door Vader geplaatst, terwijl aan Jaap werd opgedragen, vuur aan te leggen.
Dat werkje zou hij eens netjes opknappen. Eerst flink wat oude kranten en daarop losjes een bouwsel van houtjes en toen de brand er in!
Maar hemeltje-lief wat een rook. Moeder die al in de keuken de groente zat schoon te maken, begon er van te hoesten. En maar steeds meer golfden nieuwe wolken het kleine vertrek binnen.
Het was om te stikken, en in een heel korten tijd zag de heele keuken, die nogal zoo netjes ‘gedaan’ was, er uit als een vischrookerij.
Moeder leek wel een negerin!
Dat was me een mooie boel. Vader kwam er bij en moest zich verantwoorden of hij ook iets verstoppends in de pijp had gedaan.
‘In de pijp, welneen, hoe kom je er bij, ik heb nog nagezien, maar alles was in orde.’
De kachel werd door Vader en Jaap opgetild en naar het plaatsje gedragen. Daar werd de rookende inhoud eruit geschoffeld en op de steenen geworpen.
Wat een rook, wat een smook!
De heele buurt stond blauw. Over het schuttinkje kwamen nieuwsgierige gezichten gluren om te zien wat de nieuwe menschen daar aan de hand hadden, en een grappenmaker riep al ‘bokking! gerookte spiering,’ en meer dergelijke liefelijkheden.
Onderwijl was Jaap de keuken weer ingegaan en