Jaap Snoek van Volendam
(1915)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 147]
| |
Dertiende Hoofdstuk.
| |
[pagina 148]
| |
dons-sneeuw, dat de kleine Volendammers zoo blij waren.’ Overmorgen was 't Sint Nicolaasavond. Dat zou een feest worden! De bakkerswinkeltjes op den dijk hadden een overvloed van speculaas-poppen, suikerharten en boterlettersten toon gesteld, en als de jongens en meisjes moe waren van de sneeuwpret, gingen ze kijken voor de ramen der winkels en noemden vol vuur en met schitterende oogen de dingen op, die zij gaarne zouden hebben. Een paar vreemdelingen waren in dit barre wintergetij op Volendam verzeild geraakt. Jaap had zich als gids aangemeld en leidde het tweetal, een Engelsche heer en dame, rond. 't Schenen rijke menschen te zijn, want ze kochten voor veel geld oude, koperen voorwerpen en bordjes | |
[pagina 149]
| |
in de winkels en ook een vracht prentbriefkaarten. Voor het raam van den grooten bakkerswinkel stond een groote massa kinderen te hunkeren naar de versnaperingen in de uitstalkast. Ze verdrongen elkander, om het beste plaatsje machtig te worden. 't Was een gewirwar van witte mutsjes, kleurige jakjes, zwarte petjes en wijde broeken. Voor de aardigheid geven we even hun kinderlijk gesnap in zuiver Volendamsch dialect weer. ‘Kaik,’ riep een kleine jongen, ‘deer steet een peerd van spikkeloas - deer hebbe je 'n kloiffie an.’ ‘Nou,’ zei 'n ander, ‘ik doen er rechtvort zoo ientje an me mudder vroage!’ ‘Enne ikke vroage zoo'n paipie van sukkeloai!’ ‘Kaik es, een hond van soiker.’ ‘Pas 'r op, Toontjie, hai bait je in je biene.’ ‘Nei seg, ikke wil soo'n botter van koek.’ ‘Deer ka-je ommers niet mee voare?’ ‘Nou, je sou versoipe, hè Keis?’ Jaap kwam met de vreemdelingen voorbij het troepje. De Engelschen hadden schik in de aardige kinderen, die wel gecostumeerd leken voor een maskerade. Vooral de dame scheen ze bijzonder interessant te vinden en vroeg aan een van de kleinste broekemannen: ‘How is your name?’Ga naar voetnoot*) ‘Good morning!’ zei de kleuter en de vreemdelingen schoten in een lach. | |
[pagina 150]
| |
Want 't antwoord klopte natuurlijk in 't minst niet met de gedane vraag, maar een der oudere meisjes, rijker aan ervaring al van in 't Engelsch gezegde dingen, zei verklarend aan 't kereltje: ‘Se wille weute 'oe je hieten!’ ‘Henkie,’ zei 't ventje. ‘O yes, Enky,’ knikte de Engelsche miss lachend, ‘funny fellow you are. Look after his blue eyes, James!’Ga naar voetnoot*) Opeens ging haar begeleider den winkel binnen en kocht een enormen zak met suiker en speculaas. Buiten gekomen, strooide hij handenvol lekkers op de schoone sneeuw uit en rrrrrt... stoof de heele vergadering op den buit af. Ze grabbelden en stopten mond en zakken vol, buitelden over elkaar om een koekje machtig te worden en almaar strooiden de Engelschman en de miss, die lachten om 't begeerig gegrijp, gespartel en gewentel, dat de tranen hun over de wangen liepen. En als de zak leeg was, stopte de dame er 't laatste suikerbeestje weer in en rolde 't papier als een bal in elkaar. En opnieuw begonnen ze te lachen, als heel de hebzuchtige schaar op den papierbal aanviel als wolven op een paard, rukkend en trekkend, elkaar wegstompend en duwend, tot één met triomfantelijken kreet 't stukje suiker gehavend omhoog hield en overwinnaar was. | |
[pagina 151]
| |
Dan vervolgden de Engelschen onder geleide van Jaap hun wandeling door Volendam, maar geen der kinderen liep hen na om te vragen om meer. Jaap bracht ze naar het treintje, dat over Edamnaar Kwadijk gaat van waar ze verder per spoor naar Amsterdam terug konden. Bij 't heengaan stopten ze hem een fonkelnieuwen gulden in de handen, waar Jaap op staarde, alsof-ie 't niet gelooven kon. Een gulden! | |
[pagina 152]
| |
En dadelijk dacht-ie aan Sint Nicolaasavond en aan de vreugde, die hij zijn ouders en Grietje nu bereiden kon! Vader kwam 's middags met de botter binnen, om mee te vieren in huiselijke gezelligheid 't aloude feest van den goeden Sint. En Jaap hield 't stil van dien mooien gulden, om heel in 't geheim wat moois te koopen voor alle drie. Voor vader wist-ie een pràcht van een pijp te vinden in 't bazartje op den dijk, een mooie, glimmendhouten pijp met een blinkend dekseltje er op voor de asch. In 't zelfde winkeltje had-ie voor moeder een kànjer van een portemonnaie gezien mèt een knip, fijn jongens, en die kostte maar veertig centen. De pijp had 'r dertig gekost en zoo hield-ie nog precies een kwartje en een stuiver over voor Grietje. Maar op die manier had-ie zèlf niets van z'n gulden en daar Jaap ervan hield, ieder het zijne te geven, kocht-ie voor Grietje een theeserviesje van een kwartje en voor zichzelven een stuk chocola.
Een koesterend vuurtje brandde 's avonds in 't blinkende fornuis en feestelijke stemming was in de Volendammer kamer van 't gezin Snoek. Vader was wel binnengevaren met de botter, maar nog niet thuis geweest, had moeder lachende verteld. Onder den gelen schijn der antieke lamp, die aan 'n haak van den zolder hing, zaten ze gedrieën om de tafel, Moeder, Jaap en Grietje. | |
[pagina 153]
| |
Dan klonk hevig gestommel en gekraak op den zolder, dat de lijstjes aan de wanden ervan trilden en alle drie opschrikten. Weer daverde de zoldering en dan rolde er ineens een stroom van pepernoten over den vloer, door de onzichtbare hand van den ouden bisschop kwistig gestrooid door 't gat naast de schouw. Met een vreugdekreet grabbelden Jaap en Grietje alles van den grond, tot 'r plots een pakje omlaag kwam, hangend aan een draad. Moeder was er fluks bij om den draad door te knippen en riep naar boven: ‘Dank je wel, Sinterklaas!’ ‘Dank je wel, Sinterklaas!’ herhaalden Jaap en z'n zusje, en nieuwsgierig volgden ze moeder naar de tafel om 't geheimzinnig pak te openen. Voor Grietje stond er met scheeve letters op en 'r kwam een pop uit, zóó prachtig, dat Grietje de weelde niet àànkon! Ze liep weer opgetogen naar 't gat bezijden de schouw en riep nòg eens: ‘dank je wel, Sinterklaas.’ De grijze Sint scheen daarop te wachten, want nu daalde een tweede pak omlaag: voor Jaap. Een fijne kleurdoos en een boek met platen om na te teekenen werden door den jongen met groote vreugde in ontvangst genomen. Maar ook moeder werd niet vergeten. Die kreeg van den bisschop van Spanje een juweel van een koffiekan, die ze dadelijk in dienst stelde. Nogmaals daalde er in alle geheimzinnigheid en vergezeld van onheilspellend gestomp, gekraak en | |
[pagina 154]
| |
gerammel een pakje omlaag, nu voor vader. En daarin zat op z'n minst een kilo tabak, fijne portorico. Het gelukkige drietal was zoo druk bezig met het bekijken van elkanders keurige geschenken, dat ze nauwelijks bemerkten, dat vader binnenkwam. ‘Wel wel, dat ziet er hier bestuit!’ sprak Tijmen Snoek, bij de deur staande. ‘Daar is Vader!’ En Jaap met Grietje vlogen hem tegemoet. ‘Komaan Moedertje, Sinterklaas schijnt ons niet vergeten te hebben.’ ‘Neen man, dat heeft-ie zeker niet. Kijk eens wat een moois! Ik heb al koffie gezet in de nieuwe kan. Wil je een kop?’ ‘Graag vrouw. Wat drommel, daar wordt geklopt.’ Jaap grinnikte, 't was afgesproken werk met buurman's Dirk, die de pakjes zou aanreiken. ‘Ik zal 's kijken,’ zei Jaap en hij ging naar de voordeur. Met drie pakken kwam hij terug. Vader keek moeder aan en moeder keek naar Vader. Beiden begrepen er niets van. En Jaap zette een gezicht, of hij nergens van af wist. ‘Dat moest hier wezen,’ zei hij eenvoudig. | |
[pagina 155]
| |
Weer stonden er namen op: Voor vader, Voor moeder, Voor Grietje: ‘Is er voor jou niets bij, Jaap?’ ‘Nee vader, maar dat hindert niet!’ ‘Drommelkaters!’ riep vader verbaasd. ‘Een pijp, wat een mooie pijp.’ En vader liep naar 't gat in den zolder en zei: ‘dank je wel, Sinterklaas!’ Moeder was dolblij met haar portemonnaie. ‘Die komt me mooi van pas,’ zei ze, ‘want de oude is totaal versleten!’ En Grietje zette zich dadelijk aan 't spelen met 'r nieuwe serviesje. ‘Wel wel,’ zei vader, ‘dat 'r nou niets voor jou bij is, Jaap.’ ‘Geeft niet,’ zei Jaap, glunderend om de blijdschap der anderen. Nog wel 'n half uur lang hield-ie vol, er niets van te weten, maar eindelijk toch vertelde hij, hoe hij twee Engelschen 'n paar dagen geleden rondgeleid en van hen als belooning een gulden gekregen had. Toen werd Jaap voor al dat moois bedankt, maar hij wilde er niets van weten. Moeder kwam nog voor den dag met koek en anijsmelk en heel den avond was er feest in 't kleine, gelukkige huisgezin. Zoo werd in menige Volendammer kamer Sint Nicolaas gevierd, op èchte oud-hollandsche manier. En buiten scheen de blauwzilveren maan op het besneeuwde visschersdorp met z'n kleine huisjes, | |
[pagina 156]
| |
waarin de verlichte ramen nu helder oranje-geel gloeiden in den avond. Wit waren de daken, de straatjes, de bruggetjes, het torentje, overgoten met maneglans, die milliarden diamantjes fonkelen en schitteren deed op 't witte donzen kleed, dat smetteloos uitgespreid lag over het dorp dier eenvoudige, gelukkige visschers. |
|