‘Ik hiet Jaap Bekkers, woon te Steenvliet, was op weg naar huis, maar ben ten gevolge van een zeer onvoorzichtige zet van een hond in de sloot inplaats van in de pap terecht gekomen.’
De goedige dikke boerin moest hartelijk lachen om Jaap en vond er behagen in, hem aan 't praten te houden.
‘Maar Jaap,’ zei de boerin, ‘als je niet zoo vlug had gereden en afgestapt was, had je dit ongeluk kunnen voorkomen.’
‘Och,’ antwoordde Jaap, ‘de hond had wel een beetje beleefder kunnen zijn en wachten met zich om te draaien tot ik voorbij was. Ik had nog willen roepen, mag ik even passeeren, maar voordat ik dit kon doen voelde ik mijn voeten al nat worden.’
Nadat Jaap een uurtje ongeveer op de boerderij had vertoefd, waren zijn kleeren gedroogd en kon hij ze weer aantrekkken.
‘Nu Jaap,’ zei de boerin, toen hij haar had bedankt en ging vertrekken, ‘als je voorbij komt en je hebt trek om binnen te komen, kom je maar gerust hoor, ik ben haast altijd thuus.’
Jaap vond het wat prettig een praatje te maken, en zoo werd afgesproken, dat hij spoedig nog eens terug komen zou. Nu een, twee, drie op de fiets en gauw naar huis
Wat was Moeder blij dat de wegblijver van de fiets stapte, maar een dubbele portie eten kon hij dit