moet geknipt worden en als we met dat alles klaar zijn, zullen we je eens in den spiegel laten kijken.’
‘Wasschen?... nieuwe kleeren?... haarknippen?...’
Het was allemaal nieuw voor Kruimeltje.
In het keukentje was een groote waschkom en met behulp van Wilkes nam Kruimeltje eens even zijn gezicht onderhanden. Dat hielp al dadelijk, toen de handen en daarna nam Wilkes een schaar en begon zijn haar te knippen.
Toen Kruimeltje een kwartier later in den spiegel keek, schrikte hij.
‘Ben ik dat?’ vroeg hij.
‘Wie anders zou het zijn?’
Kruimeltje bleef een oogenblik in stomme verbazing naar zijn beeld in den spiegel kijken, en toen begon hij te huilen.
‘Wat zullen we nu beleven?’ vroeg Wilkes, ‘waarom huil je nou?’
‘O Wilkes... doe het niet... dat ben ik niet... zoo wil ik niet weze’...
‘Wat? Wil je zoo niet wezen? Wil je dan liever vuil zijn en lange haren hebben?’
‘Ja... ja... ik wil niet zoo glimme... kijk me neus is glimme... en me oore... kijk me oore is rood zien... 't bloed komp er zoo meteen door...’
Maar nu begon Wilkes eerst recht te schateren... wat echter op Kruimeltje een onverwachte uitwerking had.
‘Ik wil niet uitgelache worde... ik wil niet voor gek rondloope met rooie oore en zoo'n glimmende neus en zoo'n gek gezich...’
‘Maar jongen, da's van de groene zeep.’
Kruimeltje stampte met de voeten op den grond en begon harder te huilen.
‘Jij lacht me uit... ze zalle me allemaal uitlache en da's jouw schuld... Kijk me hare nou