| |
| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
‘Leonidas’ en ‘Jupiter.’
Hans van Zetten was captain van ‘Leonidas,’ Piet fungeerde als penningmeester, Toon Wilkers als secretaris en met hun drieën hielden ze op zekeren avond bestuursvergadering op Piets kamertje. Piet zat oudergewoonte, als hij iets te bepeinzen had, op den rand van zijn bed, Hans op een tabouretje en Toon had zich gemakkelijk uitgestrekt in een veldstoel, terwijl hij krampachtige pogingen in het werk stelde om een sigaret zonder teekenen van afkeer op te rooken.
‘En nu het voorstel van onzen penningmeester,’ zei Hans deftig, die zijn Pa wel eens op een vergadering had hooren spreken.
‘Wel,’ zei Piet, ‘ik heb wat aardigs bedacht. Wat zouden jullie er van denken, als we mijn Oom
| |
| |
eens eerelid van de club maakten? Hij heeft ons den voetbal cadeau gedaan, en nu moesten wij hem eens verrassen. Wat zeg je daarvan?’
‘Ja, ik vind het een mooi idee!’ zei Hans. ‘'t Staat wel flink voor een club, om eereleden te hebben.’
‘Zoo denk ik er ook over,’ spark Piet. ‘En jij, Toon?’
Toon luisterde niet erg, want hij had ruzie met zijn sigaret, die hem al bijzonder ongenietbaar leek.
‘Wat is de meening van den secretaris?’ herhaalde Hans.
‘Ik vind 't uitstekend, ik-hik-vind 't best,’ zei Toon, die den hik kreeg.
‘Aldus is je Oom met algemeene stemmen tot Eerelid gekozen. Toon zal hem dit per brief mededeelen.’
‘En nu de wedstrijd tegen ‘Jupiter.’
‘Daar ben ik stérk tegen!’ redeneerde Piet wijs, ‘we krijgen beslist van “Jupiter” op ons kop en niet zuinig ook!’
‘Ach onzin!’ beweerde Hans, ‘'t zijn pochers maar eenmaal in 't veld, beteekenen ze niet zoo heel veel. En ik weet zeker, dat onze club veel meer geoefende lui heeft dan zij.’
‘Maar ze zijn zooveel grooter dan wij,’ antwoordde Piet weer, ‘en 't is te gek om hen uit te dagen tot een match. Verleden week nog hebben ze 't gewonnen van “Maasclub” uit Rotterdam.’
| |
| |
‘Jongens, 't zon toch een heele eer voor “Leonidas” zijn, gesteld dat we met o - o uitkwamen 't zou tòch prachtig gewerk zijn. Wat jij... Toon?’
Toon was juist bezig, allerlei rare grimassen te maken tegen het laatste eindje cigaret, dat geducht naar nicotine smaakte.
‘O, 't zal mij een zorg zijn.’ bromde hij. ‘dagen jullie maar uit. Jupiter of Lucifer of Gulliver, 't is me allemaal 't zelfde, wie je neemt.’
‘Dus jij bent er niet tegen?’ vroeg Hans een beetje driftig, omdat hij Toon's onverschilligheid niet kon uitstaan.
‘Heelemaal niet,’ steunde Toon, die een allernaarst gevoel in zijn ingewanden kreeg.
‘Dus twéé er voor één tegen. Dan is 't aangenomen, dat we “Jupiter” zullen uitdagen. 't Beste is maar, dat we dadelijk schrijven.’
‘Stom, erg stom,’ mopperde Piet nog. Maar hij haalde toch z'n schrijfcasette voor den dag, gaf Hans een velletje papier en daarop begon deze ijverig pennen.
Aan de Oosterdijksche Voetbalvereeniging
‘Jupiter’
te Oosterdijk.
Namens de Groenstedensche Voetbalclub ‘Leonidas’ hebben wij de eer Uw vereeniging uit te noodigen tot een match op ons terrein,
| |
| |
en wel op Zondag 24 December a.s. des middags 1 uur aanvangende.
Uw antwoord spoedig wachtende,
Het bestuur der G.V.C. ‘Leonidas’
H. van Zetten.
Captain.
Toen de uitdaging gereed was, werd de bijeenkomst plotseling verstoord door het ijlings wegloopen van Toon.
‘Wat mankeert die nu ineens?’ vroeg Hans.
‘Tabakskoorts, een kleine cigarette-benauwdheid,’ lachte Piet.
| |
| |
‘Wat doet hij ook te rooken, zoo'n uil,’ meende Hans. ‘Rooken is slecht voor sportlui.’
‘Ik doe 't nooit,’ zei Piet. ‘'k Neem net zoo lief een stuk goede chocolaad, dat is versterkend en uitstekend voor je uithoudingsvermogen.’
‘Chocolaad is best, een klont suiker in den mond is ook erg goed, vooral als je lang loopt. Je zult eens zien, wat een kranig figuur wij zullen slaan tegenover ‘Jupiter.’
‘Je denkt hen, geloof ik, nog te zullen kloppen met een paar goals!’ lachte Piet, spottend.
‘Nu, winnen zullen we waarschijnlijk niet, maar verliezen al evenmin. Als we met Jupiter gelijk staan, worden we best tweede-klasse club.’
Piet lachte om dit dolle gezegde. 't Was gewoonweg te gek om er aan te denken. Ze zouden zich nog wel een paar jaartjes mogen oefenen, eer het zoo ver kwam.
Toon kwam niet weer boven. Die was waarschijnlijk maar dadelijk naar huis gehold zonder zich verder aan de besluiten der beide andere bestuursleden te storen.
Zondag 24 December.
't Vroor licht, de hemel was strak-blauw, 't winterzonnetje goot gouden licht over de huizen en straten en velden. ‘Leonidas’ bofte met het weer, 't kon niet mooier. 't Voetbalterrein was hard, wel
| |
| |
wat al te hard, maar toch goed bespeelbaar. Honderden belangstellenden, sportliefhebbende vaders, angstige moeders, aardige zusjes en glimlachende groote broers waren naar 't veld gekomen, om den veelbesproken wedstrijd van ‘Leonidas’ tegen ‘Jupiter’ te zien uitvechten. De meesten vonden het een brutaal stukje van ‘Leonidas’ en de ‘Jupiter’-mannen hadden gelachen om de bespottelijke uitdaging van die ‘jongens,’ die ze met 10 - 0 naar huis zouden sturen. ‘Jupiter’ bracht ook een heele massa kennissen mee uit Oosterdijk, die zich heel pedant aanstelden tegenover de lui uit Groenstede. ‘Jupiter’ was volkomen overtuigd van de nederlaag der Groenstedenaars, en daar maakte ze geen geheim van. Toen kwamen de Groenstedenaars, verontwaardigd over het aanmatigende optreden der Oosterdijkers, voor hun club ‘Leonidas’ op, en dat maakte de spanning vóór den wedstrijd grooter. Voor éénen waren de elftallen in 't veld. ‘Leonidas’ met z'n blauw-witte shirts had nauwkeurig ieders plaats afgebakend.
| |
| |
‘Jupiter,’ rood-zwart geteekend, had tegenover ‘Leonidas’ stelling genomen. Ze waren een slag grooter dan de jongens van ‘Leonidas,’ hoewel deze laatsten er wat viver en parmantiger bij stonden dan de Rood-Zwarten.
Na de gebruikelijke drievoudige hoerah's, door ‘Jupiter’ wel wat spottend uitgeschreeuwd, werd de bal in het veld getrapt en de strijd was begonnen.
Piet Parker en Hans van Zetten, die beiden in de voorhoede werkten, Piet als rechts-buiten en Hans als midden-voor, hadden al dadelijk de handen vol aan de vijandelijke voorposten, waarvoor ‘Jupiter’ zonder twijfel zijn grootste spelers had uitgekozen. Maar Hans van Zetten en z'n elftal hadden een vaste tactiek. Ze speelden met den bal, plaagden de tegenpartij met schijnschoten en schijn-bewegingen, zoodat de leden van ‘Jupiter’ zich noodeloos aftobden met doelloos draven en najagen, terwijl ‘Leonidas’ zich niet noemenswaardig vermoeide. En als dan de woeste houding der Rood-Zwarten door dit onbegrijpelijk spel verzwakte en verflauwde, clan gilde Hans zijn strijdkreet, die z'n getrouwen bijeenriep, en als een alles vernielende stormram stortte Leonidas naar voren, rukte met zulk een geweldige, toomelooze vaart op Jupiters doel af, dat de Rood-Zwarten totaal verbluft stonden en alleen het zenuwachtige, te hoog gemikte eindschot van Piet Parker den bal over de
| |
| |
goal deed suizen en de eer van Jupiter redde.
‘Hèèèè!’ hoorde je langs de rijen der toeschouwers, deels van teleurstelling en spijt, deels van blijdschap.
‘Stommeling! Ongeluksvogel!’ beet Hans zijn vriend nijdig toe. ‘Waarom centerde je niet over, 'k had 'm der zóó ingestopt;’ Piet had evenveel spijt als Hans. Met hangend hoofd trok hij wat achteruit, teneinde den bal uit de goal van Jupiter weer te pakken te krijgen. Maar nu begon hetzelfde spelletje weer van voren aan. De Rood-Zwarten hadden nog geen puntje gemaakt. Wel werden af en toe bijna niet te houden ballen geschoten naar Leonidas' doel, waar Toon Wilkers een keepertje uit duizenden was, maar gedoelpunt had er niet één. En zoo bleef het tot het oogenblik, dat de scheidsrechter 't fluitje aan den mond bracht en de rust blies.
De grens van 't speelterrein werd door de toeschouwers verbroken; ieder zocht een bekende onder de spelers om zijn verbazing lucht te geven over de kranige houding van ‘Leonidas.’ De Oosterdijkers waren er stil van. Volgens hunne voorspelling had ‘Jupiter’ nu 5, minstens 4 goals moeten hebben, en ze hadden er nog niet één. Rood-Zwart was nijdig, zocht verontschuldigingen voor zijn belachelijk figuur in de hardheid en 't ongewone van 't terrein en vooral in het afwezig zijn van twee zijner beste voormannen. Die waren
| |
| |
namelijk in de achterhoede gezet wegens lichte kwetsuren. Daarentegen waren de Groenstedenaars opgetogen over hun jongens. Sapperloot, de lui hadden nooit geweten, dat ‘Leonidas’ zoo'n baas was!
Hans van Zetten was in zijn nopjes.
‘Denk er nou an, Piet,’ sprak hij tot z'n makker, ‘dat je bij 'n volgenden aanval mij den bal even over centert, anders trap je 'm toch weer boven 't net.’
Piet knikte. Hij speelde lang niet kwaad, maar op 't beslissende oogenblik werd hij zenuwachtig en miste het doel.
Daar klonk 't fluitje van den scheidsrechter. De partijen namen elkanders plaats in, en de bal werd wederom uitgetrapt en de strijd werd hervat.
Het scheen nu, dat ‘Jupiter’ de eigenaardige vechtwijze van ‘Leonidas’ had begrepen en doorzien. Zij vonden het idee niet kwaad en trachtten het ook zelf eens in toepassing te brengen. Hans van Zetten bemerkte dadelijk, dat er verandering gekomen was in ‘Jupiter's’ optreden. Ze bleven met den bal op eigen terrein, kickten hem van den een naar den ander. Terwijl him troepje op 't linkergedeelte van het veld aan 't sollen was, en Hans van rechts nit de verte toekeek, zag hij opeens den bal een luchtvaart maken en op zich afkomen. Dat had Piet Parker gedaan. Bliksemsnel had Hans den bal te pakken. ‘Jupiters’ goal stond heelemaal
| |
| |
ongedekt, en onder 't daverend gejuich der toeschouwers stormde Hans als een pijl uit den boog met den bal naar het vijandelijke doel, en met een welgemikt schot boorde hij den bal in ‘Jupiter's’ net.
Donderende toejuichingen daverden over het veld!
Hans zocht dadelijk Piet Parker op en drukte hem de hand.
‘Ik dank je,’ sprak hij eenvoudig. ‘Als jij me den bal niet gegeven had, had ik 't punt niet kunnen maken.’
‘Je bent een kraan,’ riep Piet bewonderend. ‘Ik kon dat gesar van “Jupiter” niet uitstaan, daarom vloog ik er tusschen in en kaapte den bal onder hun voeten weg!’
't Gejuich verstomde. 't Fluitje seinde den aanval. ‘Jupiter’ was woedend. Ze hadden nog een half uur om de schade in te halen. Winnen móesten ze van die jongens, wat verbeeldden die zich wel? En nu kreeg ‘Leonidas’ het hard te verduren. Tot nog toe had ‘Jupiter’ met vrij wat minachting tegenover de anderen gespeeld, alsof ze geen gebruik wenschten te maken van hun overmacht. Maar nu ze schaakmat gezet waren, werden ze ernstiger en maakten plannen tot een algemeenen aanval op het doel der tegenpartij.
Geleidelijk rukten ze voorwaarts. De voorhoede van ‘Leonidas’ zag den welberekenden aanval en
| |
| |
trok langzaam op zijn goal terug. Toen begon ‘Jupiter’ stoom op te zetten. Die aanval was niet te houden, en toen Das over den bal struikelde, was er dadelijk een ‘Jupiter’-man bij, die met een heel gewoon kickje den kogel in den linkerhoek van Leonidas' goal schoot. Opnieuw gejuich, nu voor ‘Jupiter’! De eer was voorloopig gered, en dat bezielde hen weer met hoop en moed. Nu nog een paar goaltjes erbij, en ‘Leonidas’ kon met hangende pootjes naar huis gaan.
Opnieuw werd de bal in 't veld gebracht en weer kwamen de Rood-Zwarten met hun heele elftal naar voren. Daar hadden de anderen nu beter op gerekend. De verdediging was sterker dan daar straks, hoewel de aanval niet minder. Hans van Zetten kreeg den bal, dadelijk werd hij omringd door vijanden, en om 't gevaar te keeren, trapte hij den kogel vér over de hoofden der tegenpartij, in de richting van ‘Jupiter's’ doel. Daar rende Piet hem uit alle macht na, en de Rood-Zwarten moesten bliksemsnel Piet Parker achterna, om hem te beletten, een nieuw punt te maken.
Langs de rij van toeschouwers snelde Piet, hij zag alleen maar den bal en het vijandelijk doel, waar de keeper met wijd uit-gestrekte armen en beenen om hulp te schreeuwen stond.
Daar waren de ‘Jupiter’-mannen achter hem! ‘Vooruit Piet, haal op!’ riep een stem uit de toeschouwers. 't Was Oom, die met Piets ouders den
| |
| |
strijd bijwoonde en zijn neef aanmoedigde.
Die stem electriseerde Piet! Neen, nu kon hij den bal niet aan Hans geven, want ook die was vér achter hem. Hij zelf zou het winnende punt maken!
Daar was hij recht voor het doel... mat den afstand... richtte... en met een keiharden kick stoof de bal in het doel van den vijand!
Er kwam geen eind aan het gejuich en het handgeklap, en tot groote spijt van ‘Jupiter’ blies de scheidsrechter de finish. Het drievoudige hoerah! van ‘Leonidas’ als afscheid werd door ‘Jupiter’ maar flauwtjes beantwoord.
De vrienden verdrongen zich om Piet, wenschten hem geluk, en Hans van Zetten zei:
‘'k Ben grootsch op je kerel! Je bent een geluksvogel!’
|
|