| |
| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk.
De Vriendenbond maakt plannen voor de Kerstvacantie.
Twee maanden waren omgevlogen.
Op zekeren Decemberavond - het was tegen Kerstmis - waren Flip, Willem en Heinrich bij Johan, om te zamen zich voor de repetitie klaar te maken. Sinds eenige weken was Heinrich in hun vriendenkring opgenomen, wat deze héél prettig vond, want de drie jongens waren trouwe vrienden voor hun Duitschen kameraad. Dikwijls hielden zij onder leiding van Heinrich oefeningen in het Duitsch-spreken, wat heel dikwijls aanleiding gaf tot allerlei grappige vergissingen en fouten, waar dan natuurlijk hartelijk om gelachen werd.
Nu waren de jongens bezig, om àlle lessen, die zij van September af geleerd hadden, nog eens gòed te repeteeren,
| |
| |
want zij hielden er volstrekt niet van, om met de vacantie thuis te komen met een slecht rapport.
Het klokje op Johan's kamertje, waar de jongens te werken zaten, sloeg acht uur, ze hadden nu juist twéé uren gestudeerd.
‘Sapperlipopettie!’ riep Flip, met een hárden slag zijn boek dichtslaande, ‘'t is warempel al acht uur!’
‘Dan hebben we voor vanavond genoeg voedsel voor onzen geest vergaard,’ zei Willem plechtig, en sloeg óók z'n boek dicht, maar wat kalmer dan Flip.
‘Weet je daar soms geen gedicht op?’ vroeg Johan lachend aan Willem.
‘Maar niet in 't Hollandsch,’ voegde Heinrich er bij, die het Nederlandsch al aardig leerde, ‘je moet het in 't Duitsch zeggen.’
‘Sehr koed!’ lachte Willem, en plotseling een héél ernstig gezicht trekkend, declameerde hij:
‘Wir haben jetzt uns Werk gethan,
Nun können allen schlafen gaan
En... ik wensch je goeien nacht!’
‘Hei, hei, hei!’ riep Flip. ‘Dat is me ook Duitsch van Jan-koop-me-'n koekie!’
‘Nou ik,’ zei Johan. En hij dichtte:
Ich lust kein kouwe koffie,
‘En loop maar naar de maan!’ voleindde Flip en de anderen schaterden.
‘Zeg, jongens!’ viel Johan hen opeens in de rede, ‘ik
| |
| |
heb een plannetje gemaakt, dat ik jullie al zoo lang had willen vertellen, maar het is er nog niet van gekomen.’
‘Attentie!’ waarschuwde Willem Felsing. ‘Laat hooren je plan!’
‘Vandaag over een week begint de Kerstvacantie,’ sprak Johan. ‘Het is nog nooit gebeurd, dat wij te zamen de vacantie hebben doorgebracht, meestal waren jullie uit de stad, maar nu zou ik het zoo aardig vinden, als we ditmaal de vacantie eens gezellig mèt en bij elkander doorbrachten. We kunnen allerlei pleizierige tochtjes verzinnen, en dan moest ieder op zijn beurt maar een voorstel doen. We zijn met ons vieren, dus komen er vier voorstellen.
Mijn voorstel is dit:
Ik wou in de vacantie een schaatsenwedstrijd houden op den Prins Alexander-polder. Alleen jongens van twaalf tot vijftien jaar mogen meedoen. De prijzen worden betaald van het inleggeld, en we hebben met zoo'n wedstrijd een gezelligen dag op den koop toe.’
‘Hoera!’ schreeuwde Flip, en hij kneep van pure pret Heinrich in den arm, die van pijn jammerde: ‘Au, Potstauzend-seldrement!’
‘Dat is een éénig-leuk plan, jongens,’ meende Willem Felsing, ‘en ik hecht er de Koninklijke goedkeuring aan!’
‘Loop naar de Franschen met je koninklijke goedkeuring,’ riep Flip, ‘zeg ons liever, wat jij voor vacantievermaak in je professoraal brein hebt bedacht!
Opeens begon de kat, die in de kamer geslopen en op Willems stoel gesprongen was, op een verschrikkelijke manier te miauwen en te schreeuwen.
‘Jaag dat beest toch de kamer uit!’ mopperde Willem, die niet van katten hield.
| |
| |
‘Best, als je dan maar even wilt opstaan, waarde vriend,’ zei Johan, ‘want je zit boven op het dier.’
Verschrikt rees Willem op en de kat stoof schreeuwend de kamer uit.
‘Nee maar, die is goed!’ lachten de jongens. ‘Wie gaat er nu boven op een kat zitten?’
‘Och, dat komt omdat mijn hoofd vol is van allerlei verheven gedachten,’ beweerde Willem met 'n fiere houding.
‘Ho! ho! Eigen roem stinkt, Wimpie!’ zei Johan.
‘Foei, foei, Johan! Ik schaam mij uwer! Stinkt is een zeer onfatsoenlijk woord; Zeg toch: Eigen roem verspreidt een kwalijk riekenden odeur!’
‘Kom, professor!’ riep Johan, die ongeduldig werd. ‘We schieten op die manier al heel slecht met onze plannen op. Weet je al iets voor de vacantie? Verzin maar eens, en jullie ook, Flip en Heinrich! Ik zal ondertusschen een stuk papier nemen en ons programma opmaken. Ziezoo, ik zet erboven: Plannen voor de Kerstvacantie - uit te voeren door - ja, door wie?’
‘Wel, door òns natuurlijk!’ zei Flip.
‘Nu ja, maar we vormen nu een club, een vereeniging, laten we zeggen een vriendenclub. Hoe zal onze vriendenclub heeten?’
‘De vier dolende ridders!’ stelde Willem voor.
‘Neen, 't moet iets bijzonders wezen, iets aparts!’
‘Dan weet ik wat!’ riep Flip zegevierend. ‘We nemen ieder een stuk van onzen voornaam, en maken van die stukken één woord. Je krijgt dan wel een gekken naam, maar dat is juist aardig. Niemand zal natuurlijk weten, wat dat woord beteekent.’
| |
| |
‘Aangenomen; maar welk woord krijgen we dan?’
‘We zullen 't spoedig gevonden hebben,’ antwoordde Flip. ‘Jij heet Johan, dat wordt Jo, Heinrich wordt Hei, Willem wordt Wil en mijn naam blijft zoo, want die is te kort om er wat af te nemen. Er er zou van mij niets overblijven! We hebben dus Jo - Wil - Hei - Flip! Eén woord daarvan gevormd, en onze vriendenclub heet: Jowilheiflip!’
‘Prachtig, prachtig!’ juichte Johan. ‘Die naam gaat op het programma. Alzoo: eerste punt: Schaatsenwedstrijd om prijzen, voor jongens van twaalf tot en met vijftien jaar. En wat zal nu ons tweede nummer worden?’
‘Dat zal ik straks voorstellen,’ was het antwoord van Willem, die met deftige geleerdheid zijn penhouder achter een oor stak. ‘Maar vooraf wou ik even vragen, of de naam “Jowilheiflip” wel bijzonder geschikt is voor onze club. 't Is zoo'n onmogelijk woord en ik vind dien naam niet erg mooi. Het is echter wèl een uitstekend wàchtwoord, dat we op onze avonturen kunnen gebruiken, een consigne.’
‘Wat is dàt voor een beest - een - een krom Sientje?’ lachte Flip.
‘Wel een consigne is een wachtwoord, dat we elkander geven, als we door gevaren omringd zijn. 't Is natuurlijk om elkander bij nacht te kunnen herkennen.’
‘Heel goed,’ meende Johan, ‘maar hoe moet dán onze club heeten? Weet jij nu geen geschikten naam, Heinrich, je zit zoo stil als een kat, die op twintig muizen loert.’
‘Ik zou denken: de - de Bond van Vieren - of - of - de Vier Vrienden -’ stelde Heinrich voor.
‘Neen, laten we dan zeggen: de Vriendenbond.’
| |
| |
‘Ik vind Heinrich's naam de beste,’ was de meening van Flip. ‘De bond van Vieren’ is juist een goede titel, we zijn immers met ons vieren?’
‘Maar gesteld, dat we nog wat kameraads erbij krijgen? Met je vieren kun je nooit zooveel pret hebben als met je zessen of achten. Ik vind “De Vriendenbond” de beste naam.’
‘Aangenomen!’ riep Flip, een slag met de liniaal op tafel gevende, dat de inkt uit den pot vloog. ‘Is er niemand tegen? - Niemand? Dan heet onze club: ‘De Vriendenbond!’
‘Nu is nog altijd het twééde punt aan de orde,’ vervolgde Johan. ‘Willem, voor den dag met je plan!’
‘Ik stel voor, één dag te nemen om een voetreis naar den Haag te maken. Ik had oom Jacob beloofd, in de vacantie eens bij hem te komen en ik kan dit niet overslaan. Van te voren zal ik hem schrijven, dat “de Vriendenbond” een voetreis naar den Haag zal maken, en zijn gastvrije woning het einddoel zal zijn. Oom heeft een heel groot huis, houdt er een aquarium en een dierenverzameling op na, die we dan natuurlijk mogen bezien en bezit een prachtige collectie natuurkundige instrumenten. Neen maar, het is een huis, dat ik voor geen honderdduizend gulden zou willen ruilen!’
‘Ik vind het voorstel van Willem lumineus!’ riep Jòhan verheugd.
‘Ja, curieus is het,’ bromde Flip.
‘Lumineus!’ verbeterde Johan.
‘Goed, gummineus dan,’ zei Flip leukweg.
‘Als jij er soms geen zin in hebt, mijnheer Gummineus!’ zei Johan, ‘dan moet je het maar zeggen!’
‘O zoo!’ voegde Willem er bij. ‘Oom is een hartelijke
| |
| |
kerel en zal de Vriendenbond graag ontvangen. Ik stel voor, dat we 's morgens om acht uur op stap gaan, dan zijn we ongeveer twaalf uur in den Haag, en kunnen bij Oom en Tante koffiedrinken. We vertrekken weer om vijf uur, en zijn dan 's avonds om negen uur weer thuis.’
‘Dat wordt dan een marsch in 't donker, en dat op een Decemberavond!’ zuchtte Flip.
‘Wat gééft dat? Ik vind het juist leuk, en erg avontuurlijk. Wie weet hebben we niet een aardig avontuurtje onderweg.’
‘Dat dan zeker bestaan moet in de een of andere aanranding op een buitenweg?’ mopperde Flip nu.
‘Wat zou dát?’ meende Johan. ‘Laat ze maar komen. De Vriendenbond bestaat uit dappere, sterke klanten, met gespierde vuisten en onwrikbaren moed!’
‘'n Eksteroog op je voet die zéér doet,’ rijmde Flip mopperend, die het koude wandeltochtje naar de Batavieren wenschte.
‘Zullen we stemmen?’
‘Goed, stèmmen.’
‘Heinrich Löwe?’
‘Ja.’
‘Johannes Blankendijkius?’
‘Vóór, stérk vóór!’
Filippus Duivemans?’
Tégen, sterk tegen!’
‘En ìk ben er vóór,’ zei Willem, ‘dus 3 vóór en 1 tegen, dan gáán we!’
‘Ik protesteer!’ riep Flip. ‘Maar eerst een vraag: Hebben jullie wel eens een troep gekken gezien?’
‘Neen,’ antwoordden de anderen.
| |
| |
‘Nou, dan moeten jullie straks maar eens met z'n drieën in een spiegel kijken!’ zei Flip bedaard. ‘Wie gaat er nu op een kouden winteravond voor plezier van den Haag naar Rotterdam loopen?’
‘Wij!’ klonk het eenparig.
‘Zoo - dan - dan ga ik mee!’
‘Hoera! gewonnen! 't heeft tijd en moeite gekost. Dus twééde punt: Wandeltocht Rotterdam - den Haag en terug. Nu nommer drie!’
‘Ik weet waarlijk niets meer,’ zuchtte Willem. ‘'t Is ook moeielijk om zoo maar opeens te zeggen, wat er in de vacantie gedaan kan worden.’
‘Misschien weten onze ouders er wel iets op te verzinnen,’ sprak Heinrich.
‘Wel zeker!’ riep Flip, ‘je zult eens zien, dat Pa en Moe bést een pretje voor de Vriendenbond weten te verzinnen. Heinrich is in de vacantie jarig en misschien willen zijn ouders wel een fuifje geven aan de Vriendenbond.’
‘Opperbest! Maar het is nog niet zeker, of zijn ouders het dòen, we kunnen het dus niet op het programma zetten,’ meende Johan.
‘Dat is nog niet noodig ook. Over een week begint pas de Kerst-vacantie en we hebben dus tijd genoeg alles te regelen.’
‘Ik ben er zeker van,’ beweerde Willem, ‘dat we nog tijd te kort zullen komen, om álle plannen uit te voeren, die er nog gemaakt zullen worden.’
‘Wel natuurlijk!’ riep Flip, die zich met het idée van een wandeltocht verzoend had. ‘Laten we nu den wedstrijd eens nader bespreken. Er moeten natuurlijk prijzen zijn.’
‘Dat spreekt vanzelf, die moeten betaald worden van
| |
| |
het inleggeld, dat heb ik al gezegd,’ zei Johan. ‘Maar welke prijzen zullen we geven?’
‘Medailles,’ vond Flip.
‘Een mooi boek of een prachtig inktstel,’ meende Willem.
‘En wat denk jij, Heinrich?’
‘Ik denk een zilveren medaille en een bronzen, die kunnen de eerste en de tweede prijs zijn, en dan een mooie inktkoker als derde prijs.’
‘Das ist nog zoo kwaad nicht,’ koeterde Flip, die Heinrich graag in diens moedertaal antwoordde, ‘maar ein silberen medailje kost ein boel geld.’
‘Nu ja - dat zal wel schikken. Die prijzen komen wel terecht,’ besliste Johan wijs. ‘Wij, de Vriendenbond, vormen de jury, we zullen den tijd opnemen en beslissen, wie winners zijn.’
‘Best!’ sprak Heinrich, ‘maar we moeten ook nog jongens hebben, die op de baan staan met vlaggen of signalen om de richting aan te wijzen!’
‘Natierlich! voegde Flip er ernstig bij, ‘und da moes ook ein persoon sein, der beslissen kann, als wir es oneens sein!’
‘Hahaha!’ lachten Willem en Johan. ‘Jij wordt nog een échte Duitscher, Flip! Maar nu verder! Hoe komen we aan mededingers aan den wedstrijd? Dat is eigenlijk wel de hoofdzaak hé, want als je die niet hebt, kunnen we ook geen wedstrijd houden.’
‘Daar is wel raad voor te schaffen,’ zei Flip. ‘We schrijven ieder een stuk of zes circulaires en verspreiden die onder de jongens. Ook maken we inteekenlijsten, waar de mededingers hun naam op moeten zetten.
‘Hoeveel zal het inleggeld zijn?’ vroeg Johan.
| |
| |
‘Twee gulden,’ vond Heinrich, die de waarde van het Hollandsche geld nog niet kende.
‘Zwei gulden?’ riep Flip, ‘sind sie nicht goed wijs? Zwei gulden is veel zu viel, zwei kwartjes ist genoeg!’
‘Ja, twéé kwartjes is wel 't beste. Minder kan het al niet, anders kunnen we onze prijzen niet betalen.’
‘Nummers voor de rijders maken we van bordpapier en voor vlaggetjes en linten zal ik wel zorgen,’ zei Johan.
‘Prachtig! Je zult eens zien, wat een échte wedstrijd het worden zal. Ik wed dat er honderden menschen komen kijken,’ riep Flip.
‘Er is nog te veel te bepraten, jongens,’ zei Johan, ‘om het nù nog allemaal af te kunnen. Laten we nu morgen de zaak verder bespreken. Maar nog niets aan de jongens zeggen, hoor! Het blijft voorloopig een geheim van den Vriendenbond. Belooft mij dit plechtig.’
De jongens stonden op en legden de handen in elkaar.
‘Wij beloven het pléchtig - wij zwéren het!’ klonk het.
‘Mooi! Dan sluiten we deze eerste vergadering. Maar eerst een hoera voor de Vriendenbond.’
‘Leve de Vriendenbond!’
‘Hoera!!!’ schreeuwden alien zóó luid, dat de oude Trui verschrikt naar boven kwam loopen om te vragen, of één der jongeheeren soms een ongeluk had gekregen.
‘Nee, goeie ouwe Trui,’ juichte Johan, en hij pakte de goede ziel bij de armen en begon met haar een klompenpolka te dansen, ‘we hebben een club opgericht, en jij zal ons eerelid zijn. Jongens, leve Trui, ons eerelid!’
‘Leve Trui!’ riepen de anderen schaterend, en de oude ziel werd door de knapen omringd, die zóó lustig met haar
| |
| |
rondsprongen, dat beneden in de huiskamer de kalk van het plafond viel.
Trui lachte tranen met tuiten.
‘La - me - los, jongeheeren,’ hijgde ze, ‘- ik - ik - kan - niet meer! - O, o, wat 'n malle jongens! Wel foei, is me dat springen voor een oud wijf! Nou hoor, ik maak dat ik wégkom!’
Onder 't schaterlachen der jongens verdween ze uit de kamer. De Vriendenbond ging nu uiteen, waarschijnlijk om wat rust te gunnen aan lijf en leden, want morgen zou er weer véél na den schoolarbeid te doen zijn.
|
|