‘Sapperleonidas!’ dacht Piet, ‘die auto rijdt véél te hard. 't Is schande om zoo hard door òns bosch te tuffen. Weet je wat, dat ding moet stilhouden! Stoppen moèt-ie, stoppen zàl-die, daar zal ik voor zorgen!’
En zwaaiend met de armen als een noodsein, wijdbeens op den weg staande, schreeuwde hij:
‘Hei ho! Help, moord, hei, ho!’
De chauffeur, niet anders denkende, dan dat daar ter plaatse een ongeluk was gebeurd, remde uit alle macht en wist de voortsnellende machine spoedig tot staan te brengen.
‘Om 's hemels wil, Piet, wat is hier gebeurd?’ riep een heer die uit de auto sprong.
Piet dacht dat de grand onder zijn voeten wegzonk, want die heer was... Oom Pieter uit den Haag!
‘Spreek, jongen wat is er?’
‘N - niets, Oom - ik - ik...
‘Ja, ik begrijp het al! Mijn lieve neefje is weer aan het streken uithalen! Jòngen, wanneer zal je toch eens verstandiger worden! Ben je dan heelemaal het geval met sinjeur de Water vergeten? Komaan, denk nog eens goed na, over hetgeen ik vroeger al eens met je besproken heb. Ik moet nu verder, misschien ontmoetten we elkaar vanmiddag nog. Bonjour, Piet!’
‘Dag Oom,’ zei Piet beteuterd.
De auto verdween, en totaal verslagen keek Piet