| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Een schurkenstreek van Karel Stips.
De vriendschap, die Jan Boenders ondervond van Miss Bella en Mr. Brown, zijn snelle vorderingen en den goeden naam, dien hij zich reeds als aviateur verworven had, al die dingen hadden den haat van Karel Stips in die maanden steeds grooter gemaakt. Deze lummelachtige jongeman, bijna een jaar ouder dan Jan, had het dank zij zijn onverschilligheid voor den arbeid nauwelijks verder kunnen brengen dan grofsmid, wien men ter nauwernood een goed stuk werk toevertrouwen kon. Stips haatte ook den arbeid, hij las liever, lui op zijn bed uitgestrekt, zijn tallooze detectiveverhalen, rookte liever onnoemelijk veel pijpen en sigaren en deed overigens zijn werk zóó, dat men nog geen reden had om hem uit zijn betrekking te ontslaan. Hij was ook wel zoo verstandig, om het niet al te bont te maken, want zijn weekloon van vijftien gulden zou hij niet gemakkelijk bij een ander kunnen verdienen en bovendien had hij nog een andere reden, om hier te blijven. Maar daarover later.
In de eerste plaats was het er Karel Stips eens om te doen, zijn buurman Jan Boenders een kool te stoven, die
| |
| |
hem wel voor goed de achting van Mr. Brown en alle anderen moest doen verliezen. Hem benadeelen in zijn werk kon Stips niet, omdat hunne werkzaamheden daarvoor teveel verschilden.
Maar wat zouden Mr. Brown en Miss Bella wel zeggen, als hun vriend Boenders, die thans in zulk een goed blaadje bij hen stond, later bleek een oneerlijk mensch, een dief te zijn? Haha, wat zouden ze verontwaardigd zich van hem afwenden, wat zou Jantje een tuimeling maken! Ja, zóó moest het worden: Jan Boenders voor goed er uitgooien.... en hij.... Karel Stips.... in zijn plaats de vriend en vertrouwde van Brown en zijn dochter.
Heel den dag, onder zijn werk, en 's avonds op zijn kamer smeedde Karel Stips het eene plan na het andere, om Jan Boenders ten val te brengen, maar geen zijner gedachten bracht hem een goede oplossing. Hij las er al zijn rooversen dievenverhalen nog eens voor na, totdat hij eindelijk iets gevonden had, dat hij op Jan Boenders kon toepassen.
Op zekeren morgen verliet Karel Stips zijn plaats in de smederij onder voorwendsel, dat hij even een stuk gereedschap, dat hij den vorigen dag naar zijn kamer had meegenomen, moest halen. Hij begaf zich naar het electrische huis, liet zich door de automatische traptrede naar boven dragen en nam inderdaad van zijn kamer een vijl mede, dien hij in zijn borstzak stak. Dit was echter maar voor de leus, want hij had de vijl nergens toe noodig, in de smederij
| |
| |
waren er trouwens genoeg. Maar Stips deed het alleen maar om te kunnen bewijzen, dat hij inderdaad van zijn kamer een stuk gereedschap gehaald had. Nu begaf hij zich naar de lift en liet zich afdalen naar de particuliere vertrekken van Mr. en Miss Brown. Bella maakte om dezen tijd haar morgenritje per auto, zoodat hij ongemerkt haar kamer binnentreden kon.
Hij luisterde, of er ook iemand in de naaste vertrekken was. Maar geen geluid liet zich hooren.
Karel Stips keek om zich heen.
Het vertrek van Miss Bella was keurig en rijk ingericht. Gebloemde meubelen met vergulde pooten en leuningen rustten op mollige tapijten, kostbare vazen en heerlijke schilderijen vielen er te bewonderen. Maar daarop lette Karel weinig. Hij trad op een fijn mahoniehouten damesbureautje toe en trok een laadje ervan open. Weer heek hij even angstig om zich heen, hij meende iets gehoord te hebben.
Doch het bleef stil.
Toen trok hij de lade nog wat verder open en nam er een klein, zwart kistje uit.
Het was afgesloten.
Geen nood.... het deed er niet toe, wat er in zat. Bruikbaar was het in elk geval.
De lade liet hij met opzet open.
Daarna sloop hij weer heen, liet zich naar boven liften en begaf zich naar zijn kamer, waar hij de deur stevig achter zich sloot.
| |
| |
Wat zou het kistje bevatten?
Tevergeefs probeerde hij er al zijn sleutels op, niet één er van paste.
Toen nam hij een kort besluit, hij zou het slot verbreken! Dit was spoedig door zijn stevige handen gebeurd, met een licht gekraak brak het kistje open.
Stil.... daar hoorde hij wat!
Hij hield den adem in en luisterde.
Voetstappen naderden de deur, een lieve, welluidende meisjesstem zong een Engelsch liedje.
Snel als de wind deed Stips het deksel weer op het kistje en sloop op de teenen naar een zware portière, waarachter hij zich verschool.
Het zingende meisje kwam nader en een oogenblik later de kamer binnen.
Het was Miss Bella.
Ze had haar hoed op en haar mantel aan en scheen iets te komen halen, dat zij vergeten had.
Door een kier van het gordijn volgde Stips, wien uit angst voor ontdekking het hart in de keel klopte, al haar bewegingen. Hij hield zich zoo stil mogelijk, want eén onvoorzichtig geluid of onwillekeurige beweging kon hem verraden.
Maar Miss Bella vermoedde niet in het minst de aanwezigheid van een tweeden persoon in haar eigen kamer.
Zij ontsloot de lade van een kastje, nam daar een pakje uit, deed de lade weer op slot en verliet zingend het vertrek.
| |
| |
Maar tot zijn grooten schrik hoorde Karel Stips, hoe zij de deur van buiten in het slot draaide.
Haar voetstappen verwijderden zich meer en meer en eindelijk was het volkomen stil geworden.
Stips herademde en kwam voorzichtiger van achter de portière. Maar nu was zijn toestand er heel wat gevaarlijker op geworden! De deur was op slot en Stips begreep, dat hij niet in staat zou zijn het soliede slot te verbreken.
Voor hij echter een middel tot ontkoming vond, wilde hij allereerst zijn plan volvoeren en het juweelenkistje van Miss Bella nogmaals openen. Hij deed het en zag schitterende edelsteenen, gevat in goud en zilver. Armbanden, colliers, broches. Miss Bella scheen er een kleine bijouterie-winkel op na te houden.
Karel Stips liet de sieraden door zijn handen glijden en dacht na.
Dan knikte hij in zichzelven, stak een handvol sieraden los in den zak, liet het kistje geopend staan en zon op een middel, om weer uit de kamer te komen.
Door de deur was het nu onmogelijk geworden, een andere deur in een der wanden kon hij, zoo oppervlakkig gezien, niet ontdekken en een klauterpartij uit het groote raam was wel het gevaarlijkste, wat hij ondernemen kon.
Het venster kon namelijk van uit het geheele arbeidsterrein gezien worden en daarom kon dit hem niet dienen. Karel stond voor het venster en keek naar buiten. Daar was
| |
| |
alles druk aan den arbeid, ieder deed zijn plicht met opgewektheid.
Een aantal werklieden, in wier midden Mr. Brown stond, omringde een grooten motor van buitengewone kracht.
De motor was door Brown van verschillende belangrijke verbeteringen voorzien en ontwikkelde een kracht, die schier aan het ongelooflijke grensde.
Stips zag die werkzaamheden, met een schamper lachje op het gezicht, aan. Hij voelde intusschen wel, dat het hem beter passen zou, deel te nemen aan de werkzaamheden van de anderen, inplaats van zich op het pad der misdaad te begeven.
Maar door allerlei drogredenen trachtte hij zijn onrustig geweten het zwijgen op te leggen.
Met zijn dwaze wraakplannen meende hij iets veel belangrijkers te doen, dan dat hij behoorlijk zijn plicht in de smederij vervulde.
Hij stak nog eens de hand in den zak, waar hij de juweelen van Miss Bella verstopt had en glimlachte. Nu zou hij dien Jan Boenders wel eens van zijn hoog voetstuk laten neertuimelen.
Intusschen moest hij toch zien, uit deze kamer te komen.
Zoekend tastte hij langs de wanden, want ook hij wist natuurlijk wel, dat het electrische huis van Mr. Brown ontelbare geheime deuren, vakken, knoppen en bergplaatsen had, die lang niet gemakkelijk te vinden waren.
| |
| |
Maar al zijn zoeken langs de wanden van dit meisjesboudoir was vruchteloos.
Er was hoegenaamd niets te ontdekken, dat op een geheime uitgang leek.
Den grooten spiegel beschouwde hij aandachtig. Het was een enorm stuk, zeker wel twee meters hoog en het stond op den grond tegen den rechtermuur van het vertrek.
Stips betastte de lijst en voelde opeens tot zijn groote vreugde, dat een gedeelte van het lofwerk zich bewoog onder den druk van zijn vingers.
Hij betastte het stuk zorgvuldig en bemerkte, dat dit gedeelte bij omdraaiïng contact tusschen twee electrische stroomen bracht en daardoor de spiegel als een deur naar voren kwam, draaiend op onzichtbare scharnieren.
Maar tegelijk liet hij een verwensching van teleurstelling hooren.
Het was een gewone kleerenkast, die hij nu voor zich zag!
Met een zucht sloot hij de spiegel weer voor de opening en zette zijn onderzoek voort.
Daar ontdekte hij in den vloer een der beweegbare plankjes, waarvan hij er reeds zooveel in dit huis gezien had! Het plankje, dat hij duidelijk door de naden in den vloer onderscheiden kon, was gelegen juist tegenover den linkermuur.
Stips zette er den voet op, drukte, en zag een gedeelte van den muur omhoog schuiven. Snel was hij door de opening en bevond zich nu in Miss Bella's slaapkamer. De
| |
| |
muur sloot zich vanzelf weer achter hem en nadat Stips zich overtuigd had, dat er zich niemand in dit vertrek bevond, trad hij naar de deur.
Deze was niet afgesloten.
Voorzichtig kwam hij nu in de gang, haastte zich naar de lift en kwam op de étage van de personeelkamers.
Die van Jan Boenders was niet gesloten.
Stips keek om den hoek naar binnen.
Er was niemand.
Op de teenen sloop hij naar binnen, tilde Jan's stroomatrassen op en legde daar de juweelen van Miss Bella naast elkander.
Vervolgens streek hij lakens en dekens weer glad, zoodat niemand iets bijzonders daaraan bemerken kon. Toen grijnsde
| |
| |
hij, mompelde een verwensching aan Jan's adres tusschen de tanden en verliet het kamertje. Hij haalde het stuk gereedschap, dat dienen moest om te bewijzen, waar hij zoo lang naar gezocht had uit den binnenzak, nam het in de hand en begaf zich rustig naar zijn smederij, waar men hem nauwelijks gemist had.
Dienzelfden dag, na het diner, doorliep Mr. Brown, gezeten in een fauteuil en onder het genot van een fijne Hollandsche sigaar, de New-Yorksche bladen.
Opeens werd de deur van zijn kamer opengeworpen en vloog zijn dochter naar hem toe met den verschrikten uitroep!
- ‘Papa! Zij hebben mijn juweelen gestolen!’
Mr. Brown richtte zich op en keek Bella verbaasd aan
- ‘Je juweelen? Gestolen? Wie?’
- ‘Dat weet ik niet.’
- ‘Wanneer heb je dat ontdekt?’
- ‘Zoo even pas.’
- ‘Ik ga mee. We zullen 't eens onderzoeken.’
Op Bella's kamer stond het juweelenkistje geopend. Niets verstoorde evenwel de orde in het elegante boudoir.
Alles stond op zijn plaats, er was nauwelijks iets te vinden, dat op vreemd bezoek kon wijzen.
Mr. Brown kon dan ook niet de minste aanwijzing vinden en beloofde Bella, zoo spoedig mogelijk een uitgebreid onderzoek in te stellen.
| |
| |
Dat onderzoek werd niet opgedragen aan politie of justitie, waarmee Mr. Brown liefst in het geheel niet te maken had, maar aan Huibers.
Huibers toch was een man, die niet alleen een groote mate van menschenkennis bezat, maar die ook het personeel door en door kende. Hij was een rustig man, die veel deed en weinig sprak, en aan wiens oog weinig ontging.
Met hem had Mr. Brown een gesprek onder vier oogen.
Aan niemand dan aan het drietal Mr. Brown, Miss Bella en Huibers, behalve dan nog Stips, den dader, was iets van den diefstal bekend.
Ook wist Stips niets van de ontdekking en van de opdracht, die Huibers van Mr. Brown had ontvangen.
Geen enkele bewoner van 't Aëro-Institute had ook maar een greintje vermoeden van hetgeen er gebeurd was.
Zooals gezegd, was Huibers een rustig man, die kalm en beredeneerd handelde.
Hij deed niets, wat een anders aandacht trekken kon en dus den dader op de gedachte kon brengen, dat Huibers de zaak in onderzoek had. Hij liet in gedachten het personeel zijn geestesoog passeeren, maar allen waren brave, oppassende werklieden. Ook van de ongetrouwden, die de bediendenétage in het Electische huis bewoonden, kende hij er niet één, dien hij tot diefstal in staat zou achten. Van den laatsten tot den eersten, van Karel Stips tot Jan Boenders kende hij ze alle als min of meer werkzaam.
| |
| |
Reeds was een week voorbij gegaan en Huibers had, ondanks alle stille waakzaamheid, nog niets gevonden, dat hem ook maar op het spoor van den dader brengen kon.
Op een Zaterdagmorgen, nadat hij lang had nagedacht, besloot hij eens een kijkje te gaan nemen in de slaapkamers van het personeel. Eerst wilde hij de kamer van Jan Boenders overslaan, maar later vond hij het toch gewenscht, om ook daar een kijkje te nemen. Niet omdat hij Jan Boender wantrouwde of hem ook maar één seconde van de misdaad verdacht, maar om eerlijk te blijven tegenover alle anderen, die hij evenmin verdacht.
Maar op Jan's kamer vond hij niets.
Huibers glimlachte, dat had hij vooruit wel geweten. De kamers der anderen leverden evenmin eenig resultaat op. Het laatst onderzocht hij echter het kamertje van Karel Stips, die misschien de eenige kon zijn, van wien men iets bijzonders kon denken.
Maar behalve een groote verzameling rooversboeken en detective-romans vond hij niets, dat zijn bijzondere aandacht trok.
Huibers nam eens een paar van deze boeken in de handen en doorbladerde ze.
Maar omdat hij niet gaarne in 't schaftuur door Stips op diens kamers verrast wilde worden, nam hij een tweetal boeken mee naar de kamer van Jan Boenders en zette zich in een stoel, recht tegenover het bed.
| |
| |
Hij wilde nu toch wel eens zien, welke lectuur Karel toch zoo woest verzamelde en las een gedeelte uit een alleronzinnigst verhaal, waarin op iedere bladzijde een mensch vermoord werd.
Huibers had er gauw genoeg van.
Hij sloeg het boek dicht, schudde met een meewarig glimlachje het hoofd, en, met de armen op de knieën leunend, keek hij voor zich uit, denkend aan de dwaze liefhebberij van Stips.
Aldus in gedachten staarde hij naar den grond, en meende onder het bed van Jan iets schitterends te zien.
Huibers dacht, dat het misschien een overhemdknoopje van Jan was en bukte zich om het op te rapen.
Hij greep het.... en....
Het was een kleine juweelen broche, één enkel steentje in goud gevat met een speltje.
Huibers ontstelde.
Want dit was natuurlijk een der gestolen sieraden!
Waakte of droomde hij?
Was dit wel de kamer van Jan Boenders?
Hij keek met verschrikte oogen om zich heen.
Ja, inderdaad, dit was werkelijk de kamer van Boenders!
Groote goden, dus.... hij.
Dadelijk begon Huibers het bed te onderzoeken.
Toen hij de stroomatrassen optilde, lagen daar de gestolen juweelen op de bedplanken! Een er van, de broche, was
| |
| |
bepaald toevallig tusschen twee planken door op den grond gevallen!
Huibers liet alles liggen, zooals hij het vond en noteerde alleen het aantal: twaalf stuks.
Dan legde hij het bed weer behoorlijk en verliet zeer ontroerd de kamer van Jan.
De boeken zette hij weer in Karel's vertrek tusschen de andere.
Nee, dan was het toch maar beter over diefstal en misdaad te lezen dan ze te begaan.
Jan Boenders een gemeene, lage dief.... hoe was het mogelijk!
Een jongeman, energiek en ontwikkeld, met een prachttoekomst voor zich, met een salaris van veertig gulden per week!
Het schemerde Huibers voor de oogen en hij wist niet, wat hij van dit raadsel moest denken!
Buiten, op het terrein, ontmoette Huibers Mr. Brown.
- ‘Niets gevonden?’ vroeg de werktuigkundige hem, bijna reeds uit gewoonte.
Huibers knikte droevig.
- ‘Ja? En wie is 't?’
Huibers haalde de schouders op.
- ‘Ik kan het bijna niet gelooven,’ sprak hij. ‘Als u even mee wilt gaan, kunt u 't zelf zien.’
Huibers wilde zelf het woord niet uitspreken, dat zijn
| |
| |
jongen vriend Jan Boenders als een laag individu zou bestempelen, hij wilde liever het oordeel van zijn directeur hooren.
Op de kamer van Jan lichtte Huibers de stroomatrassen op.
Mr. Brown herkende oogenblikkelijk de juweelen van zijn kind.
- ‘Dus.... Jan Boenders?’ sprak hij. ‘Onmogelijk!’
- ‘Juist, Sir, onmogelijk! Dat zeg ik ook!’
- ‘Boenders is tot zulk een daad niet in staat.’
- ‘Neen Sir!’
- ‘Bovendien bewaart men zulk een waardevollen buit niet onder een bed, dat door anderen wordt opgemaakt. Het ligt er dik boven op dat Jan evenmin iets weet van deze juweelen als gij of ik.’
- ‘Dat meen ik ook, Sir!’
- ‘Roep Mr. Boenders hier.’
Huibers verdween en kwam eenige oogenblikken later met Jan terug.
Jan had zooals we weten, zijn opgeruimde humeur door zijn vele en drukke bezigheden niet verloren. Hij was en bleef de vroolijke snaak van altijd, en was evenmin in staat tot een juweelendiefstal als een kip tot het besturen van een vlieg- | |
| |
machine. Hij verscheen vroolijk en opgewekt, hoewel eenigszins verwonderd, op zijn eigen kamer bij Mr. Brown.
Deze bleef ernstig en lichte de stroomatras op.
Jan zag vol verbazing naar de juweelen, keek dan Mr. Brown en Huibers aan en vroeg:
- ‘Wie heeft al dat moois daar neergelegd?’
- ‘John!’ vroeg Mr. Brown bedaard. ‘Weet je iets van deze voorwerpen?’
- ‘Neen Sir.’
- ‘All right! Mr. Huibers, ik draag u op te onderzoeken, wie de juweelen in Mr. Boenders' bed heeft verstopt. Bericht mij als ge iets naders weet. John, kom mee, ik moet je spreken over een nieuwe verbinding van benzine met petroleum, ik geloof tot een zeer verrassend resultaat gekomen te zijn.
Uit de laatste woorden van Mr. Brown bleek wel, hoe weinig waarde hij hechtte aan het feit, dat de vermiste juweelen onder het bed van zijn beschermeling en leerling gevonden waren.
Maar ook Jan zelf begreep er te weinig van, dan dat hij zich ook maar eenigszins om 't geval wou druk maken. Hij had geen tijd voor die beuzelarijen en liet het gaarne aan Huibers over, dat zonderlinge zaakje uit te zoeken.
Maar Huibers zelf zat er ondertusschen mee.
Hoe moest hij nu tot eenig resultaat komen?
Ondanks het moeilijke van het geval moest hij toch even lachen om Mr. Brown.
| |
| |
Ja, die had makkelijk praten. Mr. Huibers, ik draag u op te onderzoeken, wie de juweelen in Mr. Boenders' bed heeft verstopt. Bom, zoek maar uit.
Maar terwijl Huibers nog altijd op Jan's kamer naar meerdere aanwijzingen zocht, werd hij als het ware door een onverklaarbaar gevoel naar het nevenvertrek getrokken.
Eindelijk gaf hij toe aan die zonderlinge ingeving en doorzocht nogmaals het kamertje van Karel Stips. Ook nu vond hij evenmin iets, dat hem eenige aanwijzing gaf.
Voetstappen op den corridor naderden het vertrek en spoedig daarop trad Karel Stips binnen.
Hij was zeer verwonderd Huibers daar te vinden.
- ‘Wel Stips,’ zei Huibers met een lach, ‘ik ben geen inbreker, hoor. Ik heb je opgewacht om je te spreken. Zeg eens, ken je dit?’
Het was maar een vraag op goed geluk, waarbij Huibers hem de juweelen broche liet zien.
Stips' gelaat werd vuurrood.
Dat ontging Huibers niet.
- ‘Of ik.... dit ken?’ vroeg Karel, ‘wel neen, natuurlijk niet, hoe zou ik dat moeten kennen?’
- ‘O, ik weet niet. Ik heb het gevonden. Ik mag toch wel vragen, of het misschien van jou is?’
- ‘O ja, natuurlijk wel.’
- ‘En daarom behoef je ook geen kleur te krijgen, als ik dit vraag.’
| |
| |
- ‘Krijg ik een kleur?’
- ‘Niet zoo'n beetje,’ zei Huibers. ‘Maar dat kan ook wel van de warmte zijn, ofschoon 't vandaag nu niet bepaald heet is.’
- ‘Waar heb je dit gevonden?’ vroeg Karel voorzichtig. Huibers gaf niet dadelijk antwoord.
Een vaag vermoeden zei hem, dat Stips wel meer van de zaak wist dan hij wel laten merken wou.
- ‘Ik heb dit gevonden.... in de corridor, ongeveer ter hoogte van de portierskamer, hier schuin over.’
Een plotselinge gedachte bekroop Karel Stips.
Op de corridor had Huibers de broche gevonden? Zou Jan Boenders de juweelen ontdekt hebben en ze hebben weggenomen?
Of was een ander zoo vriendelijk geweest?
De portier? 's Mans hebzucht en nieuwsgierigheid was algemeen bekend. De mogelijkheid was niet uitgesloten dat deze slimmerd de juweelen op zijn beurt had weggenomen.
Maar dan zouden zij ook niet meer onder het bed van Jan Boenders te vinden zijn!
- ‘Komaan,’ zei Huibers, die plotseling een plan had opgevat. ‘Ik zal maar eens verder navraag doen. Iemand moet het toch verloren hebben. Het is een fijn sieraad dat wel eens aan Miss Bella kon toebehooren. Enfin, wij zullen zien.’
Huibers verdween, maar hij keerde spoedig terug en trad opnieuw de kamer van Jan Boenders binnen, nu echter onhoor- | |
| |
baar op zijn teenen, en verschool zich in diens hangkast achter een stapel jassen en vesten.
Wat hij verwacht had, gebeurde spoedig.
Geen twee minuten duurde het, of Karel Stips betrad eveneens het vertrek.
Voorzichtig kwam hij op het bed van Jan toe en tilde de matrassen op.
| |
| |
Daar had Huibers op gewacht!
Plotseling trad hij te voorschijn en zei:
- ‘Jawel Stips, alles ligt nog precies, zooals jij het er hebt neergelegd!’
Met een gil van schrik deinsde de laaghartige jongeman achteruit.
Zijn gelaat werd doodsbleek, en met bevende stem stotterde hij.
- ‘Och Huibers! Verraad.... me.... niet!’
- ‘Jou niet verraden?’ barstte de brave man opeens los. ‘Jou niet verraden, jij, de grootste verrader die er rondloopt! Wou jij Jan Boenders misschiens een beentje lichten hier? Schurk die je bent, ik beloof je, dat je er van lusten zult. Gelukkig dat een schavuit als jij de kans niet heeft om een kerel als Jan Boenders uit het zadel te lichten. Mr. Brown heeft zelf een half uurtje geleden de juweelen hier onder dit bed gezien. Maar dacht jij, doortrapte stommeling die je bent, dat de goede man zich daardoor maar eenigszins van streek liet brengen? Neen man, jij bent niet alleen te stom voor je werk, maar zelfs ook nog te stom voor misdadiger. Bah, ik wist niet dat jij zoo'n groote ellendeling was! Pak op die juweelen! Ziezoo, en ga nu met mij mee naar Mr. Brown.’
Mr. Brown maakte niet veel omslag.
Hij gaf Stips kort en goed te kennen, dat hij oogenblikkelijk kon opmarcheeren en dan nog heel blij mocht wezen, dat hij
| |
| |
er zoo genadig afkwam, zonder dat de politie in de zaak gemengd werd.
Stips moest direct zijn boeltje pakken en vertrekken. Jan Boenders nam van de heele gebeurtenis bijna geen notitie, de zaak was hem veel te onbeduidend en vol ijver zette hij met zijn grooten meester zijn onderzoekingen voort op werktuigkundig gebied.
|
|