Jolig strandleven
(1916)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
Tiende Hoofdstuk.
| |
[pagina 94]
| |
Amersfoort, 1 Augustus 1915. Oom vond het aardig, een Belgische dame met haar dochtertje tot logee's te krijgen. Dat gaf weer wat afwisseling en nieuwe gebeurtenissen. En toen opende hij den tweeden brief. Haarlem, 1 Augustus 1915. | |
[pagina 95]
| |
Het was nog geen half twaalf, of er werd gebeld en Daatje kwam zeggen, dat Mevrouw Daubanton er was. Oom Jacob en tante Josine ontvingen haar allerhartelijkst en vonden het beiden wat aardig, dat mevrouw met haar dochtertje Magda op Vreugdestein kwam logeeren. De kamers werden bezichtigd en spoedig was de zaak beklonken. | |
[pagina 96]
| |
Mevrouw Daubanton zeide, dat zij maar direct blijven zou. Daar kon geen bezwaar tegen zijn en zoo was aan de koffietafel het gezelschap met twee personen vermeerderd. Magda was een allerliefst meisje van tien jaar; zij sprak evengoed Fransch als Vlaamsch, en dat vonden de Vreugdesteiners, tenminste de kleinsten daarvan, al heel verbazingwekkend. Wat zou die Magda hen heerlijk kunnen helpen bij hun Fransche thema's! En daarom was het juist ook zoo leuk, dat het meisje tevens het Hollandsch goed verstond. Mevrouw Daubanton vertelde aan tafel de avonturen van haar man in den vreeselijken oorlog. En naar dat verhaal luisterden ze allemaal in spanning. Zij vertelde dat in half Vlaamsch, half Fransch dialect en dat gaf aan haar spreken iets aardigs.
‘Mijn man,’ aldus begon zij, ‘is den vierden Augustus opgekomen, dus direct nadat de oorlog aan België was verklaard. Hij kwam op een fort ten oosten van Luik met zijn compagnie en daar was de eerste dagen nog niets van den vijand te bespeuren. Daubanton, die sergeant was, had in korten tijd een grondige studie van het terrein gemaakt, in de omgeving van het fort, zoodat hij overal goed den weg wist. En daarom ook zond de fortcommandant vaak juist hem met een patrouille het voorterrein in om | |
[pagina 97]
| |
den vijand te verkennen. Op zekeren morgen was Daubanton met een korporaal en vier man op patrouille gegaan. Van verre dreunde het kanongebulder, maar nog altijd hadden zij geen Duitscher gezien. Juist wilden zij weer naar het fort terugkeeren, toen zij een verschrikkelijk geloei en gesis boven hunne hoofden hoorden. Kort daarop sloegen granaten in het fort en hevige ontploffingen werden gehoord. Het fort werd met de zwaarste projectielen beschoten. Maar toen werd er door de Duitschers, die in heel den omtrek nog niet te bespeuren waren, omdat ze op grooten afstand hunne batterijen hadden opgesteld, het nieuwerwetsche 42 cM. kanon op het fort gericht. Eén zulk een verschrikkelijke granaat was voldoende om het heele fort te vernietigen! En - was het zuivere berekening of toeval? - het reuzenprojectiel kwam aansuizen en sloeg midden in 't fort.... en kort daarop deed een helsche ontploffing de aarde als vaneenscheuren. In puin lag het fort. Het was reddeloos verloren, totaal waardeloos. In het fort zelf waren maar enkele soldaten, maar die er waren, hebben 't niet meer levend verlaten. Het grootste deel der bezetting lag in de loopgraven, die het fort omringden. Maar nu het bolwerk verloren was, dienden ook de loopgraven nergens meer toe en 's middags kreeg de commandant bevel uit het hoofdkwartier om met zijn compagnie terug te trekken. En zoo ging de compagnie van sergeant Daubanton | |
[pagina 98]
| |
op hoog bevel steeds meer achterwaarts, zonder één Duitscher gezien te hebben. Toen ontstond er een paniek. Het Duitsche leger bracht zijn regimenten als een onophoudelijken stroom België binnen, en 't zwakke Belgische legertje werd naar 't Noorden en Zuiden gedrukt. De Noordelijke troepen steeds meer achteruitwijkende, kwamen op Hollandschen grond, de Zuidelijke konden zich vereenigen met de Fransche legers, die echter nog niet aangekomen waren. En in Holland werden de vluchtende Belgische compagnieën ontwapend en geïnterneerd. Sergeant Daubanton was nu in het kamp van Zeist, en van daar had hij zijn vrouw en dochtertje bericht gezonden. Mevrouw Daubanton had een huisje te Amersfoort gehuurd, zoodat zij dicht bij haar man was en hem vaak kon zien.
Na de koffie ging men naar het strand en Magda, de nieuwe logée, ging ook mee. Wat hadden de kinderen een schik met Magda! Ze was ook een lief, guitig kind. Al de Vreugdesteinertjes probeerden bij haar in de gunst te komen. Magda had het verhaal van haar vader al zoo vaak gehoord, dat zij het al van buiten kende. Zij maakte van zand een klein fort. ‘Kijk,’ riep ze, ‘nu komen de granaten, kleine granaten!’ En ze wierp schopjes zand door de lucht op het fort. ‘Maar dan komt de groote obus!’ en Magda gooide een grooten steen op 't zandfort, dat het plots ineenstortte. | |
[pagina 99]
| |
‘Ach, arm fortje, arme soldaatjes, allemaal dood. Vive le roi! Vive la Belgique!’ De kinderen keken naar Magda en lachten. Ze vonden haar 'n éénig kind.
Oom Jacob was thuis gebleven om den heer Storm te ontvangen. Tegen vier uur kwam de verwachte. De heer Storm was een deftig man, in zwaren rouw. Hij deelde aan oom van Stoghem mede, dat zijn zwager, Mr. Geo Brighton, als luitenant-vlieger bij 't Engelsche leger in den zomer van 't vorige jaar door de Hollanders was geïnterneerd, en dat diens vrouw bij een Zeppelin-aanval op Derbyshire door een bom was gedood. Hun eenigst kind Johnny, een flinke jongen van vijftien jaar, was op 't oogenblik bij de familie Storm te Haarlem. De goede naam van 't kinderpension Vreugdestein had den heer Storm op het idee gebracht, Johnny er eenigen tijd te laten logeeren, opdat hij daar wat afleiding kon vinden. De zaak werd spoedig beklonken en den volgenden dag arriveerde Johnny. Het was een echte Engelsche sport-boy, maar zijn vroolijke levenslust had door de treurige gebeurtenissen met zijn ouders plaats gemaakt voor een groote kalmte. Toch ging hij al den eersten middag met het heele clubje de duinen in. Op een mooi plekje | |
[pagina 100]
| |
rustten ze wat uit. Niemand der kinderen kende de lotgevallen van zijn ouders, ieder wilde gaarne wat van hem hooren. ‘Ik wil jullie graag de geschiedenis van mijn vader vertellen,’ zei Johnny, terwijl hij naar de schuimende zee keek, die heel ver aan den horizon met den hemel inéén vloeide. ‘Op die groote zee, hier voor ons, heeft hij al heel wat avonturen beleefd.Ga naar voetnoot*) Mijn vader had, toen de oorlog begon, al twaalf jaren op de Engelsche vloot gediend. Hij was toen op Whigt en moest zich inschepen op den kruiser King. De King moest met een eskader mee, dat een aanval zou doen op de noordkust van Duitschland, maar op weg daarheen werd de King door een Duitsche boot in den grond geschoten. De toestand aan boord van vaders schip tijdens dit gevecht was verschrikkelijk. De King raakte achter bij de andere schepen en werd ten slotte geheel door Duitsche torpedobooten omringd. De Duitschers schoten zeer nauwkeurig, bijna ieder schot was raak. Alles aan dek van de King werd weggeschoten en talrijk waren de dooden en gewonden. ‘Vreeselijk!’ zei Dora Veenman en de anderen zeiden het haar na. ‘Ja, het wás vreeselijk,’ vervolgde Johnny, ‘De King beantwoordde het vuur slechts flauw en al spoedig was merkbaar, dat het schip niet te houden zou zijn. Daarom werden zooveel mogelijk manschappen van boord gezonden en mijn vader, die gewond was, ging met twaalf man in een boot. Zij werden | |
[pagina 101]
| |
door een Engelsch schip opgepikt en koersten toen naar Londen terug. Mijn vader werd daar in het militair hospitaal opgenomen. Nu moet je weten, dat hij altijd een knap werktuigkundige was geweest en dit wisten zijn commandanten ook wel. Niet alleen was hij volkomen bekend met de nieuwste schietwerktuigen, maar ook had hij veel verstand van automobielen, vliegmachines en alles, wat maar een motor had. Toen schreef mijn vader een verzoek aan den Opperbevelhebber, om bij de luchtvaart geplaatst te worden. Het verzoek werd toegestaan en eenige weken later werd hij ingedeeld op de vliegschool te Lancashire. Maandenlang heeft hij daar geoefend en gestudeerd, en na 'n klein half jaar deed hij examen en kreeg zijn brevet als luitenant-verkenner. Daarop werd hij ingedeeld bij de Royal Navy en in Januari van dit jaar vloog hij voor het eerst met een Engelsch lucht-eskader naar de Duitsche kustplaatsen. Daar lieten zij bommen vallen op de werven der onderzeeërs en munitie-magazijnen. Als mijn vader vooruitgeweten had, dat mijn lieve moeder op dezelfde manier gedood zou worden... ‘Wat!’ riep Miep Drucker uit, ‘is je mama...’ ‘Vermoord bij een Zeppelin-aanval,’ zei Johnny treurig, terwijl de tranen in zijn oogen opwelden en hij een oogenblik droevig-peinzend over de wijde zee staarde. Wij hadden een brief gekregen van tante Edith die te Derbyshire woont. Zij vroeg mijn moeder een poosje bij haar te komen logeeren. Tante had een zoon, die naar het front moest. Wij gingen er 's middags heen. Het was zoowat negen uur in den avond en wij zaten met ons vijven, Oom Harold was | |
[pagina 102]
| |
ook thuis, gezellig om de tafel. Opeens hoorden wij het geronk van luchtschepen boven het huis en tante Edith gilde: ‘De Zeppelins!’ ‘Oom holde naar buiten en ik liep hem achterna. Het was erg donker op den weg, want alle lichten waren plots uitgedraaid. Heel hoog boven ons zagen wij de zoeklicht-bundels van een luchtschip. Het beschreef groote cirkels boven Derbyshire en... toen het weer ter hoogte van Ooms huis gekomen was... hoorden wij een hevig gesis in de lucht, dat snel dichterbij kwam. Kort daarop kraakte het dak van het huis... de bom viel door dak en plafond heen... toen een ontzettende knàl... en met donderend geraas werd het huis uiteengeslagen... O, o, mijn arme, lieve moeder!’ Johnny weende. | |
[pagina 103]
| |
En al de anderen weenden zachtjes met hem mede. ‘Die lafaards,’ zei Dora, ‘om je lieve moeder te dooden! En tante Edith, Johnny?’ Johnny slikte zijn tranen weg, vermande zich. ‘Tante? O, die werd alleen zwaar gewond, zij wilde juist naar de keuken gaan, en dat was haar geluk. Zij werd in St. Mary's Hospital verpleegd en is nu weer geheel hersteld. | |
[pagina 104]
| |
‘Maar waarom is je vader nu geïnterneerd?’ vroeg Jan Veenman. ‘Mijn vader,’ vervolgde Johnny, ‘zou met een verkenner per tweedekker naar Wilhelmshafen vliegen, maar in de nabijheid van de Hollandsche eilanden raakte de motor onklaar. Zij waren gedwongen te dalen op het eiland Terschelling. Mijn vader zag daar een troepje jongens, die daar in de buurt kampeerden. Hij vroeg hun, wat olie voor den motor te halen. Maar inplaats van olie haalden zij de kustwacht. En toen hebben de Hollandsche matrozen mijn vader en zijn verkenner geïnterneerd.’Ga naar voetnoot*) ‘Hoe jammer!’ vond Piet Drucker. ‘Neen, dat vind ik niet,’ zei Dora. ‘Want als Johnny's vader niet geïnterneerd was, zou hij ook in Duitschland bommen hebben laten vallen op onschuldige menschen.’ Johnny knikte. | |
[pagina 105]
| |
‘Niet op onschuldige menschen, maar wel op militaire forten of Zeppelin-loodsen. Zoo wilde vader den dood van moeder wreken,’ zei hij, ‘en dat zal ik later ook doen.’ ‘En waar is je pa nu?’ vroeg Willy Boekmans. ‘Op het eiland Urk in de Zuiderzee. Daar zijn nog enkele Engelsche en Fransche officieren. Zij wilden niet beloven, dat zij niet zouden ontvluchten en daarom heeft jullie Koningin hen op dat eiland gevangen gezet. Oom Jacob heeft beloofd, dat hij met mij eens een bezoek aan vader zal brengen. Ik verlang erg naar hem.’ ‘Kom jongens,’ zei Dora, wie de ernst al weer lang genoeg had geduurd, ‘gaan we nog wat spelen?’ ‘Ja, dat is goed!’ riepen ze. ‘Vooruit dan!’ en Dora stormde de helling af gevolgd door de anderen. Maar Jan Veenman bleef met Johnny nog wat zitten. Hij zag tegen den ouderen makker op, omdat die al zooveel ellende van den oorlog had meegemaakt. |
|