‘Wat hagel nog toe!’ riep hij. ‘Wat is dat nou?’
‘We zijn gevangen!’ zei de ander, maar inplaats, zooals de jongens verwacht hadden, in een woedende scheldpartij uit te barsten, begon hij hartelijk te lachen en riep maar aldoor: ‘Bravo, bravo!’
‘Inderdaad!’ zei de dikke vagebond, ‘dat is heelemaal geen slecht idee! Maar wacht, jullie slungels!’ schreeuwde hij, toen hij de jongens plotseling ontdekte, ‘wij komen er wel uit!’
‘Goeien morgen!’ riep Joachim von Werthern, ‘je moet niet denken, dat je met lafaards te doen hebt! Straks gaat er een van ons per fiets naar de stad om de politie te halen! En dan is het uit met jullie heerschappij!’
‘Jawel!’ riep de lange, ‘denk je dat wij daarop wachten?’ En tegelijkertijd greep hij een der draden, om die los te maken. Maar owee, wat bekwam hem dat slecht! Dadelijk sprongen de jongens op hem toe en sloegen hem zoo geducht op de kneukels met hunne turnstokken, dat de kerel het van pijn uitschreeuwde.
‘Dat ziet er mooi uit!’ jammerde hij, ‘wie had er nou zooiets kunnen denken? Maar wij geven de zaak zoo dadelijk maar niet op! Zeg, geef je mes eens!’