't Was Geert Stuffer, die dat riep.
Maar ditmaal stoorden de jongens zich niet aan hem en Jaap allerminst.
‘Best,’ zei Jaap, ‘dan doe jij maar niet mee.’
‘Maar ik doe wèl mee,’ dreinde Geert.
‘Ook best, maar je moet afwachten wat je te doen krijgt.
Geert zag wel, dat Jaap hem alweer de baas was en mompelde wat binnensmonds, maar dat verstond gelukkig niemand, anders had het voor Geert wel eens op een flink pak slaag kunnen uitloopen.
‘Jongens,’ begon Jaap weer, ‘nou doen we de booten in twee partijen, drie voor de Hollanders en drie voor de Spanjaarden. Mijn boot en die van Kees en Hein zijn Hollandsche booten. Van wie de boot is, die mag kapitein wezen. Maar wie moet er nou Piet Hein zijn?
‘Wees jij dan maar Piet Hein,’ zei Kees.
‘Goed,’ zei Jaap dadelijk.
‘Dan wil ik de Spaansche Admiraal zijn,’ riep Geert. Niemand lette op hem en Jaap, die nu toch eenmaal door de jongens als de baas van 't spel werd beschouwd, ging bedaard voort, de lakens uit te deelen.
De booten van Dirk, Piet en Willem zijn de Spanjaarden. Jullie bent dan ook kapiteins. Nou hebben we zes kapteins en veertien matrozen.
Maar zooals altijd en overal, er waren een paar spelbrekers, die, omdat ze geen kapitein mochten zijn, niet wilden meedoen.
‘Ook best,’ zei Jaap kalm, ‘dan zoekt elke kapitein twee matrozen.’