hij zooveel hield, wou naar Amerika!... Misschien wel voor goed. Misschien zou hij hem nooit weer terug zien! Die gedachte was verschrikkelijk. Mijnheer Bakker had alles voor zijn jongen over en zou hem altijd, tot zijn laatsten ademtocht terzijde staan. Maar hem voor goed afstaan aan een vreemd land en zich van het plezier beroofd zien, om den jongen te volgen en te helpen in zijn onderneming, neen, dat was den liefhebbenden vader een beetje te bar!
Toen, opeens, schoot hem een idee door het hoofd!
Hij sloeg met de vuist op tafel en riep uit:
‘Ja, dat zullen we doen!’
Moeder, Fred en Bram keken hem vragend aan.
‘Wat zullen we doen, manlief?’
‘We gaan mee met de jongens! Ik zou er nooit in toestemmen om afstand van Fred te doen, ik kan hem niet missen en hij ons niet. Is het niet waar, Fred?’
Fred moest beamen, dat het waar was, want hij hield zielsveel van zijn ouders, en al was het voorstel van den Amerikaan dan ook wel heel aantrekkelijk, hij had weinig zin om zijn ouders te verlaten.
‘Welnu, moeder, we gaan mee,’ sprak de heer Bakker. ‘We zijn nog zoo oud niet, dat we niet eens een stuk van de wereld kunnen gaan zien en ik wil toch ook wel eens een kijkje in Amerika gaan nemen, waarvan ik al zooveel gelezen heb.’
Moeder had eerst weer heel wat bezwaren, maar vond toch ten slotte het plan niet kwaad. Het zou voor de oudelui meer een vacantie zijn