‘Jongen, jongen,’ zei oude Mie, ‘hier, drink eerst maar eens een bakkie en vertel mij dan alles eens uitvoerig.’
Nadat Jaap zijn kopje had leeggedronken, vertelde hij Mie alles in geuren en kleuren.
Deze was erg onder den indruk en had moeite haar tranen te bedwingen.
‘Maar Jaap,’ zei Mie, toen hij geeindigd was, ‘was je niet bang, dat je de dieven tegen zou komen, toen je naar het bureau ging?’
‘Welneen Mie,’ antwoordde Jaap, ‘dat moest ik er maar op wagen.
Wat had ik een pret in dat rijtuig toen we ze voorbij reden.
Ze hadden natuurlijk niet 't minste vermoeden, dat ik hen te glad af was geweest.’
Na nog een kopje koffie gedronken te hebben vertrok Jaap met Toby.
‘Nou,’ zei Mie, ‘ik houd wel van een praatje, dag Jaap, tot ziens.’
Thuisgekomen, kreeg Jaap het in zijn hoofd een brief aan Rienus te schrijven en dit vertelde hij aan Moeder, die het zeer goed vond.
Na eerst den brief in klad te hebben opgemaakt, schreef hij hem in 't net over.
Nu naar Moeder er mee, zij moest hem keuren. De brief was op rijm gemaakt en luidde: