Jan Boenders. Hoe een echt Hollandsche jongen in Amerika rijk werd
(1913)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina t.o. 37]
| |
Jan ontwaakte en riep: Yes Sir... hier ben ik! (Bladz. 37).
| |
[pagina 37]
| |
Tralalala! Vier-en-twintig gulden en vrij schoenesmeer! Hahaha!’ Al waren vader en moeder heimelijk bevreesd voor het nieuwe, geheimzinnige werk, dat hun jongen wachtte, ze vonden zijn tractement toch zóó mooi, dat ze als vanzelf wel toestemden. En moeder zou vanavond met haar jongen meegaan, om een stevig werkpak te koopen en een paar flinke schoenen, die een stootje velen konden. Een buurvrouw, die even aanwipte, kreeg van moeder het heele geval in geuren en kleuren te hooren, en 't buurtje zorgde wel, dat de heele Vlietlaan 't binnen een uurtje wist. Toen Jan dan ook met moeder naar de stad ging, keek de heele buurt hem met bewonderende blikken na. - ‘Die Jan,’ zeien ze, ‘wordt bepaald nog's een beroemd mensch.’ Maar Jan liet ze praten, lachte maar eens tegen de menschen en zei ze beleefd: genavend. * * * Volgende morgen. Jan's génieus uitgevonden wekker wierp juist den looden kogel met kletterenden slag in den zinken emmer, toen de jongeling ontwaake en verschrikt uitriep: - ‘Yes Sir, hier ben ik.’ Maar er was niemand, die deze present-melding hoorde, althans niet de bedoelde Mr. Brown, want die was voorloopig nog 'n eindje uit de buurt. | |
[pagina 38]
| |
Zes uur wees z'n horloge. Hij kleedde en waschte zich vlug, gunde zich nauwelijks den tijd tot eten, nam echter hartelijk afscheid - tot Zondag - van z'n brave ouwetjes en sleepte z'n bagage naar buiten, die hij in een nieuw Sunlight-zeepkistje, gisteravond van den kruidenier gekregen, had gepropt. Hij nam het kistje op den schouder, zwaaide nog eens lustig tegen vader en moeder, die aan 't raam hem nakeken, en zette er duchtig de beenen aan! 't Was een heel eind loopen, hoor, van de Vlietlaan naar de Maaskade, en zoo'n volgepropt kistje op je schouders viel ook niet mee! Maar Jan hield kranig vol en bereikte bijtijds het bootje, dat na weinige minuten afvoer. Na een uur varens had de boot de aanlegsteiger bereikt, waar Jan Boenders afstapte en vol moed zich naar het terrein van Mr. Geo Brown begaf. De oude barsche portier had hem al zien aankomen en opende het hek, waarna Jan beleefd ‘goeie morgen’ zei, waarop de portier volstrekt geen antwoord gaf. Jan, zich herinnerend, waar hij gisteren de lift betreden en verlaten had, wilde zich weer naar dezelfde deur begeven, maar de portier verwees hem naar den zijkant van het gebouw, waar een bordje prijkte met het woord: ServantsGa naar voetnoot1). Daaronder was een heel gewone deur met een heel gewone knop, zoodat Jan ook niet aarzelde om binnen te gaan, en zich tegenover een niet minder gewone trap geplaatst zag. Langs weerskanten, even boven de treden, bemerkte hij een naar boven loopende | |
[pagina 39]
| |
sleuf, die bij de onderste trede eindigde. Hij zette den voet op de trap en wilde juist naar boven klimmen, toen dit al niet meer noodig bleek. De eerste trede begon langzaam te rijzen, al sneller en sneller, glijdend tusschen de sleuven naar boven, totdat zij heel bovenaan de trap gekomen was, waar Jan er af stapte en zich in een langen, kleineren corridor bevond. De losse trede begaf zich automatisch weer naar hare plaats terug. Jan, zich herinnerend zijn voornemen, om zich nergens meer over te verbazen, zocht op de corridor naar iets of iemand, die hem nadere aanwijzingen zou kunnen geven omtrent zijn logies. Ook dat bleek spoedig genoeg opgelost, want op een der vele kamerdeuren, die op dezen corridor uitkwamen, had hij spoedig een étiket ontdekt, waarop iemand met groote letters John Boenders had geschreven. Jan trad binnen en vond... niets bijzonders. Een ledikant, een waschtafel, een houten kast, twee stoelen, een tafel en één verbazend groot raam, dat was alles. Jan zette zijn kistje op den grond en hoorde plots boven zijn hoofd een electrische schel weerklinken. Zoowaar... aan de zoldering hing die levenmaker. Maar tevens klipklapte er iets in de houten kast. Nieuwsgierig opende Jan 't kastdeurtje en bemerkte daarachter een seintoestel, dat hem zeer duidelijk zijns meesters wenschen aan het verstand bracht. Verschillende metalen bordjes met diverse opschriften waren achter elkander geplaatst, een hef boom kon ieder bordje op zichzelf boven de andere doen uitsteken, zoodat de bediende maar te lezen had, wat men | |
[pagina 40]
| |
van hem verlangde. Jan trachtte de woorden, die hij op 't witte bordje ontdekte, zoo goed mogelijk te vertalen. COME SOON HANGAR III. Come, nou, dat zou wel beteekenen kom, en soon, drommels, wat was nou soon? En hangar, wel, dat was immers zooveel als de loods voor een vliegmachine! Dus, kom in de hangar, mijn zoon, zou 't wel wezen. Aardig toch van Mr. Brown, om hem zoo minzaam ‘mijn zoon’ te noemen! Jan liet echter niet lang op zich wachten, hij haastte zich naar de trap, en kwam tot de alleraardigste ontdekking, dat de bovenste trede hem zeer snel automatisch naar beneden bracht, zonder dat hij een voet behoefde te verzetten. Hij liep het terrein op, wel vermoedende, dat hij spoedig den bedoelden hangar zou gevonden hebben. En jawel, op ongeveer honderd meters afstand van het huis ontdekte hij drie enorm breede en hooge loodsen, waarop met flink zichtbare, witte cijfers te lezen stond: I, II en III. Naar de laatste richtte Jan Boenders zijn schreden, en toen hij binnentrad, was 't allereerste, wat hij ontdekte, een reusachtige vliegmachine. Toen Jan binnentrad, liet Mr. Brown, bijgestaan door eenige monteurs, den motor eens loopen, wat zulk een vervaarlijk lawaai maakte, dat de heele hangar er van op zijn grondvesten | |
[pagina 41]
| |
schudde. Brown onderzocht den motor in al haar onderdeelen, liet ze stoppen en wees zijn mechaniciens de kleine gebreken aan. Eindelijk bemerkte hij Jan Boenders, die vol belangstelling toekeek. - ‘Zoo! Jij erg laat, John! Dag begint zes uur hier! Nou negen uur. Jij hebt dienst op de terrein tot twaalf. Hier, Mr. Rinks wil zeggen jou wat te doen.’ Met deze woorden werd Jan voorgesteld aan den eersten monteur Rinks, die hem nadere bevelen zou geven. En dat men hier een paar stevige, bekwame handen gebruiken kon, bemerkte Jan al dadelijk, want zonder verderen omslag nam de monteur hem mede naar een hoek van den hangar, waar verschillende losse onderdeelen van een tweede machine zorgvuldig verpakt stonden. Jan kreeg de opdracht, de aluminiumbuizen van hunne omhulsels te ontdoen en op volgorde tegen den muur te plaatsen. Dit nu leek wel heel eenvoudig, maar Jan kende hoegenaamd die volgorde niet, hetgeen echter niet wegnam, dat hij fiks aanpakte en om te beginnen de buizen maar van hun verpakking ontdeed. Tot zijn teleurstelling waren er geen nummers of letters op aangebracht, zoodat hij vreesde, er al bitter weinig van terecht te brengen. Jan Boenders hield er echter niet van, om bij zoo'n interessant karweitje met de handen in het haar te gaan zitten en schroefde op goed geluk twee buizen aan elkaar. Juist op dit oogenblik passeerde Mr. Brown hem. - ‘Stop, John! Nog niet monteer dat! Ja, ik best geloof, | |
[pagina 42]
| |
jij ben knap man. Maar alleen zet de frames één, twee, drie en zoo door. Nou luister. Jij gauw loop naar bibliotheek en haal de teekening nummer 3847 B’. Jan, vlug van begrip als-ie was, wipte de hangar uit en holde naar den wolkenkrabber, alsof hij een mijlsrecord wou verbeteren. Hijgend kwam hij bij den ouden portier aan, vroeg amechtig: - ‘Bibliotheek - welke verdieping?’ De man keek hem met 'n minachtenden blik aan en zei kort: - ‘Tweede - middenlift - 18 A dubbelslag.’ Jan stond even te kijken, of-ie voor 't eerst Grieksch hoorde, maar lang talmde hij niet, sprong naar de middendeur en memoreerde: ‘teekening 3847 B - tweede etage - middenlift - 18 A dubbelslag, 'k ben een komkommer als ik er wat van begrijp.’ Middenlift was eenvoudig genoeg, 'r zouden dus wel verschillende liften in het huis zijn, meende hij. Spoedig was dan ook bedoelde lift gevonden, Jan stopte op de tweede verdieping, trad naar buiten en stond weer in een gelijksoortige corridor als gisteren, nu echter rose gekleurd met bruine ornamenten. Hier waren deuren aanwezig, die hij gisteren op de andere etage gemist had, bovendien waren ze genummerd. Jan haastte zich, hij wou niet lang uitblijven. 't Nummer van de bibliotheekdeur was hem bekend, 18 A, niets was dus eenvoudiger dan bedoeld nummer te zoeken. 't Ging opperbest, 15, 16, 17... 18! Daar was 'm! Maar 18 A moest 't wezen, en de | |
[pagina 43]
| |
volgende deur heette 19! En dan die verwenschte dubbelslag, wat of dat in vredesnaam beteekende? Achttien, negentien, twintig - nee, verder kon 't niet zijn. ‘Komaan’, dacht Jan, ‘wie weet, wat 18 voor mij verbergt, misschien heeft de portier zich wel vergist. Hij greep de knop van deur 18, wilde binnengaan. Maar jawel, afgesloten hoor! Toen dacht Jan aan de geheimzinnige vloerpaneeltjes en drukte zijn voet met kracht neer. Zonder resultaat. De deur bleef onwrikbaar. Zijn handen zochten langs de stijlen een knop of veer, nauwkeurig onderzockt-ie den vloer, vergeefs, er was niets te ontdekken, dat hem deze deur kon doen openen. Er was zelfs niet eens een sleutelgat. Wat ter wereld kon een practisch man als Mr. Brown er toe gebracht hebben, zijn huis op zulk een geheimzinnige wijze in te richten? Misschien waren al deze mysterieuze deuren eenvoudig voor den ingewijde, maar voor een vreemde, wien men nota bene herhaaldelijk opdracht geven kon, dit of dat uit die of gene kamer te halen, waren ze even zoovele moeilijke problemen! Wat verborg Mr. Brown in al zijn vertrekken? Was het wellicht vrees voor inbrekers en dieven? Al deze vragen vervulden het hoofd van Jan Boenders, zoodat hij er bijna hoofdpijn van kreeg. Nogmaals beschouwde hij met bijzondere attentie de deur van onder tot boven, toen hij voetstappen | |
[pagina 44]
| |
in de gang hoorde en met 'n blij gevoel van eindeljjk-uit-den-brand-geholpen-te-worden opkeek. 't Was miss Bella Brown, die 'm weer met haar vriendelijk glimlachje naderde. Maar die verschijning bracht onzen Jan geheel en al van de wijs; hij kleurde. stotterde, wist niet wat te zeggen. - ‘Heeft papa je in dienst genomen?’ vroeg ze in zuiver Engelsch, waarvan Jan weer niets verstond; en daarom zei hij maar, omdat het meestal toch goed uitkwam: ‘Yes, very nice.’ Bella lachte maar en wees op de deur. - ‘Moet je in de blibliotheek zijn?’ Jan knikte, had haar wel zoo half en half begrepen. Toen schoof Bella met één vinger een paneeltje van de deur terzijde, waardoor een klein kastje zichtbaar werd. In dat kastje was een kleine slinger aangebracht, welke het meisje tweemalen omsloeg, hetgeen ten gevolge had, dat de deur langzaam opendraaide. Het paneel sloot automatisch, de deur eveneens, en toen Jan in de bibliotheek stond, bemerkte hij, dat Bella haar weg door den corridor vervolgd had. Komaan, dat was in zooverre weer gelukt! Jammer, dat miss Bella geen jongen was en Hollandsch sprak, Jan zou veel beter met 'm hebben kunnen opschieten. Meisjes vond-ie altijd zulke teere, broze wezentjes, waar je hoog tegen opkijken moest en vooral nooit ruw mee mocht wezen. Enfin, dank zij haar tusschenkomst, was-ie gelukkig in de bibliotheek aangeland. Nu de teekening. Hoe was 't nummer ook weer? Achttien A dubbelslag.... | |
[pagina 45]
| |
O neen.... dat was de deur.... wat drommel bedoelde de portier nou met A? Toen begon het zoeken naar teekening 3847 B. Jawel - eer gezegd dan gedaan. De bibliotheek, waarvan de hooge ramen uitzicht gaven op de wijde watervlakte van de BrielscheMaas, was aan drie zijden geheel gevuld met boeken. Hoeveel er stonden, was moeilijk te zeggen, maar Jan Boenders schatte 't aantal gauw op een groote vijf-en-twintig duizend. Vol ontzag keek hij naar die geweldige boekenmassa, hij zag vuistendikke folianten over werktuigkunde, physica, wiskunde, geographie, trigonometrie, philosophie en de drommel weet wat voor ie's meer. Dat was nu allemaal wel heel mooi en interessant, maar daarmee kreeg hij teekening 3847 B niet en in den hangar stond Mr. Brown er op te wachten. Juist wilde Jan een lade openen van een der vele leestafels, toen er plotseling een stem door de bibliotheek weerklonk, die zeer duidelijk riep: - ‘Half past nine!’ (half tien!). | |
[pagina 46]
| |
Jan gaf een schreeuw van schrik! Groote goedheid, wie riep dat daar? Bevend keek hij om zich heen, maar niets verbrak de stilte dan 't regelmatig tikken van de electrische klok. De schrik had Jan danig te pakken, want de volijverige knecht was in de meening, dat de stem hem verboden had, de lade te openen. Zag men hem wellicht voor een insluiper, een dief aan? Nog was hij niet geheel hersteld van den eersten schrik, toen een nieuw geluid hem wederom onstellen deed. 't Was de schel van een telefoon, die op een der tafeltjes stond. ‘Werktuigelijk nam Jan de spreekbuis van den haak en riep: - ‘Hallo.... Jan Boenders!’ - ‘Yes, jij kom gauw, John.... wachten te lang....’ O wee, Mr. Brown wordt ongeduldig, dacht Jan, en in zijn confuusheid stotterde hij....’ - ‘Yes.... very nice.... ikke.... ben u daar, meneer.... o jà.... ik heb u daarnet wel hooren roepen.... maar.... de teekening ziet u.... - ‘Tweede kabinet.... tafel bij de venster....’ - ‘O, yes meneer, very nice....’ Toen ging-ie zoeken naar kabinet twee, derhalve zou de bibliotheek dus kabinet één zijn. Een deur, een deur, groote hemel nog toe, dit huis leek wel behekst Zorgvuldig de wanden betastend liep Jan heel het vertrek rond, maar niets, totaal niets, dat hem den weg wees naar kabinet twee. Toen opeens stuitte zijn voet tegen een kleine | |
[pagina 47]
| |
verhevenheid op den vloer.... hij drukte eens stevig door.... en vlak vóór hem rees een smalle deur in den wand omhoog, waardoor hij in een ander vertrek zag. Met een zegevierenden kreet stapte Jan de nieuwe kamer binnen en het duurde
niet lang, of hij had het bewuste papier gevonden. Den terugweg vond hij nu wat gemakkelijker en toen hij Mr. Brown hijgend de teekening overhandigde, zou deze hem zeker een korte reprimande over zijn lang uitblijven gegeven hebben, als hem de tijd daartoe niet te kostbaar was geweest. Jan hervatte nu zijn arbeid van zooeven, ontdeed de fonkelnieuwe machinedeelen van hun emballage Onderwijl liet Mr. Brown zijn nieuwste aëroplane naar buiten brengen. Het reusachtige gevaarte rustte slechts op enkele wielen en niettegenstaande zijn enormen omvang was het gewicht aan kilogrammen naar verhouding slechts gering. Onder het uitpakken keek Jan met leergierige oogen naar de manoeuvres der mannen, die de machine naar buiten reden op een zeer lang en breed plankier. Mr. Brown liet zich een wollen vest, een bouffante en een stofbril aan- | |
[pagina 48]
| |
reiken en sprong, behendig als alleen een ervaren sportsmaan dat doet, in den stoel. - ‘Alle hens een handje helpen!’ riep de meesterknecht en hij wenkte Jan. Deze sprong haastig op en zorgde er voor, als de wind de plaats in te nemen, die de chef hem aanwees, zoowat op het midden van de staart der machine. De zware motoren begonnen te werken, deden de schroeven met suizende vaart in het rond vliegen, en twintig man moesten al hunne krachten inspannen, om den reuzenvogel het uitvliegen te beletten. Jan, die alleen begrepen had, dat hij de stang, die hij in zijn handen had, zoo stevig mogelijk moest tegenhouden, zette zich schrap en alsof het de verdediging van zijn leven gold, zette hij de tanden op de tong, kneep de oogen dicht en trok aan de machine, alsof hij ze uit elkaar wilde trekken. - ‘Los!’ riep Mr. Brown en alle manschappen, uitgezonderd Jan, vlogen naar alle richtingen uiteen, aldus het vliegmonster aan zichzelven overlatende. Een kreet van schrik en verbazing klonk uit al die kelen! Want aan 't midden van den staart van de aëroplane hing Jan te spartelen! Door 't geweldig razen van den motor, hoorde Mr. Brown niet de wanhoopskreten van Jan en 't angstgeroep van het volk beneden hem! En hooger en hooger ging het! Jan, die zijn taak maar half begrepen had en dus niet had | |
[pagina 49]
| |
geweten, dat het de bedoeling was de machine te laten vliegen, besefte nu pas het gevaarlijke van zijn vergissing, doch toen hij eenmaal zag, dat er niets meer aan te doen was, probeerde hij wat meer steun te krijgen. Hij hing slechts aan beide handen, die nog steeds den alluminium-stang krampachtig omknelden, maar gelukkig was deze stang de bovenste van den staart,
zoodat hij, toen zijn allereerste schrik wat bedaard was, met eenig overleg zijn voeten op de onderste plaatste, en aldus te staan kwam aan den buitenrand van de aëroplane. Niettegenstaande hij nu zijn handen wat verlicht had, kneep hij toch nog in trillenden angst de buizen vast, bang om maar éven, héél even los te laten en dan vele tientallen meters naar omlaag te storten! | |
[pagina 50]
| |
Als hij tusschen de buizen door naar beneden keek, zag hij de weilanden met als heele kleine vlekjes het vee er in, de daken der boerenhuizingen.... de zee.... de Nieuwe Waterweg.... het begon hem te duizelen en sidderend sloot hij de oogen. Maar hij hield zich stevig vast, ondanks zijn ledematen tintelden van buitengewone inspanning. Intusschen had Mr. Brown al herhaaldelijk bemerkt, dat zijn evenwichts-manoeuvres niet zoo zuiver volbracht werden als de vorige maal. De machine stak maar steeds den kop in de wolken en hoe Brown ook werkte met het horizontale roer, het kon hem slechts met uiterste inspanning gelukken de aëroplane vlak te houden. Onwillekeurig keek hij eens achter zich en ontdekte daar tot zijn verbazing zijn nieuwen bediende Jan Boenders, die met stijf opeen geklemde lippen zich aan de staart hield en zijn meester met groote schrikoogen aanstaarde. Wanneer Mr. Brown zich al eens verwonderde over 't een of ander - en daartoe was héél wat noodig - duurde dit toch nooit langer dan 'n paar seconden, en met dezelfde kalmte, waarmee hij Jan bevolen zou hebben een deur open te maken, zeide hij: - ‘Naar hier kruip.... achter mij!’ Jan keek op den breeden rug van Mr. Brown, alsof nog een verdere aanwijzing komen zou, maar toen die uitbleef, begon hij voetje voor voetje, telkens voorzichtig de handen verplaatsend, naar den stuurstoel te schuifelen, intusschen | |
[pagina 51]
| |
regelde Brown het evenwichtsroer en riep, toen Jan op twee passen achter hem genaderd was: - ‘Halt.... stop! Jij staan blijven!’ Door de verplaatsing van Jan's zwaarte was de aëroplane nu beter in evenwicht te houden. Mr Brown deed haar zwenken en daar ging het weer op 't vliegveld aan. Vol ontzetting had heel het personeel Jan's gedwongen luchtreis aanschouwd en niemand had anders verwacht, dan dat de onvoorzichtige jongeling ieder oogenblik naar beneden had kunnen tuimelen en op de aarde verpletterd worden. Maar tot hunne groote verbazing en blijdschap gebeurde dat niet en keerde de aëroplane, door Mr. Brown's vaste hand bestuurd, veilig en wel op het plankier terug. Jan was zóó zenuwachtig en ontdaan, dat ze hem van de stangen moesten tillen en hem als een kind op den grond zetten. Mr. Brown had natuurlijk in woede kunnen losbarsten, maar dit deed hij niet. Hij keek Jan aan met een blik, dien de jongen heel zijn verder leven niet meer vergat, en zei alleen: - ‘Ik toch geloof, jij is niet zoo very handig als ik dacht eerst!’ Die woorden trok Jan zich meer aan, dan dat hij het ergste standje zou gedaan hebben. Ondertusschen had hij alweer op 'n hardhandige manier geleerd, dat oppassen de boodschap was op Mr. Brown's Aëro-Institute. Hij zou die les ter harte nemen! |
|