| |
| |
| |
Zesde Hoofdstuk.
Waarom tante vertrok. - 'n Ongelukje op school. - August en Paljas.
Tante Cato was vertrokken. Zij kon het niet uithouden in een huisgezin, waar de ondeugende zoon des huizes haar nieuwen bril met een touwtje op den kop van den hond vastbond en hem vervolgens de straat op stuurde, zoodat de bril nooit meer terugkwam, de hond echter wel. Tante zou het wel zoo prettig gevonden hebben, wanneer de bril was teruggekeerd en de hond niet. Toch zou ze daar wel overheen gestapt zijn, wanneer Pietje niet haar valsche gebit aan een arm, tandeloos vrouwtje op straat gegeven had, opdat het oude mensch wat beter haar harde broodkorsten zou kunnen bijten. Moeder had hem aan het verstand gebracht, dat het heelemaal
| |
| |
de verkeerde manier was, om menschen te helpen en goed te doen, want op die wijze, deed hij meer kwaad dan goed. Maar het allerergste voor tante was wel, toen de kapper een pakje voor haar had thuisbezorgd. Pietje wilde tante den dienst bewijzen, het pakje voor haar te openen, zoodat zij haar nagels niet behoefde te bezeeren aan het losmaken der stevige knoopen. Tot Pietjes groote verbazing was er een damespruik met een langen haarvlecht uit te voorschijn gekomen. Hij dacht, dat het wel aardig zou zijn, tante daarmee eens te laten lachen. Hij zette de pruik zelf op,
| |
| |
maakte de haarvlecht eraan vast en ging ermee de straat op, waar hij in een oogenblik wel twintig kinderen om zich heen had, die schreeuwden en schaterden van pret. Pietje danste in den wijden kring van omstanders en zag eindelijk hoe zijn tante aan het raam kwam en naar het buitengewone spektakel keek. Hij knikte en lachte haar toe en beduidde haar door gebaren, dat het kapsel van háár was.
Tante werd zoo bleek als een doek. Een oogenblik later kwam de schoenmaker, half-stikkend van 't lachen, naar buiten en sleepte Pietje het huis in. Hij gaf hem een tik om de ooren en bracht het kapsel aan tante.
Den volgenden dag was tante Cato vertrokken. Zij had kamers gehuurd in een straat, niet ver van de familie Bell. Zij wilde niets meer met haar neef en nicht te maken hebben.
Alleen Martha mocht af en toe bij haar komen.
Intusschen naderde Pietje zijn zevenden verjaardag. Hij kon al heel aardig lezen en de tafel van vermenigvuldiging opzeggen tot zeven maal drie is zes-en-twintig. Hij kon zoowaar al op het schoolbord schrijven, wanneer er niemand in de klas was: ‘wie dit leest is een aap,’ maar vergat erbij, dat hij 't zèlf allereerst gelezen had.
Zijn zuster Martha had hem op zekeren middag meegenomen naar een kindervoorstelling van het Circus. Daar had hij buitengewoon veel pret gehad. Er was een ‘Domme August’, die alles verkeerd deed en de gekste bokkesprongen maakte, waarom Pietje
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
‘Sla dan een ruit stuk,’ riep de meester. (Bladz. 69.)
| |
| |
zich slap lachte. Martha zei lachend, dat Pietje ook dikwijls een ‘Domme August’ leek met al zijn dwaasheden. Die stampte een gouden horloge heelemaal fijn en haalde het dan naderhand weer keurig netjes en onbeschadigd uit zijn mond te voorschijn. En hij goot meel en melk in een hoogen hoed, hield die boven een brandende kaars en tooverde er zoowaar heerlijke oliebollen uit. En dan die prachtige paarden! O, het was verrukkelijk! Gedresseerde honden zag hij, die de moeilijkste kunststukken uitvoerden en Pietje nam zich voor, zijn Spits ook die mooie toeren te leeren.
Zijn moeder had gezegd, als hij goed oppaste, mochten er op zijn verjaardag eenige vriendjes bij hem op visite komen en spelen. Zij zouden chocolademelk krijgen en koek en misschien zou moeder poffertjes bakken.
| |
| |
Pietje knoopte dat goed in zijn oor. Nog twee dagen en hij zou jarig zijn en feest mogen vieren. Hij wou wel een circus-voorstelling geven op het binnenplaatsje achter het huis. Eén van zijn klasgenooten, Fransje Basters, was wel zijn meest gezochte vriend en die moest dan ook spullebaas zijn.
Pietje zelf zou dan optreden als Domme August, Goochelaar, Hondendresseur en Acrobaat. In die twee dagen zou hij het noodige voor de voorstellling wel aanschaffen.
Hij deed nu zijn best om zoo goed mogelijk op te passen, want als hij weer dwaasheden uithaalde, liet moeder het feest niet doorgaan.
Om te beginnen ging hij dus extra vroeg naar school, om 't allereerst binnen te zijn en dadelijk aan zijn sommen te beginnen. Hij liep zoo hard hij maar kon de straten door en lette heelemaal niet op hetgeen er rondom hem gebeurde: Hij mocht weer eens iets zien om 'n grap mee te maken! Maar eigenlijk keek hij nu veel te weinig uit zijn oogen, want hij stormde om den hoek van een straat tegen een melkemmer aan, die de melkboer even op den grond had neergezet, terwijl hij met de dienstbode afrekende. Pietje viel, maar de emmer viel ook en al de melk vloeide over de straat. De melkboer dacht natuurlijk dadelijk aan kwaadwilligheid en liep Pietje na. O, wat zag de jongen eruit! Hij droop van melk en modder en zelfs zijn gezicht was ermee overdekt. Het gelukte hem echter den melkboer in de drukte van de straat te ontloopen en kwam behouden in school, waar hij
| |
| |
door zijn zuster, die ook vroeg gekomen was, werd gereinigd. Hij smeekte haar, vooral niets aan moeder te zullen zeggen, als hij vandaag goed zijn best deed in de klasse.
Nu, dat deed hij dan ook werkelijk. Temeer daar hij nog strafsommen voor een vroegere straf moest maken in het kamertje van den hoofd-onderwijzer, zoodat hij het eerste uur nog niet in de klasse mocht komen.
Pietje maakte zijn sommen af en had daarna niets meer te doen. De hoofdonderwijzer gaf les voor de hoogste klasse en kwam dus zoo gauw niet terug. Pietje vond het vrij vervelend om niets te doen te hebben. Hij durfde echter niet van zijn stoel opstaan, en bleef
| |
| |
dus stil zitten, maar kreeg gauw kramp in de beenen. Daarom stond hij op en gaf zijn beenen wat beweging. Het was November en al aardig koud. Het gaskacheltje brandde laag. Pietje probeerde, of hij niet even in de gang kon wandelen. Maar hij was opgesloten. Dat vond Pietje vreeselijk onrechtvaardig. Hoe lang zou hij hier moeten blijven? Kom, het ging toch niet aan, om den heelen tijd maar niets uit te voeren! Hij vond 't wel aardig om al de oude papieren, die in de prullenmand lagen, te verbranden. Dat gaf opruiming.
En zei de hoofdonderwijzer niet altijd: ‘Jongens, weest netjes en ruimt altijd je rommel op!’ Het was dus een goed en nuttig werk om den rommel in het kamertje netjes op te ruimen. Pietje wierp een hoopje papier in het gaskacheltje, en nog een en nog een. De vlammen schoten eruit en bij ongeluk ging er een heel groot stuk pakpapier in brand, waar nieuwe schriften in waren. Pietje stampte met zijn voet in den brandenden papierrommel en schopte de stukken links en rechts. Maar owee, daarmee maakte hij de zaak veel erger, want nu begon er overal wat te branden. Het kamertje kwam vol rook. En de deur was afgesloten, zoodat hij er niet uit kon. In de gang bemerkte een der meesters de rook, die uit de naden van de deur kwam. Hij trok en rukte aan de knop... vergeefs.
‘Help, help,’ riep Pietje, ‘brànd, brànd!’
‘Spring het raam uit!’ riep de meester.
‘Het raam is ook dicht!’
| |
| |
‘Sla dan een ruit stuk!’
Pietje nam den wandelstok van den hoofdonderwijzer en sloeg de zes ruiten stuk, waaruit het raam bestond. Er werd dadelijk alarm gemaak. De hoofdonderwijzer kwam in vliegende vaart naar beneden en ontsloot de deur. Gelukkig kon de brand met een paar emmers water gebluscht worden.
De hoofdonderwijzer gaf maar uiterst zelden zijn leerlingen een pak slaag. Bijna nooit. Maar Pietje kreeg bij deze gelegenheid een pak voor zijn broek, dat hij met Oudejaarsavond nog voelde.
Den volgenden avond stond her geval in geuren en kleuren in de couranten:
Een brandstichter van zes jaar. Vreeselijke wraak van een schoolkind op zijn meesters. Misdadige aanslag op een school door een zesjarig jongetje. Zoo noemden de couranten het gebeurde!
Pietje vond het alleen 't ergste voor zijn verjaarfeest. Moeder dacht er natuurlijk niet aan, de visite te laten doorgaan. Hij zou zijn cadeautjes krijgen en daarmee basta. Geen tractatie, geen visite.
En geen circus-voorstelling, dacht Pietje er treurig bij.
Dienzelfden avond, dat het bericht over het brandje in de school in de couranten stond, kwam Geelman, de drogist, bij vader in de werkplaats.
‘Nu, Bell, wat heb ik je gezegd? Heb ik gelijk gehad? Wat komt er van den jongen terecht? Moord en doodslag wordt het later. Zes jaar en nu al in de krant gezet wegens opzettelijke, misdadige
| |
| |
brandstichting. Het is meer dan schande!’
De schoenmaker blies zijn buurman een dikken wolk tabaksrook in het gezicht en vroeg glimlachend:
‘Heb je nog meer te zeggen?’
‘Of ik nog... uche... uche... die verwenschte rook... daar kan ik... uche... uche... niet tegen... of ik nog meer te zeggen heb? Is het niet genoeg? Is het niet de waarheid? Voor misdadiger groeit-ie op. Let op mijn woorden. Blij dat het mijn jongen niet is. Mijn Jozef...
‘Joùw Jozef,’ lachte Jan Plezier, ‘is een lieve, brave, nette, zoete, fatsoenlijke lummel, die nog nooit een scheur in zijn broek heeft gehad en van de bravigheid omvalt. Je moet hem in een doosje met watten pakken en er op zetten: voorzichtig! Niet kantelen! Breekbare waar! Loop jij naar de hei met je Jozef! Daar is geen mensch, waaraan jij je zult ergeren. En hoepel nou asjeblieft op, want ik heb heusch wel wat anders te doen, dan naar jou te luisteren met je driedubbel overgehaalden Jozef. Bonjour hoor, 't beste je mag je wel 's laten scheren, hahahaha!’
Diep verontwaardigd over zoo'n loszinnigen vader verliet Geelman de schoenmakerij, maar Jan Plezier greep een hamer en klopte lustig op een laars, terwijl hij vroolijk zong:
‘Alles kost een dubbeltje!’
Morgen zou Pietje jarig zijn! Hij had zich voorgenomen om de circusvoorstelling toch maar te laten
| |
[pagina t.o. 70]
[p. t.o. 70] | |
| |
| |
In een smal straatje tusschen twee pakhuizen zou de voorstelling gegeven worden. (Bladz. 83.)
| |
| |
doorgaan, doch nu in het kleine tuintje van Fransje Basters. Daar was ook meer ruimte. Pietje vond het nu ook heelemaal geen bezwaar, om wat meer kinderen te inviteeren, vooral daar zijn moeder er nu ook in 't geheel den last niet van zou hebben.
Hij noodigde dus tegen dien middag om te beginnen alle kinderen van zijn klasse en vervolgens de jongens en meisje uit de Breestraat uit tot bijwoning van de circusvoorstelling in het tuintje van Fransje Basters. Hoogstwaarschijnlijk wist de moeder van Fransje niets van deze uitnoodigingen, anders had ze er wel een stokje voor gestoken. Vervolgens hield hij met Fransje repetitie. Fransje mocht clown zijn en opdat hij er als clown zou uitzien bestreek Pietje het gezicht van zijn vriendje met schoensmeer en kalk. Toen bond hij hem een oud karpet om het lijf en zei, dat hij nu
| |
| |
‘paljas’ heette. In het circus gaf ‘Domme August’ paljas een schijnbare draai om de ooren, die klonk als een klok. Pietje had niet gezien, dat paljas in de handen klapte en de oorveeg dus niet ‘heusch’ was. Hij zei nu tot Fransje, dat hij goed moest opletten en als hij een klap kreeg, hard moest schreeuwen.
Nu, dat slaagde ook uitmuntend, want Pietje gaf paljas zoo'n oudhollandsche klets op zijn gezicht dat paljas tegen den muur vloog en een mond opzette, dat al de buren de hoofden uit de ramen staken en zijn moeder ontsteld kwam aanloopen. Pietje vond het succés schitterend. Fransjes moeder niet. Zij noemde Pietje een schandelijken booswicht, een ruwe en wreede jongen en verbood hem, ooit weer met Fransje te spelen en een voet in haar huis te zetten.
Dat was een leelijk geval, want Pietje zat nu met zijn wel veertig genoodigde gasten. Waar moest hij die op zijn verjaardag bergen? O, het was toch verschrikkelijk, zooals alles hem tegenliep! Waarom moest Fransje ook zoo hard schreeuwen? Een beetje minder had ook wel gekund.
Enfin, morgen zou hij wel weer zien. 't Was intusschen zes uur geworden en dan moest hij binnen zijn. Als een gehoorzaam en braaf zoontje ging hij naar huis en vertelde trouw en haarfijn, wat er gebeurd was.
Moeder beet zich op de lip om niet te lachen, maar Vader kon zich natuurlijk weer niet goedhouden, verslikte zich in zijn koffie en zei:
‘Zoo'n jongen toch, moeder. 't Is een reuzentiep!’
|
|