‘Sta op! Het onweert! Niet blijven liggen, jongens!’ riep hij. In minder dan geen tijd waren allen in de kleeren en kropen dicht bijeen in de tweede zaal.
‘Er is nog geen gevaar,’ sprak Herbert, ‘het onweer staat niet boven het kamp.’
‘Als het licht,’ zei Alex Stokvisch, ‘moet je tellen, tot de slag komt. Hoe langer je kunt tellen, hoe verder het onweer van ons af is.’
Weer sneed een helle vuurstraal door 't zwarte zwerk, bijna onmiddellijk gevolgd door een knetterenden donderknal...
‘Het is hier vlak boven!’ kermde er een, en verschillende jongens drukten het hoofd in hun kussen, om het vreeselijke bliksemlicht niet te zien. Fritz Fiddicke was zoo bleek als een doek en bad in stilte. Anderen weer zaten doodstil en durfden niet spreken.
‘Wees toch niet zoo kinderachtig bang,’ zei Joachim von Werthern rustig, ‘ik kijk er juist graag naar, als de bliksem zoo prachtig door de lucht schiet.’
Nauwelijks had hij dat gezegd, of een blauw-witte vuurstraal schoot langs de vensters en deed het kamp oplaaien in fellen bliksem-gloed. Weer ratelde een kèlderende slag... de jongens hielden elkander angstig vast. Maar nu eerst barstte het