| |
| |
| |
| |
Elfde Hoofdstuk.
Hoe de jongens zich binnenshuis vermaakten, als het buiten regende.
Den volgenden morgen, toen de jongens ontwaakten, viel de regen in stroomen neer. De zon was verscholen achter dikke, grauwe wolken en alles zag er doornat en triestig uit. De kampbewoners waren derhalve gedwongen, binnen de muren van hun gebouwen te blijven, maar daarop had de stichter van het Jongenskamp gerekend. De speelzaal met haar ontelbare kasten en kastjes, die tal van speelwerktuigen bevatten, werd thans door de knapen in beslag genomen. Ook waren daar gymnastiektoestellen en Herbert liet de afdeelingen om beurten vrije- en orde-oefeningen verrichten.
| |
| |
Alex Stokvisch was de eenige, die bijzonder in zijn schik was met dit slechte weer.
‘Gelukkig!’ zei hij. ‘Nu kan ik tenminste eens een daagje aan mijn boeken besteden! Het is verschrikkelijk vervelend, dat wij in 't geheel geen vacantie-werk meegekregen hebben. Je raakt zoodoende overal uit!’ En met deze woorden nam hij een der tafeltjes in bezit, stapelde daar een vracht boeken op en was al gauw verdiept in een geschiedkundig werk, zonder zich te bekommeren om het leven, dat de anderen maakten. Naast hem was Bodo Kästner bezig, de gevangen vlinders en torren in zijn doozen te rangschikken. Niet ver van hem verwijderd zag men, hoe Erich Belman, de zoon van den Schouwburg-directeur, geholpen door Wolfgang Hellwich, poppen sneed uit aardappelen, die Moedertje Stobbe hem daarvoor gegeven had. En haar dochter beloofde hun, uit wat bonte lapjes de costuums te naaien. Erich deelde zijn kameraden alvast mede, dat hij dezen avond een groote gala-voorstelling zou geven met zijn zelfvervaardigde komedie. Het tooneel, in den vorm van een poppenkast, sneed hij uit karton, dat hij met kleine latjes wat meer stevigheid gaf. Hans Deinhart was met Werner Heinemann een potje gaan dammen, terwijl men aan andere tafeltjes
| |
| |
jongens met verschillende spelen, zooals: Halma, Triktrak, Schaakspel, enz., bezig zag. In een hoekje zat August Stunzke met een kom zeepwater op zijn knieën en blies fraaigekleurde zeepbellen de zaal in. Hij lachte luid, als zijn zeepbellen tusschen de spelende jongens terecht kwamen en daar in hun gezicht uiteenspatten.
Frits Fiddicke, een zenuwachtig, ongeduldig ventje, liep van de eene tafel naar de andere.
‘Neen hoor,’ zei hij tot de schaakspelers, ‘dat duurt me te lang. En wat doen jullie? Een kasteel bouwen? O ja, maar je moet dien grooten steen dáár wegnemen.’ En met een onhandige beweging gooide hij het heele kasteel omver. Dan weer bleef hij bij Erich Bellmann's poppentheater staan. ‘Is 't al haast klaar? Laat eens zien!’ Maar door zijn onvoorzichtigheid viel de pasgebouwde poppenkast uit elkaar.
Een groot aantal jongens had zich als gewoonlijk om Bruno Boszler, den toekomstigen ingenieur, verzameld. Bruno wist allerlei aardige dingen te maken en steeds kon hij zijn vrienden verklaren, waarom alles zoo werkte en op welke natuurkunde-wetten dat berustte. Hij had een groote tafel in gebruik genomen, die geheel bedekt was met allerlei benoodigdheden: glazen buisjes, stroohalmen, fleschjes, glazen, kurken, een
| |
| |
rolletje ijzerdraad, karton en tal van andere dingen.
‘Zoo kan ik ook heel eenvoudig een fontein in het luchtledige maken,’ vertelde Bruno aan zijn belangstellende toeschouwers. ‘Kijk maar eens hier. Ik vul dit apothekersfleschje voor drie vierde deel met water, en steek door de kurk een nauwen stroohalm, die tot op den bodem reikt. Klaar! Nu neem ik deze inmaakflesch en houd die boven een brandende kaars. Och Peter, steek jij die kaars even aan! Door de verwarming der lucht ontsnapt deze uit de flesch, zoodat er een bijna luchtledige ruimte ontstaat. Nu zet ik het kleine fleschje op een natgemaakt bord en plaats er de groote inmaakflesch overheen. Let nu op!’
De jongens keken aandachtig toe en werkelijk, daar spoot eensklaps het water door den stroohalm met kracht naar boven!
Terwijl dit fonteintje nog lustig werkte, had Bruno alweer iets anders onderhanden genomen. Uit ijzerdraad draaide hij een takje met verschillende kleinere zijtakjes.
‘Wat wordt dat?’ vroeg een der jongens.
‘Een takje sneeuwklokjes.’ zei Bruno lachend. ‘Geef de kaars eens aan! Ziezoo, ik laat van de kaars druppels vet in dit glas water vallen, en
| |
| |
elke vetdruppel vormt dadelijk in het koude water een kelkje. Zie maar! Nu prik ik aan ieder takje zoo'n kelkje, en kláár zijn mijn sneeuwklokjes!’
De knapen waren opgetogen over de aardige proeven, die Bruno hun te zien gaf en vroegen voortdurend om meer.
‘Ik zal jullie nog één proef laten zien,’ zei Bruno, ‘maar dan moet je mij met rust laten, want ik ben aan een nieuwe uitvinding bezig. Kijk, ik zal dit stuk glas met een schaar dóór- knippen.’
‘Dat kàn niet!’ riepen de jongens uit.
Bruno glimlachte.
‘Daarvoor heb ik niets anders te doen, dan het glas en de schaar onder water te dompelen. Zie daar! Het glas laat zich in alle richtingen zonder barsten snijden. Dit komt, omdat het water de trillingen van schaar en glasplaat verzwakt. Kwam er slechts een klein gedeelte der schaar boven water, dan zou dit voldoende zijn om den goeden uitslag der proefneming te verijdelen.’
De jongens klapten opgetogen in de handen en lieten daarna volgens afspraak Bruno aan zijn natuurkundige waarnemingen over.
Na het middagmaal vereenigden de knapen zich wederom in de speelzaal, waar Herbert
| |
| |
Kraft met Joachim een soort spreekgestoelte neergezet had, want dien middag zouden eenige jongens wat voorlezen. Het eerst was aan de beurt Bodo Kästner, die een reisbeschrijving uit Zuid- West-Afrika voorlas, waarin veel voorkwam over Kaapsche diersoorten. Toen vroeg Alex Stokvisch het woord om een heldensage voor te lezen, die hij zelf had gedicht. Daar waren ze allemaal erg nieuwsgierig naar en een algemeen geroep van: ‘ja, ja, lees maar voor, professor!’ werd in de zaal gehoord.
Alex Stokvisch beklom het wankel spreekgestoelte, dat al blijken van bouwvalligheid begon te geven, sloeg een schrift open en begon:
De Heldendood van Achmed-Hamoen.
Aurora's rosse aureool vertoonde zich in 't Oosten
En rees er, als een heilig vuur, òp naar den hemelhoog.
Om d' aarde, bang van 't nachtelijke duister, met haar licht te troosten,
En vriendlijk op haar nederzag met zonnestralend nog.
In 't kamp der Turken, uitgedost in purpren zijde,
Trad Achmed uit zijn tent, het hoofd omhoog gericht,
De speer omklemd, en zoekend naar zijn ros, dat weidde
In Bagdad's vlakte........
‘Houdt op, professor, houdt op! Wij vallen
| |
| |
in slaap!’ riepen opeens een paar jongens, die niet bijzonder stil en aandachtig hadden toegeluisterd.
‘Lees ons liever wat vroolijks voor!’ zei een ander.
Alex Stokvis keek een oogenblik vol verontwaardiging en minachting zijn toehoorders aan, daarop sloeg hij het schrift met een slag dicht en sprong van het spreekgestoelte. Maar Herbert klopte hem bemoedigend op den schouder. ‘Ik vond het wel mooi, Alex, maar 't is voor de jongens een beetje te droog. Mag ik 't eens van je lezen?’ Alex gaf hem zwijgend het schrift en verdiepte zich dadelijk weer in zijn geschiedkundig werk, waaraan hij dezen morgen begonnen was.
Tegen den avond haalde Erich Bellmann zijn poppenkomedie te voorschijn, waarin twee kaarsjes het tooneel aardig verlichtten. Met een buiging trad hij op Herbert Kraft toe en sprak:
‘Edele Heer, ik meld u de aankomst van een zeer berucht gezelschap tooneelspelers!’
‘Wat voor tooneelspelers?’ vroeg Herbert lachend.
‘De beste van de heele wereld, Edele Heer! Zij spelen zoowel drama als blijspel, pantomime als operette, gij kunt u niet voorstellen op welk
| |
| |
een hoogen trap van ontwikkeling deze kunstenaars staan. Is het vergund hen eens te laten optreden?’
‘Goed!’ sprak Herbert, ‘wij wenschen dan de voorstelling bij te wonen.’
‘Geachte Heeren!’ riep Erich door de zaal. ‘De groote gala-voorstelling van het beroemde Australisch-Chineesch-Berlijnsch Tooneelgezelschap neemt een aanvang. Treedt binnen! Eerste rang gratis, tweede rang voor niets en de derde rang kost niemendal!’
Daarop ging Erich zijn stuk aan 't vertoonen. Het was een chaos van allerlei onzin, waar de jongens telkens om schaterlachten. De voorstelling had véél succès en toen het scherm voor de laatste maal zakte, barstte een daverend applaus los.
Ondanks den steeds aanhoudenden regen hadden de kampbewoners toch een prettigen dag gehad.
|
|