| |
| |
| |
| |
Zestiende Hoofdstuk.
Mobilisatie - Het Turnfeest.
Na afloop der vacantie begon er voor Jaap een drukke tijd. - Niet alleen het ongewone aan de ambachtsschool waar het onderwijs zoo geheel anders was dan op het dorp, en van de nieuwe kameraden, waarbij hij natuurlijk minder praats kon hebben, maar ook het heen en weer fietsen viel niet altijd mee.
Prachtig was het op mooie Septemberdagen als 's morgens de zon in al haar glans opging, maar niet altijd kon Jaap een nat pak ontloopen en dan was 't een buitenkansje als hij bij toeval met een boer kon meerijden. De fiets werd dan in het boerenkarretje gesjouwd.
Aan de spelen van de dorpsjeugd deed hij nu
| |
| |
niet veel meer mee, dat eeuwige soldaatje-spelen begon dan ook wel wat kinderachtig te worden voor een stoeren ambachtsscholier.
Soldaatje spelen was voor de jongens in die dagen dagelijksch werk. De mobilisatie was namelijk
uitgebroken en de soldaterij onder de jongens geweldig in de mode. Ook het liedje van Tipperary was in het dorp doorgedrongen, maar om aan de moeilijke woorden wat tegemoet te komen, heette het daar:
Breng je long mee te repareerie.....
Dat was wat geweest op dien Vrijdag-avond in Augustus toen de omroeper in het dorp rondging om
| |
| |
bekend te maken dat H.M. de Koningin het Oorlogsgevaar had afgekondigd en alle miliciens en landstorm met spoed moesten opkomen.
Aan het raadhuis was een groot biljet aangeplakt waarop dezelfde tijding met vette letters stond gedrukt.
Wat een samenscholing van volk in de dorpsstraat om het gewichtige nieuws te bespreken, wat weenende moeders, vrouwen en kinderen die hunne verwanten, reeds in het soldatenpak gestoken, begeleidden naar de plaats van samenkomst!
In alle haast werd in de school een lokaal ontruimd waar de opgekomen manschappen uit de omgeving den nacht op stroo zouden doorbrengen. De dorpsbewoners mochten nog zoolang naar huis terug.
Onder commando van een luitenant die uit Havendam was overgekomen en erg barsch deed, moesten de soldaten den volgenden morgen om 6 uur aantreden.
Natuurlijk waren de jongens vlak vooraan om alles goed af te neuzen. Dit bezorgde hun menig ruw woord van den sergeant, een lange magere man.
‘We zullen dien langen pierlala eens een poets bakken,’ zei Jaap tot zijn makkers.
Toen het aantreden en appèl houden was afgeloopen, en de troep zich in beweging zette, klonk er op eens een stem, die riep: ‘Sergeant, je verliest wat.’
| |
| |
De sergeant die het dienen nog wat ontwend was, en bang was dat hij iets niet in de puntjes deed, keek verschrikt om.
‘Je voetstap, sergeant.’
‘Je schaduw.’
‘Je magere neus.’
Brommend keek de man weer voor zich en het detachement verdween om den hoek van de dorpsstraat.
Thuis vond Jaap niets dan angst en zorg, want het gerucht deed de ronde dat de steenkolenaanvoer gestaakt was en de werf wel spoedig stopgezet zou worden.
Donkere tijden waren voor de deur.
Jaap, die niet hield van zorgen vóór den tijd, en die vrijaf had, want de ambachtsschool was voorloopig door de soldaten in beslag genomen, zocht zijn vrienden weer op.
In de dorpsstraat stond voor een der huisjes de oude Reimer te redeneeren tegen iedereen die maar hooren wou.
‘Ja, menschen, voor mij is 't niet nieuw meer hoor, ik heb in het jaar zeventig ook de mobelesatie mee gemaakt.
Hier op 't dorp lagen toen allemaal paardenvolk.
Onze Koning Willem drie had de oorlogsverklaring al in zijn zak, maar de menister is naar het Loo gereisd en toen.....
| |
| |
‘Heeft Zijne Majesteit zeker Reimer ontboden.....’ lachte Jaap.
‘Ha, ha, Reimer, die slag is voor Jaap,’ lachte het volk.
‘Was je toen ook al zoo doof, Reimer?’ schreeuwde er een, om te maken dat Reimer het verstond.
‘Doof, doof, ik ben niet doof, met 't vochtige weer alleen maar wat hardhoorend, maar met droog weer kan ik een vlieg nog over den zolder hooren loopen, laatst riep ik tegen m'n vrouw in de keuken, ‘Vrouw, doe de deur dicht want dat gestap van de vliegen over de biefstuk dreunt me zoo in de ooren.’
Daverend gelach beloonde deze geestigheid. Het was bekend genoeg dat Reimer zelden of nooit vleesch at.
‘Daar zullen we eens de proef mee nemen,’ fluisterde Jaap tegen een zijner kornuiten en in een wip was een plannetje gemaakt.
Twee jongens gingen in het steegje naast het huisje en Jaap hield onderwijl Reimer aan de praat.
‘Ik wed, Reimer,’ zei Jaap, ‘dat je in het voorjaar het gras wel kan hooren groeien.’
Reimer lette goed op en las Jaap de woorden van de lippen. Daardoor kon hij steeds goed antwoord geven.
‘Nou,’ zei Reimer, ‘dat is wel kras, maar de baardstoppels die jou beginnen te steken, al kan je ze
| |
| |
nog niet zien, die kan ik toch wel hooren.’
‘Bom!’ ging het ineens. De vrienden van Jaap lieten achter Reimers rug een bommetje ontploffen, maar Reimer hoorde er niets van.
‘Dan wed ik dat de Duitsche Keizer je wel gauw zal ontbieden Reimer, voor verkenner,’ zei Jaap weer.
‘Bom!’ nieuwe ontploffing, maar Reimer vertrok geen spier.
Schaterend van 't lachen kwamen de jongens te voorschijn en Jaap, die zich ook niet goed meer kon houden, liet den ouden opsnijder aan zijn lot over. Dat was goed ook, want de veldwachter kwam al aanloopen om te zien wat die ontploffingen te beduiden hadden.
Thuis was in de verwarring ook een mooi tooneel afgespeeld.
Toby, die een beetje aan zijn lot overgelaten was, had van de gelegenheid gebruik gemaakt om een pan met vet, dien Moeder onbewaakt had laten staan, leeg te likken.
Wat was het beest ziek geworden!
Jankend en onpasselijk zat hij in den tuin.
Van Vader kreeg hij nog een schop op den koop toe.
Zoo was de mobilisatie te Steenvliet. Het begon wel droevig, maar de menschen waren er weer gauw aan gewend, het leven ging weer zijn gewonen gang,
| |
| |
de werf werkte weer rustig verder en ook Jaap ging weer naar de ambachtsschool alsof er geen oorlog in de wereld bestond.
De grap met den sergeant en de ontploffingen bij Reimer gaven echter aan velen stof tot gelach.
Met dat al was er toch door den oorlog wel iets veranderd, en daarbij speelde ook een rol de meerdere zorg voor de lichamelijke ontwikkeling van de jeugd.
Op de ambachtsschool werd een gymnastiek-Vereeniging opgericht en Jaap behoorde weldra tot de eerste atleten van de club.
Het buitenleven had zijn krachten gestaald en hij was nu niet meer het bleeke koloniekind van vroeger.
Toen de club een goed half jaar bestaan had, besloot het bestuur deel te nemen aan het groote gymnastiekfeest dat te Droskamp gehouden zou worden.
Natuurlijk moest er geducht geoefend worden, want met zoo'n jonge club was het een heel waagstuk tegen al die oude vereenigingen in 't krijt te treden.
Heel wat avonden werden door Jaap opgeofferd om de oefeningen bij te wonen.
Na het eten moest hij dan weer opnieuw naar Havendam trappen, en na de gym weer door de avondlucht naar huis.
Maar het scheen wel of hij er hoe langer hoe
| |
| |
sterker door werd en met algemeene stemmen werd hij tot voorwerker bevorderd.
Eindelijk was de dag van het feest daar, het was een vroegertje voor Jaap, maar hij was op tijd aan het station te Havendam waar eerst werd aangetreden en toen in den trein!
Onder het zingen van turn- en andere liederen, werd de korte spoorreis volbracht en weldra kon de de club zich in keurige orde naar het sportterrein begeven. Overal werd hun flinke houding geprezen. De eenvormige witte petten stonden den jongens kranig!
Aan den eereavond welke aan het feest vooraf ging, had de club niet mee kunnen doen. Dat was
| |
| |
jammer genoeg, want het was in ‘De Eendracht’ gezellig toegegaan.
Nadat allen door den voorzitter het ‘Welkom’ was toegeroepen, werden door eenige uitgezochte vereenigingen keur-oefeningen verricht, die voor ieder rechtgeaard turner de moeite waard waren. Daarna bleven de feestgenooten gezellig napraten.
Den volgenden morgen om negen uur begonnen de wedstrijden op het sportterrein.
Dit terrein was zeer uitgestrekt en aan drie zijden afgesloten met touw, terwijl aan de vierde zijde een schutting was gemaakt, met een deur voor het publiek. Hier was de contrôle. Dicht in de nabijheid der muziektent was een tribune opgesteld. Het feestelijke aanzien werd nog verhoogd door de vlaggen die overal waren geplaatst, terwijl de tent en tribune rijk met groen waren versierd.
Het feest werd geopend met de algemeene vrije oefeningen voor heeren en dames, welke schitterend werden uitgevoerd en met een luid applaus werden bekroond. Daarna werden nog verschillende andere wedstrijden gehouden, allen door de muziek opgeluisterd.
De heeren van een der meewerkende vereenigingen hadden juist eenige toeren verricht en zouden nu op de maat der muziek van standplaats veranderen.
De directeur was reeds opgestaan en telde één,
| |
| |
twee, drie..... de muziek zou invallen. Dat gebeurde dan ook, maar anders dan de directeur verwachtte. Plotseling viel namelijk het plankier van de tent in, en de muzikanten verdwenen in de diepte. Niets dan instrumenten, lessenaars, hoofden, armen en beenen, zag men nog even boven den rand, toen was alles weg.
Daar men niet besefte welk ongeluk er gebeurd was, begonnen de toeschouwers allen hartelijk te lachen om dit aller zonderlingste tooneel!
Dit duurde echter heel kort, want al spoedig begreep men dat er een ongeluk was gebeurd.
Dadelijk werden er vele handen uitgestoken om hulp te bieden en daar in een der wanden van de muziektent een deur was, kon men de slachtoffers uit hun benarde positie bevrijden.
Gelukkig bleek dat niemand zich ernstig had bezeerd, de meesten kwamen er met eenige schrammen af, terwijl wonder boven wonder anderen geen enkel letsel bekwamen, maar met den schrik vrij liepen.
De tent was natuurlijk onbruikbaar, daar de vloer eerst weder gemaakt moest worden. Er werd nu besloten dat men zoolang een optocht door de stad zou houden met muziek voorop terwijl de vloer hersteld werd, maar nu steviger dan voorheen.
Het was een opwekkend gezicht, al die turners en turnsters in costuum, met de vaandels der ver- | |
| |
eenigingen voorop en ieder was trotsch op die krachtige schare die Nederland eer aandeed.
Vele huizen in de stad hadden de vlag voor deze gelegenheid uitgestoken, wat de echte feeststemming zeer verhoogde.
's Middags om twee uur begonnen de wedstrijden weer. Nu bestonden ze uit verspringen, slingerbalwerpen enz., terwijl de club waar Jaap toe behoorde meedeed aan de Estafetteloop.
Acht jongens werden in twee rijen vier aan vier tegenover elkaar geplaatst, terwijl tusschen elken jongen een afstand van honderd meter bestond. De jongen aan 't begin der rij had een vlaggetje in de hand.
Het sein werd gegeven en de twee op den hoek, gewapend met het vlaggetje, begonnen te loopen. Bij den tweeden gekomen gaven zij het vlaggetje over; dezen gaven het weer aan den derden, terwijl hij die het 't eerst over de eindstreep bracht de winner was.
Eindelijk zou de laatste gang geloopen worden, die beslissen zou over den prijs. Een der laatste twee loopers was Jaap. Allen stonden in spanning het oogenblik af te wachten dat er gefloten werd.
Het eerste overgeven van 't vlaggetje ging goed, Jaap's partij was voor. Doch daar gebeurde een ongeluk. De derde jongen liet het vlaggetje vallen, wel werd het zeer vlug weer door hem opgeraapt, maar toch kostte het tijd. Jaap stond in spanning.
| |
| |
Daar neemt hij de vlag over, en rent als een pijl uit den boog voort. Maar, te laat, de tegenstander, ook een pootige boy, rende reeds over den eindstreep en haalde de overwinning, zoodat de afdeeling van Havendam en van Steenvliet niet den eersten prijs behaalde, zooals zich eerst liet aanzien, maar met den
tweeden tevreden moest zijn. Toch was dit reeds een groote eer voor die nog zoo kort geleden opgerichte vereeniging.
Toen 's avonds in de schouwburgzaal de prijzen werden overhandigd kreeg de club dan ook een extra woord van den voorzitter voor haar flinke medewerking en werd een luid bravo uitgeroepen, voor haar ijverige en handige leden, die in zoo'n
| |
| |
korten tijd, hun vereeniging tot op deze hoogte hadden gebracht.
‘Vooral,’ zei de voorzitter, ‘feliciteer ik de leden met hun kranigen voorwerker Bekkers, die ook in den Estafetteloop zoo'n groot aandeel heeft gehad. Daarom, een ‘lang zal hij leven’ voor Bekkers!’
De dag werd besloten met een gezelligen avond en turnbal, waarna allen in vroolijke stemming huiswaarts keerden, verblijd over het gezellige verloop van hun Gymnastiekfeest.
Daar het te laat was om nog naar Steenvliet te trappen, overnachtte Jaap bij Rienus.
Den anderen dag ging Jaap eens met Rienus
| |
| |
naar het exerceeren van de recruten kijken.
Dat was een grappig schouwspel, waar ze nooit genoeg van kregen.
Vooral hun oude kennis, de magere sergeant ‘panlat’ kon er wat mee.
Als een onnoozele boerenjongen het onderscheid tusschen rechts en links, voorwaarts en achterwaarts moest leeren, was er wat te doen.
‘De kapitein heeft drie sterren, de eerste luit twee sterren, de tweede luit een ster,’ klonk het. ‘De korporaal een breede streep op de mouw, de sergeant een smalle gouden bies. Teunissen, wat denk je dat een generaal voor onderscheidingsteeken heeft?’
‘Zeuven starren en zes streepen, sergeant.’
|
|