Het trommeltje werd geopend en toen de eerste honger van den onbekende gestild was, trachtte deze opnieuw te praten. Maar met even weinig succes als eerst. Wat ben je toch voor landsman, riep Jaap ongeduldig uit, een Hollander niet, zooveel hoor ik wel.’
‘Holland,’ antwoordde de vreemdeling, ‘la Hollande, beau pays de la Liberté.’
‘Ja, ja,’ zei Jaap, ‘Holland met een koppie thee.’
Nu scheen de vreemdeling plotseling wat te begrijpen, hij drukte en schudde Jaap beide handen, hij lachte en knikte hem vriendelijk toe ja, hij wilde Jaap aan zijn borst drukken. In één woord, de man was uitgelaten.
Jaap was er verlegen mee, maar zooveel zag hij toch wel, dat het geen gevaarlijk sinjeur was waarmee hij te doen had. Integendeel, het was iemand met aantrekkelijke gelaatsuitdrukking, al had hij blijkbaar veel ellende doorstaan in den laatsten tijd.
Plotseling was het of er een lichtstraal door het brein van Jaap schoot. ‘De Rus uit Egmond, zoo keek u ook meneer toen u zoo op die groote viool zat te zagen.’
‘Oui, Oui, Russe, Egmond sur Mer, et vous, mon ami, je vous connais, le gagneur du prix.’
‘Met een kromme knie,’ dacht Jaap, maar hij ging oogenblikkelijk aan het werk om den ontsnapten