| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk.
Vijanden van Mr. Geo Brown.
De groote prijsvraag, uitgeschreven door de American Aëroplane Society, had ook in de Vereenigde Staten zèlf de gemoederen der werktuigkundigen warm gemaakt. Er was in dat land groote belangstelling voor het probleem: het vervaardigen en demonstreeren van een vliegmachine, die een kajuit voor minstens twaalf passagiers met zich meevoerde.
Ook hier bleven de spotters niet achterwege, maar dat waren niet zij, die zelf de handen uit de mouwen staken en zouden mededingen. In de geïllustreerde bladen verschenen spotprenten en caricaturen, werden de meest bekende uitvinders en werktuigkundigen belachelijk voorgesteld, zwevende in de wolken met een allerdwaaste vliegmachines.
Maar de ernstige mededingers aan de groote Prijsvraag stoorden zich bitter weinig aan dien spot en werkten met noeste vlijt aan het bereiken van hun grootsch en heerlijk doel.
Tot die spotters behoorde ook James Witfield, de man, die zeker wel tot de grootste vijanden van Mr. Brown kon gerekend worden.
James Witfield, zelf fabrikant en directeur eener groote
| |
| |
machinefabriek, maar te dom om zelf iets te ontwerpen of te vervaardigen, had - zooals vroeger reeds in dit boek werd vermeld - steeds
geprofiteerd van de bekwaamheden zijner ingenieurs en werklieden. Hij had wel veel geld, maar bitter weinig verstand, en 't béétje verstand, dàt hij nog bezat, gebruikte hij niet altijd op even edele wijze. Hij was een man, die voor niets terugdeinsde in zaken, die in staat was anderen broodeloos en ongelukkig te maken, indien dat hem slechts geld in den zak kon brengen.
Zijn voorkomen was nogal onaangenaam, vooral de oogen hadden bepaald een ongunstige uitdrukking en zoo was zijn heele gezicht, dat spits toeliep en in een òpwippend puntbaardje
| |
| |
eindigde. Zijn hoofd was even behaard als een biljartbal en hij toonde gaarne een ieder zijn fameuze slagtanden, die inderdaad marmerwit waren.
Ook liep hij altijd met zijn rijkdom te koop, sprak gaarne met iedereen, zelfs met zijn stokdooven huisknecht over zijn geld en zijn bezittingen en tooide zich zóó met goud en zilver, dat hij wel een wandelenden juwelierswinkel geleek.
Het was Juni en buitengewoon heet in Midden-Amerika. Véél heeter dan in Holland, waar je van de warmte pas hinder krijgt als 't weer koud wordt.
James Witfield was zoo juist uit zijn bed gekomen, had zich verfrischt en gekleed en wandelde nu waardig en zelf-bewust, edoch niet al te best gemutst, de zaal in, waar zijn ontbijt eenzaam hem wachtte.
Neen, Mr. James Witfield was in een niet al te goed humeur, want zijne majesteit had zwaar en onaangenaam gedroomd.
Den vorigen avond had hij een souper bijgewoond, door een der millionairs van Chicago in zijn vorstelijke woning gegeven, en daar had Mr. Witfield, die gewoon was, zóóveel te eten, dat hij bijna uit elkaar sprong, wat héél erg zwaar gesoupeerd. Nare droomen waren er het gevolg van geweest, slechte nachtrust. In één zijner vreeselijkste droomen zag Mr. Witfield, hoe zijn vroegere concurrent Mr. Geo Brown een pràchtmachine door het luchtruim bestuurde, een machine, rustig en zeker van bewegen en evenwicht, een machine met
| |
| |
een kajuit, waarin twaalf personen rustig te lunchen zaten....
O, die droom alleen was erg genoeg om zijn heelen dag te bederven.
Brommerig zette hij zich aan zijn ontbijttafel en schelde.
Een oude huisknecht verscheen, buigend voor zijn machtigen heer. De man was doof, wat gedeeltelijk niet kwaad was, want daardoor hoorde hij niets van de vele scheldwoorden, die Mr. James Witfield hem naar het hoofd slingerde.
Zwijgend deed de oude dienaar zijn vanouds bekenden plicht, bracht een kop cacao en de morgenbladen.
Mr. Witfield keek als een citroen.
- ‘Hoe's 't weer?’ vroeg hij kort.
- Neen, Mr. Witfield, ik hoest niet meer,’ zei de doove knecht, die 't verkeerd verstond.
- ‘Zoo, ouwe doove kwartel, dat doet me plezier. Maar ik vraag, hoe 't wéér is, versta-je, het weer!!’
- ‘O - o -jawel, Sir. Droog. En warm. Erg warm.’
- ‘Dat zie ik, stommerik. Hoepel op.’
Mr. Witfield doorzocht de couranten.
- ‘Wat drommel, Jenkins!’
De oude bediende wendde zich bij de deur om.
- ‘Er is 'n krant te weinig. Waar is de Nederpost?’
- ‘De.... leverworst, Sir?’
- ‘Loop naar den duivel, oude gek! De Ne - der - post! Dadelijk onderzoeken. En vlug hier brengen. Verdwijn!’
| |
| |
Mr. Witfield gebruikte een kop cacao en een paar beschuiten. Gewoonlijk nam hij een veel steviger ontbijt, maar 't souper van den vorigen avond zat hem nog in de keel.
Zonder op de ontbrekende courant te wachten, die hij trouwens toch niet zou ingezien hebben, al was ze er geweest, verliet hij de ontbijtzaal, nam in de overdadig gedrapeerde vestibule zijn panama van den standaard en stapte in de voor zijn huis immer gereedstaande luxe-automobiel.
- ‘Blakeford & Comp.,’ sprak hij tot den chauffeur.
De auto snorde door de straten van Chicago en hield stil voor den ingang eener uitgestrekte fabriek. De lift bracht Mr. Witfield spoedig naar de kantoren der firma, waar hij, zonder zich te laten aandienen, het privé-kantoor der directeuren betrad.
- ‘Aha, Mr. Witfield,’ riep al dadelijk een der twee heeren hem toe, ‘gij komt, alsof ge geroepen waart.’
De spreker was iemand van gevorderden leeftijd, hij scheen niettemin de jongste te wezen van de beide compagnons, want de ander, die gezeten was aan het tegenovergestelde bureau-ministre, was een grijsaard van ruim zeventig jaren.
Een trekje van verbazing kwam op het ontstemde gelaat van den bezoeker.
- ‘Wij hebben dezen morgen een brief ontvangen uit Holland,’ ging de jongste vennoot van de firma Blakefort & Comp. voort. ‘Een brief uit Rotterdam van een zekeren Koppens, die ons geregeld op de hoogte wenscht te houden
| |
| |
van de vorderingen der werkzaamheden bij Geo Brown, die, zooals u weet, tegenwoordig in Holland werkt en daar zijn eigenwijze manier van werken zonder concurrentie volhoudt. Koppens verlangt daarvoor betaling, wat te begrijpen is. Wat dunkt u hiervan, Mr. Witfield? Hier is de brief, u moogt hem gerust lezen!’
Witfield las den bedoelden brief en dacht na.
Zijn droom! Zijn droom! Geo Brown was er inderdaad de man naar, om plotseling met een geniale uitvinding voor den dag te komen. Om ten slotte over al zijn mededingers te zegevieren. En dàt gunde hij zijn vijand niet! Hier.... deze brief.... was wellicht het wapen, dat Fortuna hem in de hand gaf, om er Brown mee neer te vellen!....
Mr. Witfield knikte, gaf den brief weer aan Mr. Blakeford. Hij tuurde dezen met zijn loerende oogen onderzoekend aan. Witfield begreep wel, dat Blakeford & Comp. er de menschen niet voor waren, die hij noodig had, om Geo Brown een valstrik te spannen, en daarom sprak hij op gemaakt verontwaardigde toon:
- ‘U antwoord toch zeker niet op zulk geschrijf?’
- ‘Bravo, Mr. Witfield, ik ben blij, dat u ook van deze meening is. Neen, wij hadden niet het minste plan om met dezen Koppens, die vermoedelijk een individu van 't allerminste allooi is, gemeene zaak te maken, ofschoon wij wellicht van zijne mededeelingen een dankbaar gebruik zouden kunnen maken.’
| |
| |
- ‘Natuurlijk,’ voegde Witfield daarbij, ‘gij weet dat ik Brown persoonlijk ken en veel zaken met hem gedaan heb. Wel is hij mij niet vriendschappelijk gezind, maar men zou wel een volslagen schurk moeten zijn, om van een brief als deze gebruik te maken om zelfs ook maar een vijand te benadeelen.’
Mr. James Witfield wist zóó goed zijn rol van edelmoedig mensch te spelen, hoewel hij inwendig de slechtste voornemens koesterde, dat Blakeford & Comp, het grootste vertrouwen in hem stelden en dan ook met groote verontwaardiging den onwaardigen brief terzijde legden.
- ‘Mag ik nog even den brief zien?’ verzocht Mr. Witfield, ‘ik meende namelijk iets bijzonders daaraan op te merken.’
- ‘O zeker, hier is hij.’
Witfield tuurde naar den naam en het adres van den afzender en prentte dat goed in zijn geheugen. J. Koppens - Roggenstraat 75 - Rotterdam - Holland.
- ‘Neen, pardon, ik vergiste mij, 't is niets bijzonders.’
- ‘Mij dunkt, we moesten den brief maar verscheuren,’ stelde Mr. Blakeford voor.
- ‘Dat is 't beste wat u doen kunt. Met dergelijke lage unfaire handelwijzen laat een handelshuis als het uwe zich niet in.’
Daarop besprak het drietal nog eenige andere zaken en niet lang duurde het, of Mr. James Witfield, die in zulk een knorrige bui 't kantoor was binnengekomen, verliet dit weer
| |
| |
in de allerbeste stemming. In de lift schreef hij 't van buiten geleerde adres al in zijn notitieboek.
Een breede grijnslach was om zijn mond, toen hij in zijn auto voortreed.
Pas op, Mr. Geo Brown, er dreigt gevaar!
Jan Boenders.... op je post!
Voor het hek van Mr. Brown's Aëro-Institute stond een man.
Die man was J. Koppens.
De barsche, eeuwig-lompe en onvriendelijke portier kwam hem vragen, wat-ie verlangde.
Koppens, die als zeer net heer gekleed was, gaf door 't gesloten hek den portier zijn kaartje en zei, dat hij Mr. Brown dringend spreken moest.
Maar Brugge, de portier, had heel strenge instructies betreffende het binnenlaten van onbekenden, zelfs als kwamen die met de boodschap, dat zij Mr. Brown moesten spreken.
Brugge tuurde op het kaartje, nam den bezoeker van 't hoofd tot de voeten op en vroeg kort:
- ‘Waar is 't voor?’
- ‘Dat zal ik zelf wel aan je patroon zeggen,’ zei Koppens.
- ‘Mijnheer is vandaag voor niemand te spreken.’
Op dit oogenblik kwam Jan Boenders uit het gebouw, hij droeg een portefeuille met plannen en aanteekeningen onder den arm en wilde zich juist naar de werkplaatsen begeven,
| |
| |
toen hij voor het hek de hem zoo welbekende fiiguur van Koppens ontdekte.
Meer verbaasd dan ongerust kwam hij naderbij en vroeg aan Brugge, die nog altijd het hek gesloten en 't naamkaartje in de hand hield, wat er gaande was.
Maar voor de portier antwoorden kon, groette Koppens Jan vriendelijk en zei:
- ‘Waarde vriend Boenders! Blij je hier te treffen, want ik kan dezen lompen vlegel van een portier maar niet aan zijn verstand brengen, dat ik Mr. Brown zeer noodzakelijk moet spreken.’
- ‘Lompe vlegel?’ stoof Brugge driftig op, ‘Nou kom je d'r heelemaal niet in, begrijp je dat?’
- ‘Kom, kom, Brugge,’ suste Jan, ‘zoo bedoeld mijnheer Koppens het niet.’
- ‘Dat kan wel, maar ik laat me niet beleedigen. Als hij er in komt, loop ik er uit.
Jan moest onwillekeurig lachen.
Maar om verdere tijdverspilling te voorkomen, opende hij even 't hek voor Koppens en leidde hem naar de wachtkamer.
Koppens zei eenige beleefdheden, vertelde Jan alleen in vertrouwen, dat hij zonder betrekking was en Mr. Brown zijn diensten kwam aanbieden. Bij 't vernemen van dat nieuws bekroop Jan een onaangenaam gevoel. Hij wist niet, of er op 't oogenblik een plaats vacant was. Misschien kon Mr. Brown nog wel een goede monteur gebruiken.
| |
| |
Koppens bleef in de wachtkamer en Jan spoedde zich weer naar de werkplaatsen.
Toen hij onwillekeurig zijn oogen naar het hek wendde, zag hij tot zijn verwondering, hoe Brugge op den landweg liep, de handen in de zakken, nijdig foeterend tegen die brutale indringers. 't Hek stond wagenwijd op.
Jan moest onwillekeurig toch lachen, toen hij den ouden brompot daar zoo mopperend heen en weer zag loopen. Niettegenstaande hij weinig tijd had, om zich met grapjes in te laten, wilde hij den man toch eens even een poets spelen.
Jan Boenders begaf zich naar de hefboomen, die het hek sloten en den electrischen stroom inschakelden. Met een snellen ruk haalde hij den handle over, het hek klapte dicht.
Maar nu stoof Brugge razend er op toe!
Zijn eerste gedachte was, het hek woest open te rukken, maar hij begreep, dat de electrische stroom hem dit wel beletten zou.
Van woede sprong hij als een tijger heen en weer.
Als Mr. Brown hem eens in dezen toestand aantrof! Hem, die zoo strenge bevelen had voor de bewaking van het hek.
- ‘Schakel den stroom uit of ik wurg je!’ riep de woedende portier.
Jan wist geen raad van plezier, maar verloste den nijdigen portier tenslotte uit zijn onaangename positie.
Hij zette den hefboom weer terug, waardoor de stroom uitgeschakeld werd en Brugge nu zelf het hek openen kon.
| |
| |
Brugge was zoo rood als een gekookte kreeft, Jan zwaaide hem grinnikend toe en ging aan Mr. Brown vertellen, dat er iemand in de wachtkamer was.
Mr. Brown, die zoo juist aan zijn ingenieurs eenige uitleggingen gegeven had, keerde naar de bibliotheek terug, teneinde daar zijn bezoeker te woord te staan.
Een bediende kwam Koppens zeggen, dat Mr. Brown hem wachtte. Van de wachtkamer volgde hij den bediende door de corridor en verbaasde zich buitengewoon, dat de deur der bibliotheek, als door een onzichtbare hand bewogen, vanzelf opendraaide! Toen Koppens die wilde sluiten, ontdekte hij niets dan muur achter zich.
Mr. Brown was gezeten in een groote, leeren club-fauteuil en had Koppens met één enkelen blik ten volle opgenomen.
Koppens, die zich uitstekend als een heer wist voor te doen, maakte een korte buiging, die Mr. Brown met een hoofdknikje beantwoordde. Zwijgend wees deze zijn bezoeker een tegenover hem staanden fauteuil.
- ‘Mr. Brown,’ sprak Koppens. ‘Ik kom u mijn diensten aanbieden. Ik ben monteur van beroep, en....’
Hij kwam niet verder. Mr. Brown rees overeind.
- ‘Anders niet?’ vroeg hij verbaasd. ‘Met het aannemen van personeel bemoei ik mij niet. Wend u tot mijn chefs. U kunt gaan.’
Koppens stond op.
| |
| |
- ‘Mr, Brown,’ sprak hij, ‘het spijt mij, dat u mij aldus afwijst. Ik kan u van zeer veel dienst zijn.’
- ‘Ik heb monteurs in overvloed.’
- ‘Dat wil ik gaarne gelooven, maar niet één van uwe werklieden kan, wat ik kan!’
Mr. Brown glimlachte en haalde de schouders op.
- ‘U heeft benijders en concurrenten in Amerika, Mr. Brown, die hetzelfde doel beoogen als u.’
- ‘Hetzelfde doel? En welk doel beoog ik dan wel?’
- ‘De Groote Prijsvraag te winnen van de American Aëroplane Society, Mr. Brown!’
- ‘Alle duivels, wie heeft u dat verteld?’
Koppens haalde nu op zijn beurt de schouders op.
- ‘Dat doet minder ter zake,’ sprak hij. ‘De hoofdzaak is, dat u weet, dat 't althans geen geheim meer is.’
- ‘Hum.... dat blijkt. Welnu, en welke diensten wilt gij aanbieden, als ik uw medewerking als monteur niet noodig heb?’
- ‘Wel Sir, ik ben ontwikkeld genoeg om uw secretaris te kunnen worden.’
- ‘Mijn secretaris is een zeer geleerd man, dien ik niet kan wegzenden.’
- ‘Dan uw geheimschijver bijvoorbeeld.’
Mr. Brown begon onrustig de bibliotheek op en neer te loopen. Plotseling stond hij stil, keek Koppens, die nog altijd naast zijn fauteuil stond, scherp aan en sprak:
| |
[pagina t.o. 184]
[p. t.o. 184] | |
‘Schakel den stroom uit of ik wurg je!’ riep de woedende portier. (Bladz. 182).
| |
| |
- ‘Gij weet meer, dan ge op het oogenblik zegt. Spreek op, mijnheer, spreek vrij uit!’
Koppens bedacht zich een oogenblik en zeide dan:
- ‘Mr. Brown, ik kom uit Amerika. Ik heb gewerkt in de fabrieken van Blakeford & Comp. Jaren ben ik er de eerste monteur geweest en pas de vorige maand ben ik vertrokken. Ik zal u zeggen, waarom. De firma dingt mede in de groote prijsvraag. Zij heeft allen kans van slagen. Er is een machine gebouwd, die bijna aan alle eischen voldoet. Ik zeg: bijna. Want er mankeert nog één ding aan. Zij weten niet, wat. Ik weet het. Voor een groot deel is de passagiers-aëroplane onder mijn opzicht gebouwd. Toen kwam er voor de firma een kink in den kabel. Men verweet mij, dat mijn plannen en teekeningen niet origineel waren, dat ik ze gestolen had. Gestolen.... van U, Mr. Brown!’
Met groote oogen van verbazing hoorde Mr. Brown het kunstig verzonnen verhaal van Koppens aan. Deze wond zich meer en meer op en speelde meesterlijk zijn rol van onschuldig veroordeelde.
- ‘Gestolen van U, Mr. Brown!’ herhaalde hij met verheffing van stem. ‘Na jaren mijn beste krachten gewijd te hebben aan het werk, waaraan Blakeford & Comp. hun wereldsuccès te danken hebben, ondervond ik zulk een grove miskenning! En de jonge Blakeford durfde mij zulk een beleediging aan te doen! Ik heb op staanden voet mijn ontslag genomen, mijn ontwerpen en berekeningen voor hunne oogen
| |
| |
verbrand en ben naar Holland gekomen, om U mijn diensten aan te bieden. Op de fabriek heb ik tal van vrienden, die met mij zullen correspondeeren. Ik zal voortdurend op de hoogte zijn van hetgeen er bij Blakeford & Comp. gebeurt. Want ik wil weten, of zij nog met hun passagiers-vliegmachine voor den dag zullen komen. Nu heb ik U alles verteld, Mr. Brown. Geld heb ik slechts zeer weinig, zoodat ik naar een andere betrekking zal moeten uitzien.’
Koppens streek zich opgewonden met den zakdoek langs het gezicht. Ieder, die hem zoo zag, moest wel denken, dat de man zwaar getroffen was.
- ‘Maar komaan, den moed niet verloren. Mr. Brown, het spijt mij, dat ik u eenigen tijd opgehouden heb. Maar daar u mijn diensten toch niet gebruiken kunt, kan ik wel heengaan. Ik heb wel de eer....’
- ‘Wacht nog even,’ zei Mr. Brown. ‘Misschien dat ik nog wat voor u kan doen.’
De Amerikaan was geheel ter goeder trouw, toen hij geloof hechtte aan het handige samenweefsel van leugens. Koppens speelde zijn rol zoo goed, dat elk ander hem wellicht eveneens geloofd zou hebben. Het gesprek duurde nog wel een half uur - iets wat over het algemeen Mr. Brown's gewoonte niet was - en toen Koppens heenging, had de Amerikaansche werktuigkundige hem aangesteld als monteur op een salaris van dertig gulden per week.
Toen Mr. Brown dat een uur later aan Jan Boenders ver- | |
| |
telde, vond onze vriend het alles behalve aangenaam. Waaròm - dat wist hij zelf niet.
Maar in stilte nam hij zich voor, dien Koppens vanaf het eerste oogenblik scherp in de gaten te houden.
Koppens reisde huiswaarts in de beste stemming. Het zaakje beloofde uitstekend te zullen rendeeren! Nu die stomme neef van hem, die Karel Stips, niet meer in de gelegenheid was om Mr. Brown goed in 't vizier te houden, zou hij 't zelf wel doen. Koppens behoorde tot het soort menschen, dat steeds er op uit is om van anderen te profiteeren. Wel had hij vroeger 't vak van monteur eenigen tijd uitgeoefend, doch hij was nooit meer dan een middelmatig werkman geweest. Hij ging liever wandelen in 't zonnetje, gekleed in keurige pakken. Hij wist altijd middeltjes te verzinnen om aan geld te komen. En zoo kwam hij van kwaad tot erger. Bepaald stelen deed hij niet, maar in liegen en bedriegen had hij zijn meester nog niet gevonden. Toen Koppens thuiskwam, vond hij tot zijn groote vreugde een brief uit Amerika.
Haastig opende hij dien en las:
CHICAGO, 15 Juli 19..
Mijnheer,
Ik zend U in dezen brief nog een ander, uitvoeriger schrijven betreffende Uw aanbod aan de firma Blakeford & Comp. Daarin zult U voldoende aanteekeningen vinden voor de opdrachten, die ik U geven kan, indien wij het eens kunnen worden over de voorwaarden.
Hoogachtend,
James Witfield.
| |
| |
In den brief zat nog een tweede envelloppe.
Koppens las haastig het daarin geschrevene en knikte lachend.
- ‘Prachtig, prachtig!’ zei hij in zichzelf. ‘Mr. Brown betaalt mij ruim voor het weinige, dat hij aan mij hebben zal, en de Amerikaansche concurrenten zullen mij vorstelijk beloonen, voor het nieuws, dat ik hun zal aanbrengen. Nu snijdt het mes van twee kanten!’
|
|