Het jongenskamp
(1915)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |
Zevende Hoofdstuk.
| |
[pagina 75]
| |
athleet IJzerman en het wereldvermaarde krachtmensch Piëtro! Vijfhonderd gulden belooning aan dengene, die een van beiden met de schouders op den grond drukt! Allee, alloo, gaat dat zien, gaat dat zien!’ ‘Schei toch uit met je opsnijderij! zei Alex Stokvisch, die zoo juist met een boek onder den arm voorbij kwam. Hij wilde in het bosch wat gaan lezen, want hij was een echte studiebol, die altijd met zijn neus in de boeken zat. Maar toch bleef hij even naar de spelen der anderen kijken. ‘Ah goeienmiddag, proffessor!’ riep Erich hem lachend toe. ‘Dat is nog eens aardig van je, professor, dat je jezelf verwaardigt om te midden van het volk als een hoogleeraar naar dit schoone schouwspel te kijken!’ ‘Hier vindt het volk de ware vreugde
Hier juicht een ieder, groot en klein,
Hier zijt ge mensch en kùnt ge 't zijn!’
‘Er is heelemaal geen kunst aan, een massa dwaasheden te zeggen!’ sprak Alex op deftigen toon, ‘spreek liever een verstandig woord en zeg, dat zulk een komedie-vertoon volstrekt geen nut heeft!’ Wat Joachim tegenover Herbert aan kracht | |
[pagina 76]
| |
miste, dat won hij van hem in vlugheid. Zijn slanke, lenige lichaam boog en wrong zich tusschen Herberts gespierde armen, zoodat deze geen houvast aan zijn tegenstander kon krijgen. Telkens weer trachtte Herbert hem ter aarde te drukken, maar snel als de wind wist Joachim den greep te ontkomen en kwam dan als een kat op haar pooten terecht. De worstelkamp bleef onbeslist. ‘Mijne heeren!’ riep Erich Bellmann, ‘heeft er nog iemand liefhebberij de vijf honderd gulden te verdienen? Niemand? Dan zal de athleet IJzerman u een krachttoer laten zien, zooals nog geen mensch ter wereld aanschouwd heeft! Haal twee stoelen!’ Twee der toeschouwers snelden heen om het gevraagde te halen en keerden weldra terug. Herbert zette de stoelen op eenigen afstand van elkaar, legde zijn hoofd en schouders op de eene en zijn voeten op de andere, zoodat zijn rug niet den minsten steun had. Nu moesten twee jongens op hem gaan zitten. ‘Ziet mijne heeren!’ riep Erich, ‘dat is pas een kunst! Maar de ontzettende kracht van dezen athleet kan nog veel meer dragen. Opgepast! Eraf jullie! Ziezoo, nu tillen wij dezen zwaren steen op en leggen dien op zijn borst. En ieder | |
[pagina 77]
| |
van u mag met dezen zwaren bijl een slag op den steen geven!’ ‘Dat is heelemaal geen kunst!’ zei Alex Stokvisch, de geleerde. ‘Het is een proef, die berust op de draagkracht van het lichaam. De zwaarte van dezen steen verplaatst zich geleidelijk over het geheele lichaam, en ook de slagen met de bijl verdeelen zich over deze lengte, zoodat Herbert slechts een geringe last te dragen heeft.’ ‘Nou, doe het hem dan eens na!’ riepen de jongens. Maar professor schudde het hoofd. ‘Ik wil geen athleet worden, maar een geleerde,’ sprak hij deftig en vertrok hoofdschuddend. Niet ver van de plaats, waar Herbert Kraft de stoutste stukjes op het gebied van athletiek vertoonde, was een andere jongen. Bruno Hoszler genaamd, met een troepje helpers bezig aan het vervaardigen van een grooten vlieger. Als een echt ingenieur gaf Bruno de noodige aanwijzingen en liet daarop het knippen en plakken aan zijn kameraads over, omdat dit werkje hem te onbeduidend was. Neen, Bruno wist wat beters! Hij wilde den vlieger met zijn kleine zak-camera een fotografische opname laten doen. Bovendien bedacht hij een aardige verrassing. Hij nam een klein glazen buisje, en vervolgens een schijf van carton, die hij aan het buisje bevestigde met twee | |
[pagina 78]
| |
stukken kurk. In de cartonnen schijf maakte hij van onderen een gaatje. ‘Ha, dat wordt een “apostel”!’ riep een der helpers uit, toen hij zag, wat Bruno maakte.Ga naar voetnoot*) ‘En dit gaatje dient, om er wat aan te hangen!’ Op dit oogenblik ging Alex Stokvisch met zijn boek onder den arm voorbij. ‘Hè, hebben jullie een vlieger gemaakt?’ vroeg hij, en bleef een oogenblik staan. ‘Weet je wel, dat het een oude Chineesche uitvinding is en dat bij het maken van vliegers somtijds de zonderlingste figuren vervaardigd worden?’ ‘Jawel professor, dat weten we!’ riep Bruno met 'n spottend lachje. ‘Maar het gaat er hier niet om, de geschiedenis van den vlieger te kennen, maar om er een te maken. En daar kan jij niets van!’ Alex Stokvisch deed, alsof hij deze laatste woorden niet hoorde en vervolgde, terwijl hij zijn kin in de hand steunde: ‘Zou je wel willen gelooven, dat zoo'n eenvoudig ding de oorzaak was van een der belangrijkste wetenschappelijke ontdekkingen? Met een | |
[pagina 79]
| |
vlieger heeft Benjamin Franklin in 1572 bewezen, dat donder en bliksem electrische verschijnselen zijn en deze ontdekking leidde tot het uitvinden van den bliksemafleider.’ ‘Juist, maar daarbij heeft hij niet alleen zijn neus in de boeken gestoken!’ zei Bruno gevat. Wat verder waren eenige knapen bezig, uit lange reepen perkamentpapier een luchtballon te maken. Ook dit geschiedde op Bruno's aanwijzingen. ‘Ik weet wat dat moet worden,’ zei Alex Stokvisch, die ook hier even bleef toezien. ‘Dat wordt een Montgolfière.’ ‘Loop naar de pomp,’ riep een kleinere jongen, ‘een luchtballon wordt het!’ ‘Jawel, maar er zijn twee soorten luchtballons: Montgolfières en Charlières, en dit wordt een Montgolfière. De luchtballon werd in het jaar 1783 door de gebroeders Montgolfier uitgevonden. Zij hadden een papierfabriek en lieten boven hunnen schoorsteen een papieren ballon bevestigen dien, wanneer hij eenmaal met rook gevuld was, omhoog steeg. Zij meenden nu, dat het de rook was, die den ballon omhoog dreef en daarom lieten zij een zeer grooten papieren ballon maken, dien zij geheel met rook vulden en ten aanschouwe van een groote volksmenigte lieten opstijgen. Het | |
[pagina 80]
| |
was echter niet de rook, die den ballon deed stijgen, maar de verwarmde lucht, omdat die lichter is dan de gewone atmosfeer. In hetzelfde jaar echter heeft de natuurkundige Charles een anderen, veel meer volmaakten ballon gemaakt, voorzien van een net, luchtklep, ballast en een anker. Hij vulde dien ballon met waterstofgas, wat 14 maal lichter is dan lucht.’ ‘Drommels! Weet jij dan alles?’ vroeg een der jongens. ‘Alles niet, maar véél!’ zei Alex Stokvisch en ging trotsch als een pauw heen. ‘Daarom is-t-ie ook nommer één in mijn klas, die dooie boekenwurm!’ riep een ander, terwijl hij den professor lang geen vriendelijken blik nazond. Intusschen waren zij met het snijden der papieren reepen gereed en de leider van dit werk, Bruno Boszler genaamd, plakte ze zorgvuldig en netjes aan elkaar, zoodat zij onder zijn bewerking langzamerhand een bolronden kogel vormden. De ballon werd voorzien van draden en een papieren schuitje, waarop twee mannetjes gezeten waren, die een vlaggetje zwaaiden. De jongens verlangden naar het oogenblik, dat de ballon zou opstijgen. ‘Vandaag nog niet!’ zei Bruno. ‘Zondag zal | |
[pagina t.o. 80]
| |
Daar gaven Herbert Kraft en Joachim Werthern een worstelwedstrijd te zien.
| |
[pagina 81]
| |
ik hem oplaten, wanneer onze ouders weer naar huis gaan. Dat is dan een aardige afscheidsgroet, snap je?’ Wat verder was een troepje knapen bezig met het graven van verschansingen, die zij op een der volgende dagen noodig hadden bij het oorlogsspel. De jongens mopperden niet bij dit zware werk, waarbij schoppen, houweelen en spaden terdege gehanteerd werden. Integendeel, alles deden zij uit vrijen wil, en het was een lust om te zien, hoe de knapen zich inspanden en niet voor elkander in het scheppen en graven wilden onderdoen. Welk een gezonde beweging! Wat een vroolijke geest onder al deze clubjes! De heerlijke, frissche boschlucht deed hun de borst zwellen van zuiver natuurgenot, kleurde hun wangen bloedrood en verjoeg alle naargeestige stemmingen en gedachten. Lucht, licht, gezonde oefeningen, dat alles werkte verrassendgunstig op aller gestel. Slechts één jongen was er, die zich niet bij het spel der anderen aansloot, één, die zich reeds in stilte had voorgenomen, zoo spoedig mogelijk het jongenskamp te verlaten, omdat hij volstrekt geen lust had, zich gedurende zijn vacantie te laten regeeren. Die jongen was natuurlijk - Ralph Stolzenthal. | |
[pagina 82]
| |
Toen aan den avond van dezen dag Herbert Kraft de ronde deed door het kamp, voor ditmaal eens vergezeld door Erich Bellmann, bleef hij in de nabijheid van het dennenbosch plotseling staan en zei: ‘Stil... hoor eens... schoot daar iemand?’ Erich luisterde. Een oogenblik later klonk er een korte, doffe knal, alsof er iemand met een vogelbuks schoot. ‘Heidaar, wie is daar aan 't schieten?’ riep Erich. ‘Stil toch,’ zei Herbert, ‘als het een van onze jongens is, zullen we hem op heeterdaad betrappen!’ Zij slopen onhoorbaar het bosch in en hadden den schutter weldra ontdekt. ‘Dacht ik het niet,’ zei Herbert. ‘Hallo, Stolzenthal, kom eens dadelijk hier en geef mij die buks.’ ‘Is het weer om mij te doen?’ riep Ralph, ‘ik zal toch jagen, als ik wil? Bemoei je maar niet met mij!’ ‘Weet je dan niet, dat het verboden is, hier in het bosch te schieten? Als de opzichter het hoorde, waren wij er voor altijd bij!’ ‘Mijn papa heeft een jachtakte!’ zei Ralph op hoogen toon, ‘en hij mag hier in heel den | |
[pagina 83]
| |
omtrek jagen. Mag ik soms niet een beetje schieten in mijn vacantie?’ ‘Zeker, maar niet in ons kamp.’ ‘Dan wil ik hier ook niet langer blijven.’ ‘O, hoe jammer voor ons!’ zei Erich. ‘Wat zullen wij je missen, kerel! Wat zullen er een tranen geschreid worden bij je vertrek!’ ‘Als je wilt heengaan, is het mij zooveel te liever,’ sprak Herbert, ‘dan bespaar je mij tenminste de moeite je weg te jagen.’ Met een verachtelijk, aristocratisch lachje wierp Ralph Stolzenthal het geweer over den arm en ging huiswaarts. Herbert en Erich vervolgden hunne ronde, tot de eerste opnieuw plotseling staan bleef en naar een plek wees, waar een jongen in het gras lag te lezen, de handen onder het hoofd gesteund. ‘Hallo, Alex Stokvisch! Ben je heelemaal razend, jongen, om daar zoo je oogen te liggen bederven! Vooruit, sta op! Het is tijd om naar binnen te gaan.’ ‘Ai, deksels!’ riep de zoon van den schouwburg-directeur, ‘ziehier den filosoof, die nachten lang bij uilgekras en maneglans der wijzen wijsheid leert!’ ‘Wat een liefhebberij!’ riep Herbert verbaasd. | |
[pagina 84]
| |
‘Zeg, we zijn toch niet hier om te lezen en te studeeren?’ ‘Als jullie speelt, speel ik mee,’ antwoordde de jonge geleerde, ‘maar een deel van den dag moet aan de wetenschap gewijd worden! Ik wist echter niet, dat het al zoo laat was. Wacht even, ik ga mee! Zeg eens, Erich! Ik ga een groot drama schrijven in dichtmaat en zal dat aan je vader ter opvoering sturen!’ Erich floot een deuntje als antwoord en begaf zich met de anderen naar de gebouwen, waar de kampbewoners zich allen weer verzameld hadden. |
|