal met krijt besmeerd en zijn neus had hij rood geverfd.
Toen moeder met den ‘Dommen August’ voor den dag kwam, begon de schoenmaker zoo vervaarlijk te lachen, dat de ruiten ervan rinkelden. Hij sloeg zich op de knieën, alsof hij die in tweeën wou hebben en daarbij liepen de tranen hem over de wangen.
‘Maar jongen!’ proestte zijn moeder, ‘wat moet dat nu beteekenen?’
‘Ik ben “Domme August” zei Pietje en straks ga ik circus vertoonen met Jan Brinkman.’
Intusschen was het aantal kinderen op straat
| |
| |
meer en meer toegenomen en zoodra zij Pietje in zijn Augustcostuum bemerkten, ontstond er een schaterend gejuich.
‘Zeg Piet, wat moeten al die kinderen hier?’
‘O,’ zei Piet, ‘dat is de visite. Die komen kijken. Maar ze geven allemaal wat. Die niets geeft, mag er niet in.’
‘Waarin?’
‘In 't circus. Ik ga goochelen ook,’ zei Pietje.
‘Maar waar is dat circus dan?’
‘Op 't binnenplaatsje.’
‘Hier... bij ons?’ vroeg moeder. ‘Jongen ben je
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Pietje moest doodstil in de kamer blijven zitten, en dat was voor hem wel het ergste, wat er bestond. (Bladz. 85.)
| |
| |
| |
| |
heelemaal dwaas, àl die kinderen... wel vijftig? Heb jij die gevraagd?’
‘Ja moeder, en ik krijg ook een heeleboel.’
‘Maar ik zou je wel feestelijk bedanken om al die kinderen in huis te halen. Neen hoor, dat gaat niet. Vier of vijf vriendjes mogen komen. Maar geen vijftig. Wat zeg jij nou vader?’
Maar de schoenmaker deed niets anders dan lachen en zich op de knieën slaan.
Eindelijk werd er toch wat op gevonden. Er was in de Breestraat een smal straatje tusschen twee pakhuizen. Daar moest de voorstelling dan maar gegeven worden. Pietje en Jan Brinkman trokken er met heel de kinderschaar naar toe. Wie niets gaf, mocht het straatje niet in.
Pietje begon de voorstelling met een paar goocheltoeren. Hij had het horloge van Martha meegenomen om ermee te tooveren. Eerst liet hij het aan de kinderen zien en stampte het vervolgens met een hamer op de steenen aan gruis, precies zooals de goochelaar in het circus gedaan had. Die deed het eigenlijk wel op een tafel, maar die had Pietje hier nu niet en 't kwam toch op hetzelfde neer. Toen wilde hij het horloge weer netjes en ongeschonden uit zijn mond halen, maar tot zijn verwondering kwam er niets voor voor den dag. Dat was een raar geval, want het horloge van Martha was reddeloos verloren. De kinderen lachten hem uit, maar Pietje beduidde hun met een deftig gebaar, dat de tweede toer beginnen zou.
Jan Brinkman, als paljas uitgedost met een allergekst
| |
| |
besmeerd gezicht en een karpet om het lijf gebonden, gaf Pietje de meegebrachte gereedschappen uit een mandje aan. Om te beginnen een doosje lucifers.
Nu vroeg hij een zakdoek te leen aan een van de kinderen. Ongeveer twee van de aanwezigen hadden er een bij zich. Pietje nam er een aan en zei, dat hij die eerst verbranden zou en dan straks weer onbeschadigd teruggeven.
De kinderen waren in spanning.
Het verbranden van den zakdoek ging uitmuntend, zóó goed zelfs, dat Pietje het laatste stukje niet meer vasthouden kon en zijn vingers brandde. Haastig wierp hij het weg, maar nu kwam het in het mandje terecht, waarin ook het vuurwerk geborgen was. Dat had hij voor zijn dubbeltje gekocht om het na afloop der voorstelling af te steken. De voetzoekers en slangetjes raakten in brand en met een hevig gesis, geknetter en geknal vlogen ze tusschen de kinderen, die onder gegil en gehuil op de vlucht gingen.
Gelukkig was niemand ernstig gewond, alleen Pietje kreeg een brandwond, doordat een voetzoeker juist op zijn wang ontplofte. Maar de voorstelling was plotseling geëindigd en de heele buurt sprak weer schande van Pietje Bell. Had men ooit zoo'n monster van kwaadaardigheid gezien? Behoorde zoo'n kind niet in een verbeterhuis?
En de moeders verboden hun kinderen uitdrukkelijk ooit weer met Pietje Bell te spelen.
Pietje had zich het succes van zijn circusvoorstelling eenigszins anders voorgesteld.
| |
| |
Martha was wanhopig en troosteloos over het verlies van haar gouden horloge. Of Pietje haar al af kuste en beloofde, dat hij 't wel weer zou laten maken door den smid, het gaf haar weinig troost. Toen had Pietje er evenveel verdriet van, maar hij peinsde zich het hoofd suf over het raadsel, hoe de goochelaar het dan op de kindervoorstelling klaargespeeld had!
Intusschen was hij mooi met zijn brandwond aan de wang, waar zijn moeder een groote pleister opgeplakt had. Er was heel den avond geen sprake meer van feestvieren. Pietje moest doodstil in de kamer blijven zitten en dat was voor hem wel het ergste, wat er bestond.
Gehoorzaam en braaf zat hij in een hoekje. Toen kwam er opeens een muis uit de kast en wandelde rond. 't Was onmogelijk voor Pietje om nu nog langer stil te zitten. Hij rende plotseling naar de kast en sloot die. Toen holde hij de muis achterna. Maar die was vlugger dan hij. Pietje trok snel zijn laars uit en daar de muis juist aan het andere einde der kamer was, gooide hij de laars over de tafel heen naar haar toe. Tenminste dat was zijn bedoeling. De laars was niet mis, maar inplaats van de muis raakte die het theeservies, dat met kletterend geweld op den grond aan scherven vloog.
Geen vijf minuten later ging Pietje voor het eerst van zijn leven over zijn vaders knie. Want de schoenmaker was nu inderdaad boos, omdat hij het servies pas voor zijn vrouw had gekocht. Daarna werd Pietje reeds om zes uur in bed gestopt, een uur vroeger dan anders.
| |
| |
Pietje dacht over zijn zonden na. Hij had niets met kwaad opzet gedaan en toch werd hij behandeld als de grootste deugniet. O, was hij maar groot, dan werd hij kapitein op een boot en at elken dag biefstuk. En als hij dan zelf een zoontje had, zou hij hem nooit slaan, maar altijd pret met hem maken en naar het circus gaan, en varen met de boot naar heel verre,
| |
| |
verre landen, heelemaal naar Amsterdam en Indië.
Met die gedachten viel hij in slaap.
Zondagmorgen.
Pietje lag in z'n bed wakker. Hij bekeek de mooie prentenboeken, die hij van Martha gekregen had en las daarbij de versjes. Eindelijk kwam zijn moeder hem halen om hem te wasschen en aan te kleeden. Zij vroeg hem, of hij nu goed zijn Zondagsschool-versje geleerd had, maar Pietje antwoordde, dat hij het de heele week zoo verschrikkelijk druk had gehad met de circusvoorstelling en geen tijd overhield voor 't versje. Dus wou moeder het hem nù nog maar even helpen leeren en vroeg ze, waar het versje gebleven was. Pietje kon onmogelijk zeggen, waar het op dit oogenblik was, want hij had het den vorigen Zondag op de ruit van een winkel geplakt, wat vreeselijk grappig was, omdat de voorbijgangers het allemaal lazen, denkend, dat het een telegram was. Moeder vond dat erg ondeugend, want nu kreeg hij natuurlijk geen kaartje-van-goed-gedrag. Dat vond Pietje ook jammer, want hij had al een leeg sigarenkistje klaargezet om er al de kaartjes in te doen. En er was er nog niet één ingekomen, hoewel hij al viermaal naar de Zondagsschool geweest was.
Moeder hoopte nu maar, dat hij vanaf heden beter zou oppassen en het versje netjes meebrengen. Hij moest goed luisteren naar Jozef Geelman, die vandaag voor het eerst als meester op de Zondagsschool kwam. Pietje
| |
| |
moest maar een voorbeeld aan hem nemen.
‘Wat is een voorbeeld, moeder?’ vroeg Piet.
‘Wel, dat is... iemand, die je precies moet nadoen, omdat alles, wat hij doet, zoo goed is.’
Pietje besloot dus een voorbeeld te nemen aan Jozef Geelman.
Hij kende natuurlijk bij het overhooren zijn versje niet en toen zei de juffrouw, dat hij nooit meer mocht terugkomen als hij de volgende week zijn versje niet prompt kende.
Dat vond Pietje heelemaal niet erg.
Toen ging Jozef Geelman in den spreekstoel staan en zei op vriendelijken toon: ‘Lieve kinderen!’ Pietje Bell ging ook staan en riep: ‘Lieve kinderen!’
Verbaasd keek Jozef hem aan. ‘Wat beteekent
| |
| |
dat?’ vroeg hij. En Pietje weer: ‘Wat beteekent dat?’
‘Wil jij je mond wel eens houden!’ stoof Jozef op.
Pietje zei het hem precies na!
‘De deur uit, marsch! En nooit meer erin!’
Voor 't laatst nam Pietje een voorbeeld aan Jozel en riep op denzelfden toon hem na:
‘De deur uit, marsch! En nooit meer erin!’
't Volgende oogenblik nam de meester met de dikke brilleglazen Pietje Bell bij den schouder en zette hem buiten de deur.
Nu begreep Pietje er niets meer van. Hij had gedaan, wat moeder gezegd had, een voorbeeld genomen aan Jozef Geelman. En daar stond hij weer op straat. Kon hij nu wel iets naar den zin van anderen doen? Het was wel, om er wanhopig onder te worden!
|
|