| |
| |
| |
| |
Vijftiende Hoofdstuk.
Naar Urk! De ontsnapping van Mr. Brighton.
Als Oom Jacob iets beloofde, dan kon je er vast op rekenen, dat hij zijn belofte hield.
En omdat hij aan Johnny gezegd had, dat zij samen Mr. Brighton op het Interneerings-eiland Urk zouden gaan bezoeken, maakte hij er ook inderdaad werk van.
Hij schreef eenige brieven en toen alles geregeld was, stapte hij op zekeren morgen al vroeg met Johnny naar het station.
Zij reden via Amsterdam - Utrecht - Zwolle naar Kampen, waar de boot lag, die dagelijks de brieven en vrachten naar Urk bracht.
't Was helder weer, hier en daar daar dreven witte wolkjes aan de lucht en de zon overgoot de Zuiderzee met gouden glanzen.
Johnny verlangde sterk naar zijn vader, en het
| |
| |
vooruitzicht, hem straks te zullen ontmoeten, bracht hem in vroolijke stemming. Hij zat naast oom Jacob op een dekstoel en staarde over de zee, waar de botters overal aan 't visschen waren.
Ze hadden al haast twee uren gevaren, toen een wazige, grauwe streep aan den horizon opdoemde.
Oom wees er naar en zei: ‘Urk!’
Steeds naderbij komende, konden ze beter de gedaante van het eiland onderscheiden, zagen ze een hoogoploopend deel, wat ‘de Berg’ heet en waarop het eigenlijke dorp is gebouwd, den ronden vuurtoren, de kerk.
En eindelijk stoomde de boot het haventje binnen.
Het was twaalf uur, toen ze op het eiland stapten.
Om één uur konden ze in het kamp toegelaten worden.
| |
| |
Zoo hadden ze dus nog een uur den tijd, en daarom wandelden zij het dorp eens in.
Als Urk niet zoo afgelegen en moeilijk te bereiken was, zou het des zomers even druk bezocht worden als Marken en Volendam.
Want ook hier waren huisjes en menschen bont gekleurd, en hing veelkleurig waschgoed in de straten, zoomaar zig-zag over den weg gespannen, te drogen.
Er stonden leuke huisjes op het havenpleintje, huisjes, die je nergens anders, in niet één dorp of stadje in 't heele land, te zien kreeg.
Maar de menschen op Urk waren erg in zichzelf gekeerd, niet aan vreemdelingen gewend, bemoeiden zich alleen maar met hun wereldje en trokken zich van wat daarbuiten is, weinig aan.
Hùn wereld was 't eiland Urk.
Nu, Oom Jacob en Johnny hadden 't al gauw bezichtigd.
In minder dan een half uur liepen ze het heele eiland rond, wandelden de straatjes eens door, bekeken het kerkje op den berg, en toen liep 't gelukkig naar één uur.
Toen gingen ze naar 't Interneeringskamp.
Op den berg waren de houten barakken getimmerd.
Het terrein was geheel met prikkeldraad omrasterd, en soldaten, met het geladen geweer op den schouder, hielden de wacht bij de hekken.
Oom Jacob trad tot den schildwacht toe en toonde hem een papier.
Deze soldaat bracht oom naar een tweeden schildwacht en die geleidde hen naar den kapitein van de wacht.
| |
| |
Ook deze las het papier door, waarop vermeld stond, dat den heer van Stoghem toestemming werd verleend, den Engelschen luitenant Brighton een bezoek te brengen en aan dat bezoek diens zoontje te laten deel nemen.
De kapitein, een zeer vriendelijk en welwillend mensch, bood zijn bezoekers stoelen aan.
‘Dus u wenschte luitenant Brighton te spreken?’
‘Om u te dienen, kapitein!’
‘Het spijt mij werkelijk, maar het is te laat.’
‘Wat zegt u, te laat? En op de permissie staat toch zeer duidelijk aangegeven: het bezoek duurt van 1 tot 2 uur?’
‘Jawel.... maarre.... luitenant Brighton is ontsnapt.’
‘Ontsnapt?!’ riep Johnny, en hij sprong van zijn stoel op, terwijl hij den kapitein met groote oogen aanzag.
‘Ontsnapt?’ herhaalde oom Jacob met de grootste verbazing.
‘Zooals ik u zeg. Is dit zijn zoon?’
‘Jawel, kapitein. En... en... wanneer is dat gebeurd?’
‘Ruim twee uren geleden. Zwemmende is het hem gelukt, een motorbootje te bereiken, dat hem klaarblijkelijk met dat doel opwachtte. Maar er is oogen blikkelijk naar alle Zuiderzee-plaatsen getelegrafeerd, de militaire commandanten zullen hun maatregelen nemen.’
‘O, ik hoop dat ze vader nooit vinden!’ riep Johnny.
‘Dat wil ik gaarne gelooven,’ zei de kapitein glimlachend, ‘maar het is juist onze plicht ervoor
| |
| |
te zorgen, uw vader zoo spoedig mogelijk weer hier te krijgen.’
Maar ook Oom Jacob wenschte van harte, dat het luitenant Brighton gelukken mocht, uit dit oord van ballingschap te ontkomen.
Luitenant Alfred Brighton, de vader van Johnny, was een vroolijk man. Hij hield in het bijzonder van twee dingen: hard werken en grappen maken.
Hij was de vroolijkste van alle op Urk geïnterneerde officieren en hij wist zijn lotgenooten vaak op te monteren door zijn altijd frissche, snaaksche grappen.
Zijn heele leven door had hij aan sport gedaan; de watersport had van hem een zeeman gemaakt en later de luchtsport een vlieger.
In Engeland was Mr. Brighton een eerste klas hardlooper, springer, voetballer, speer- en discuswerper, en tijdens zijn gevangenschap op Urk oefende hij zich nog dagelijks. Het overige deel van den dag bracht hij temidden van zijn Fransche en Belgische collega's door en vertelde dan allerlei mogelijke en onmogelijke verhalen.
Op straat speelde hij met de Urker kindertjes, en waar de stugge eilandbevolking zich nimmer met de vreemde officieren inliet, hadden zij voor Mr. Brighton nog wel een groet of een vriendelijk woord over.
En ze noemden hem: de vliegert!
Op zekeren dag kregen de heer en Mevrouw Storm-Brighton te Haarlem bezoek van een Fransch officier, komende van Urk met drie dagen verlof. Hij sprak weinig, doch overhandigde den heer Storm een geheimen brief.
| |
| |
En een paar dagen later, toen luitenant Brighton met twee andere geïnterneerde officieren een wandeling maakte langs het kleine strand, gevolgd door een Nederlandsch soldaat met geladen geweer, zag hij aan het einde van het eiland een motorbootje liggen.
Maar hij zei er niets van.
Plotseling snelde hij er van door. Hij holde de smalle kuststrook af, sprong te water en zwom met forsche slagen naar het bootje.
De soldaat schrikte van die plotselinge vlucht, hij schreeuwde uit alle macht:
‘Halt! Halt! Hier!’
Van zenuwachtigheid wist hij de eerste oogenblikken niet, wat hij doen moest.
Maar toen schoot hij zijn geweer op den vluchteling af, vijfmaal, doch ook vijfmaal mis.
Luitenant Brighton klom in het bootje en dat stoomde met een flinke vaart weg.
Er was geen militaire stoomboot, geen motorboot op Urk, anders had men den vluchteling kunnen nazetten.
Er was echter wél een ander middel.
De telegraaf! De telefoon!
Naar alle kustplaatsen langs de Zuiderzee werd getelefoneerd en getelegrafeerd.
Overal was men op zijn hoede.
De Landweer-overste van het bataljon, dat te Edam gelegerd was, had eveneens zijn maatregelen genomen.
Hij liet alle wegen rond het stadje afzetten en zond patrouilles uit, om naar den vluchteling te zoeken.
| |
| |
Mr. Brighton had zich op het motorbootje van burgerkleeren voorzien, zoodat hij er in 't geheel niet als een Engelsch officier uitzag.
Het bootje was de haven van Volendam binnengevaren, Mr. Brighton was aan wal gestapt, vroeg den weg naar Edam en was weldra op pad.
Maar op het Edammer pad - de weg tusschen Volendam en Edam - ontmoette hij een patrouille, een korporaal met drie soldaten!
De overste had zijn soldaten goed ingeprent, dat zij naar een Engelschman moesten zoeken. En dat deze zijn uniform bijtijds voor burgerkleeding verwisseld zou hebben, kon een klein kind wel begrijpen!
De korporaal hield hem aan.
‘Waar gaat mijnheer heen?’
| |
| |
‘I ben looping to Edam, yes!’
Dadelijk omringden de soldaten hem.
De Engelschman!
‘Voorwaarts!’ gebood de korporaal.
In Edam verwekte de arrestatie heel wat bekijks En dadelijk ging het als een loopend vuurtje rond: Ze hebben hem al!
Mr. Brighton werd voor den landweer-commandant gebracht en toen, als een echte gentleman, verontschuldigde hij zich over zijn poging tot ontsnapping.
Hij mopperde niet over zijn teleurstelling en hij moest volmondig bekennen, dat de Hollanders hem te slim waren geweest.
Den heelen nacht bleef de commandant hem al pratende gezelschap houden en den volgenden morgen bracht een gewapend escorte hem weer naar Urk.
De Urkers stonden hem aan de haven al op te wachten. Zijn vlucht was voor hen een gemis, zijn terugkeer een blijde gebeurtenis!
En ze riepen elkaar toe: ‘De vliegert is terug!’
Hoe verdrietig Mr. Brighton na deze mislukte tocht ook was, toch schreef hij den volgenden brief aan den Commandant in Edam:
Mijn waarde Kolonel,
Vergeef mij, dat ik U niet eerder schreef, maar ik voelde mij zoo moe en bovendien zoo ongelukkig, nu ik weer naar Urk terug moest. Ik wil u nog hartelijk danken voor Uwe vriendelijkheid, mij gedurende m'n gedwongen verblijf ten uwent bewezen, want u hadt het mij evengoed onaangenaam kunnen maken.
| |
| |
Ik voel, dat ik langzamerhand krankzinnig word. Is het niet diep ongelukkig, dat ik hier word vastgehouden, terwijl mijn vaderland mij noodig heeft?
Ik hoop, Sir, dat gij, wanneer ik dezen oorlog overleef, mij eens te Londen komt bezoeken.
Nogmaals met hartelijken dank voor Uwe welwillendheid
teeken ik met beleefden groet,
Uw dienaar
Alfred Brighton.
Britisch Flying Officer
Royal Navy.
Oom Jacob en Johnny moesten dien dag natuurlijk onverrichterzake terugkeeren.
Maar toch was Johnny niet treurig gestemd!
Integendeel!
Hij hoopte zijn vader in Zandvoort te zien!
Of misschien was hij naar Haarlem gegaan?
Hoopvol bleef Johnny aan een weerzien denken.
Maar den volgenden ochtend brachten de couranten het bericht, dat de ontsnapte Engelsche aviateur te Edam aangehouden was.
En toen schreide hij van spijt, van meelijden met zijn armen, lieven vader!
En deed luitenant Brighton daarna geen poging meer om te ontvluchten?
O, als hem de kans daartoe maar geboden werd.
Toch wou hij zijn bewakers eens een geduchte kool stoven!
| |
| |
Op een middag kroop hij weg, zóó, dat niemand het bemerkte, zelfs zijn collega's niet. Hij verborg zich achter een kamerschut, dat in den hoek van de leeszaal stond.
Natuurlijk werd hij weldra vermist.
De dorpsklokken werden geluid en spoedig ging het bericht rond: ‘De vliegert is 'r weer van tusschen!’
't Heele dorp kwam in opschudding!
Soldaten liepen met geveld geweer als gekken door de straatjes, de burgemeester, de wethouders, de veldwachters, de schoolmeester, die allen liepen van 't eene eind van het dorp naar het andere, de
| |
| |
kinderen dansten en zongen op 't havenpleintje:
‘Hou je mond, kwajongens!’ riep de veldwachter.
Er werd getelefoneerd, getelegrafeerd, gepatrouilleerd, 't heele eiland was gemobiliseerd en de heele Zuiderzeekust, van Harlingen tot den Helder, werd in staat van verdediging gebracht.
En toen de herrie en de verwarring op 't ergst waren, kwam heel leuk Mr. Brighton te voorschijn en vroeg:
‘What is the matter?’ (Wat is er aan de hand?)
En daarop maakte hij een wandeling door 't dorp.
De gezichten van alle Urkers en niet-Urkers waren een meter lang!
|
|