‘Wat motte jullie? Een fiets in elkaar zetten op Zondag? 'k Denk er niet an. Ruk uit!’
‘Och toe baas, we moeten op reis en we zullen je goed betalen.’
‘Nou afijn, voor jullie dan. Wacht even, dan zal 'k wat kleeren aanschieten.’
De smid ging naar boven en de klok sloeg half tien. Eindelijk kwam hij terug en toog aan 't werk. In een kwartier was de zaak gezond en Piet gaf den smid uit pure blijdschap en dankbaarheid den eenigen gulden, welken hij bezat.
‘Vriendelijk dank, heeren,’ betuigde 't smidje. ‘Als 't soms weer mocht gebeuren, u belt maar. Goeie reis, heeren, en veel genoegen!’
De heeren stapten de smederij uit en wilden opstijgen, om de reis naar den Haag te aanvaarden.
‘Hei ho!’ riep Piet, ‘waar gaan jullie heen?’
‘Naar den Haag natuurlijk, jij toch ook?’
‘Ja zeker, maar wacht dan even, tot ik mijn andere pak aanheb. Ik kan toch zóó niet gaan?’
‘Wel sapperleonidas nog toe!’ bromde Toon, ‘heb je ooit zoo'n treuzelaar gezien!’
‘Altijd heeft-ie wat,’ mopperde Hans, ‘'t is een echte ongeluksvogel.’
Toen Piet gekleed terugkwam, sloeg de torenklok juist tien uur.
‘Kom, jongens, we zijn al een uur kwijt door dien ongeluksvogel,’ riep Toon. ‘Allen klaar? Voorwaarts dan!’