zóó aardig, dat niemand in gebreke bleef iets in huis te halen om den kinderen te kunnen geven als zij kwamen zingen.
Notaris Borgermans, die andere jaren altijd boos werd als men bij hem kwam aanbellen en schold op dat verduivelde bedelvolk, was nu heelemaal veranderd. De geschenken aan Jaap Bekkers hadden hemzelf zooveel voldoening verschaft, dat hij niet kon nalaten, met geven voort te gaan.
's Middags was de notaris zelf naar de winkels gegaan om allerlei versnaperingen voor de kinderen te koopen en hij verheugde zich al bij voorbaat op de pret die hij zou hebben bij het uitdeelen.
Toen 's avonds de kleintjes op straat wandelden met de lampions gewapend, verscheen plotseling Notaris Borgermans en stopte, alsof hij St. Maarten zelf was, allerlei lekkers aan de kinderen toe. De kinderen begrepen eerst niet hoe die man, voor wien ze anders bevreesd waren, zoo veranderd kwam, maar al spoedig was het oude wantrouwen overwonnen, en uit dankbaarheid zongen ze in een kring om hem heen staande hun mooiste liedjes!
Daarna ging er een gejubel op van belang en de toeloop van kinderen werd zooals te begrijpen is, steeds grooter, zoodat notaris Borgermans op 't laatst niet meer wist hoe hij uit dien kinderkring vandaan moest komen, maar hij bedacht er wat op.
‘Kinderen,’ riep de notaris, ‘kijk eens, hier heb