| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk.
De nieuwe zaak en een ongelukkige klant.
Twee dagen nadat de zomervacantie geëindigd was, en de H.B.S. zijn deuren weer voor de leergierige jongens en meisjes geopend had, vonden Fred en Bram de lang gezochte gelegenheid. In een nieuwe, drukke straat huurden zij een winkelhuis, dat hun zeer geschikt toeleek voor hunne plannen. De drukke straat en de volkrijke omgeving, grootendeels bestaande uit huizen van den netten stand, moedigde hun onderneming wel aan. Zij spraken er dadelijk met den heer Bakker over, die de ligging zoo gunstig vond, dat hij geen oogenblik aarzelde, uit vrees, dat een ander hen nog vóór zou zijn en hun het aardige winkelhuis voor den neus zou wegkapen.
De heer Bakker begon met 1000 gulden in de onderneming van de jongens te steken, die later, als de zaak eenmaal liep, geleidelijk weer terugbetaald zou moeten worden.
De winkel, waarachter een werkplaats was, werd netjes geschilderd en toen werd er een handelscontract gesloten met een groote rijwielenfabriek voor fietsen en onderdeelen.
In een week stond de zaak op pooten, was de werkplaats voorzien van alle moderne gereed- | |
| |
schappen en waren de jongens gereed om zaken te doen.
Groote electrische lampen verlichtten de étalagekast, waarin de fonkelnieuwe rijwielen als goud en zilver schitterden; blinkende onderdeelen lagen in stofvrije, glazen kastjes en op de winkelruit was met groote letters geschilderd:
BAKKER & STAAL
Rijwielen en Onderdeelen
Verhuren - Repareeren - Inruilen.
Zij openden den winkel op een Zaterdagavond en een groote menigte verdrong zich voor het raam. De heer en mevrouw Bakker kwamen de zaak bekijken en hadden zoowaar een bloemstuk gezonden met groote linten, waarop te lezen stond: SUCCES.
En toen kwam Piet Merkel met zijn vader.
‘Gelukgewenscht met de nieuwe onderneming, Fred en Bram,’ zei Piet hartelijk. ‘Hoop, dat jullie naar wensch moogt slagen.’
‘Dank je, Piet,’ zei Fred. ‘Hoe vindt je het er uitzien?’
‘Fijn, kerel, fijn, kon niet beter.’
‘En wat kost deze fiets wel?’ informeerde Piet's vader, op een blinkend rijwiel wijzend.
‘Hondervijftig gulden, mijnheer,’ zei Fred. ‘Het is een eerste klas rijwiel, met vrijwielnaaf, terugtrap-rem en alle nieuwste onderdeelen.’
‘En deze hier?’ op een andere wijzend.
‘O, dat is een veel goedkooper karretje. Kost precies de helft, vijf-en-zeventig, maar heusch een aardige fiets voor het geld.’
| |
| |
‘Welke van de twee wou je het liefst hebben, Piet?’ vroeg zijn vader.
‘De eerste,’ zei Piet.
‘Best, dan zullen we die nemen.’
Fred en Bram hadden Piet en diens vader wel willen omhelzen van pure blijdschap! Honderd-en-vijftig gulden ontvangen, en ze waren nog geen uur open! Als dat zoo doorging, was de zaak een goudmijn!
Maar er waren nog meer verrassingen voor dien avond op komst. De Owattepanclub, die bende van trouwe vrienden, liet de kameraden niet in den steek bij hunne pogingen om een zaak op touw te zetten. Verscheidene leden hadden toch een nieuw karretje noodig of moesten het noodig eens laten nazien en nieuwe onderdeelen aanschaffen. Om kort te gaan, ze verkochten nog een gloednieuwe fiets aan Marie de Heer, die met haar ouders kwam en ook nog een aan Jan Spander, die met zijn vader een bezoek bracht aan de nieuwe zaak. Ans van Wijk bracht haar fiets om nagezien te worden, wat geen haast had en verscheidene andere vrienden en kennissen vereerden de nieuwe zaak met een bezoek en een bestelling.
Maar dat was alleen nog maar van den kant van vrienden!
Echter waren daar ook de bewoners van de buurt vertegenwoordigd, die met de nette zaak in hun straat best in hun schik waren en gehoord hadden van den ondernemingsgeest der twee jongens.
Kortom, ieder had plezier in de rijwielzaak en Fred en Bram kwamen handen te kort, om dien eersten avond allen naar genoegen te helpen.
| |
| |
De een wenschte een nieuwen electrischen lantaarn te koopen, een ander weer had een nieuw stuur noodig of een zadel, de guldens bleven als het ware binnenstroomen en toen de heer Bakker met zijn jongens, want hij had er nu twee, des avonds om twaalf uur de zaak sloot en de kas opmaakte, bleek er een ontvangst te zijn van... van... afijn, dat is hun zaak... gaat ons niet aan... maar het was een cijfer, waarvan de jongens duizelden.
Natuurlijk bleef het niet zoo schitterend loopen, het was maar een nieuwtje geweest, maar toch hadden ze zooveel klanten verworven in de eerste week, dat ze onmogelijk al het reparatie-werk van de buurt aankonden en een knecht moesten nemen.
Fietsen repareeren kenden ze al lang en dat was volstrekt geen nieuwtje voor hen, maar de derde week bracht een jongeman zijn motorfiets en nu werd het werk interessant. Deze scheen zelf weinig of niets van motoren te weten en had het mankement best zelf kunnen repareeren. Er was alleen maar een draad van de magneet los en het was dus geen wonder, dat de machine weigerde. De klant was verbaasd over Fred's werktuigkundige bekwaamheid en den spoed, waarmee hij het euvel verbeterde. Hij vertelde Fred, dat hij lid was van een motorclub, bestaande uit ongeveer twaalf jongelui, die allemaal een motorfiets hadden. Fred kon op hen allen rekenen voor reparatie's. Zoo groeide het nieuwe winkeltje spoedig tot een florissante zaak en Fred en Bram hadden steeds de handen vol.
De herfst verstreek en het werd langzamerhand kouder en guurder. Wie zijn fiets niet be- | |
| |
slist noodig had, zette haar in het vet en op den zolder, maar Fred en Bram hadden nog genoeg te doen van de vele winkeliers, die hun klanten per rijwiel de goederen aan huis lieten bezorgen. Ja, de zaken bleven zoo goed gaan, dat ze zelfs in den stillen tijd door konden gaan met het afbetalen van hun bedrijfskapitaal en toch nog een mooi weekgeld maakten.
Het gaf den knapen een buitengewone voldoening geheel en al voor zichzelf te kunnen zorgen en zich af en toe zelfs kleine weelden te veroorloven, zonder er hun ouders lastig om te vallen.
Ze genoten de achting van allen, die hen kenden en met den heer Bakker als toezienden voogd op de zaken, gingen zij een veilige toekomst tegemoet.
Op zekeren mooien dag, nadat de winkel pas een paar weken was geopend, stapte er een aangenaam uitziend jongmensch binnen. Hij kon zoowat twintig jaar oud geweest zijn en was zeer net gekleed.
Fred, gezeten aan een klein schrijfbureau, stond op en verwelkomde den bezoeker. Deze grinnikte een paar malen, keek eens met welgevallen om zich heen en maakte een paar krampachtige bewegingen met de lippen... blijkbaar moeite hebbend de woorden uit te brengen.
‘G... g-g-g... goeden m... m-m... mor... morgen,’ stotterde hij eindelijk. ‘Ik-kik wou wel een f... f-f-f... f-f-f-f-f... f-f-fiets k... k-k-koopen. Een... m-m... m-m-m-m-m-m... mo... mo-o...’
‘O ja,’ zei Fred, ‘ik begrijp het, u verlangt een mooie fiets.’
| |
| |
‘Neen, een mo... mo-o-ot... motorfiets!’ kwam er ten laatste uit.
‘Juist, juist, een motorfiets. Een nieuwe of een tweedehands?’
‘N... nieuwe... nieuwe...’
Er stonden twee gloednieuwe motorfietsen in den winkel, een Indian en een Simplex. De klant stapte erop toe, bewonderende blikken op de rijwielen werpend.
‘Hier zijn twee karretjes,’ vertelde Fred, ‘zooals u er geen betere kunt vinden. Kunt u motorrijden?’
‘O z... zeker... m... maar... ik b... be... bedoel... ik-kik heb 't nog nooit gedaan, z... z-zie je.’
‘U heeft het nog nooit gedaan? Maar dan moet u het eerst leeren en een rijbewijs krijgen,’ zei Fred.
‘O, da's geen be... bezwaar... ik-kik kan wel een b... b-b-b... beetje rijden, z... z-z-z... ziet u, want ik-kik heb er v... v-v-v... veel over gelezen.’
‘We zullen u toch eerst wel een paar lessen moeten geven,’ zei Fred weer, ‘anders gebeuren er ongelukken. Deze machine kost vierhonderd gulden en die andere vier honderd en vijftig.’
‘Ik-kik k... k-k-k... koop de Simplex... ja, v... v-v-v... vier-honderd-en-vijftig... Hier is het g... g-g-g... geld...’
En de stotterende jongeling haalde een portefeuille uit den binnenzak, die haast barstte van de banknoten.
Fred was stom van schrik en verbazing, toen hij al dat geld zag, dat zoo achteloos door den jongen klant in den zak gedragen werd.
| |
| |
‘Is u niet bang al dat geld te verliezen?’ vroeg hij.
‘Ik? N... n-n-n... neen, heelemaal n... n-n-n... niet... Kan mij niet s-s-s-s-s... schelen... Ik ben niet b... b-b-b... bang... Ik betaal altijd c... c-c-c... contant, ziet u... en heb v... v-v-v... veel geld n-no-noodig.’
‘All right,’ sprak Fred. ‘Ik zal u een kwitantie geven.’
‘B... b-b-b... best. Dan neem ik de f... f-f-f... fiets mee.’
‘Wat? U wilt de fiets meenemen en kunt niet eens rijden?’
‘M... maar u zult me l... l-l-l... lesgeven, niet?’
En ofschoon Fred trachtte hem uit te leggen, dat dit een beetje meer tijd vereischte, dan de jongeling wel dacht, de kooper wilde met alle geweld het motorrijwiel zelf naar huis rijden.
‘Maar u zult bekeurd worden door de politie... en ge zult nog een ongeluk krijgen!’ protesteerde Fred.
Het baatte niets. De stotterende jongeling scheen bijzonder met den koop in zijn schik te zijn. Niettegenstaande zijn spraakgebrek hield hij van babbelen. Hij vertelde Fred, dat een rijken oom van hem gestorven was en hem al zijn geld had nagelaten, meer dan honderd-duizend gulden. Zijn voogd had hem er duizend gulden van gegeven om zich mee te amuseeren. Motorfietsen waren altijd zijn ideaal geweest, maar tot nog toe was hij nooit rijk genoeg geweest er zich een aan te schaffen. Nu was dat echter anders en dat was de reden van den aankoop.
Nu legde Fred hem uit, hoe den motor te
| |
| |
starten. Geef den motor de vonk en trap je pedaal stevig neer; dat start de toeren en als je motor pakt, geef je hem een beetje gas en dan gaat hij. Je gaat kalmpjes zitten, neemt den rem af en dan stuur je maar, af en toe je vonk en je gas regelend.
Nadat dit den jongeling eenige malen verteld was, had hij het begrepen en nu begon het experiment. Josephus Altman, zoo was zijn naam, besteeg het motorrijwiel, dat inmiddels door Fred naar buiten gereden was, en maakte zich gereed voor zijn eersten proeftocht. Hij deed precies wat Fred hem verteld had en toen de motor aansloeg en Fred voor hem den gastoevoer had geregeld, nam Josephus den rem af en met een reeks van daverende ontploffingen en oorverdoovend gesputter vloog de machine met een ruk vooruit.
‘Héé!!... Voorzichtig!!’ schreeuwde Fred hem na, ‘niet zoo hard!’
Josephus moest bepaald gedacht hebben, dat Fred riep: ‘Ga eens hard!’ Of was het misschien een toevallige draai van zijn hand aan het stuur, dat den gastoevoer plotseling verhoogde en hem met een oorverdoovend geknetter door de straat deed vliegen? Gelukkig was het verkeer daar niet erg druk en spoedig had hij het einde van de straat bereikt. Toen een hoek om en het scheelde maar een haar, of hij was midden tegen een groentewagen opgevlogen. Voort ging het... altijd maar voort... Een politieagent sprong op het midden van den weg en spreidde armen en beenen wijd uit. Hij had net den tijd een zijsprong te maken, anders had Josephus dwars over hem heengereden. Josephus had pret voor zes,
| |
| |
maar had op de een of andere manier vergeten, hoe je het verdraaide ding tot stilstand bracht.
Hij probeerde verschillende experimenten, maar wat hij ook deed, de machine scheen hoe langer hoe sneller te loopen. In minder dan tien minuten was hij in het Park aangeland en vloog met een vaart van nul komma zes naar de haven. Trams, auto's en vrachtkarren scheerden rakelings voorbij en het mag een wonder genoemd worden, dat Josephus Altman niet op de een of andere manier verpletterd werd... Toen was hij bij den waterkant gekomen en het volgende oogenblik zou hij tewater geraakt zijn, als hij niet... met een bliksemsnellen wanhoopsbeweging op het laatste oogenblik van de machine gesprongen was. De motorfiets beschreef een grooten boog en landde met een vervaarlijken
| |
| |
plons in de rivier de Maas, waar ze een koel graf en welverdienden rust vond.
Josephus Altman slaakte een zucht en wierp een weemoedigen blik op de draaikolken, nagelaten door de arme motorfiets.
‘Drommels,’ dacht hij in zichzelven, ‘dat was een fijne tocht en een nog veel fijnere motorfiets... maar van water moet ik niets hebben, daar heb 'k een angst voor. Kom, we gaan maar weer terug naar dien aardigen jongen in den winkel.’
't Gebeurde had natuurlijk een oploop veroorzaakt. Josephus achtte het echter beneden zijn waardigheid antwoord te geven op alle vragen. Zijn stotteren werd altijd veel erger, als men hem vragen stelde, en juist op het oogenblik, toen een politieagent naderbij kwam om hem te ondervragen, sprong hij in een passeerende taxi en gaf Fred's adres op.
Vijftien minuten later hield de taxi voor Fred's winkel stil en Josephus stapte uit.
‘Haha, hier b... b-b-b... ben ik weer,’ lachte hij.
‘En de motorfiets?’ vroeg Fred verbaasd.
‘In de M... M-M-M... Maas,’ zei Josephus lachend. ‘Ik was er w... wel op b... b-b-b... blijven zitten... als het m... maar geen w... w-w-w... water geweest was. Ik ben b... b-b-b... bang van w... water. Anders ging het f-f-f... fijn.’
‘Hemelsche goedheid!’ riep Fred uit, ‘nog geen half uur geleden betaalt ge vier-honderd-vijftig gulden voor een gloednieuwe motorfiets en nu komt ge al terug zónder...’
Josephus Altman lachte schaapachtig.
| |
| |
‘G-G-G... g-g-geeft niks,’ zei hij. ‘Ik koop m-m-m... maar weer een andere f-f... f-fiets. Hoeveel was d-d-d... de Indian?’
‘Vierhonderd gulden,’ zei Fred, die zijn ooren bijna niet gelooven kon.
De jonge klant haalde weer de portefeuille uit den zak en haalde er zestien bankbiljetten van vijf-en-twintig gulden uit, die hij op Fred's bureau neerlegde.
‘Een... T... twee... D... drie... V... v-v-v... vierhonderd gulden,’ telde hij, ‘en g... g-g-g... geef me nou de Indian m... m-m-m... maar.’
Fred nam het geld op en bergde het in de lade, waarna hij eerst een kwitantie schreef voor Josephus Altman. Daarop haalde hij de Indian motorfiets naar voren en vulde den tank met benzine. Na alle onderdeelen nagezien en geolied te hebben, reed hij het rijwiel naar buiten.
Josephus was opgewonden van blijdschap.
‘Wees er ditmaal een beetje voorzichtiger mee,’ raadde Fred aan, ‘die dingen kosten geld, weet je.’
‘O, ik ben heel erg v... v-v-v... voorzichtig,’ stotterde Josephus, ‘maar als ik w... water z... zie, word ik z... z-z-z... zenuwacht-t-t-tig. Ik-kik g... g-g... ga nou maar... Be... be... bedankt voor de moeite.’
Onder een vervaarlijk geknal, gesputter en geknetter vloog Josephus weer de straat uit, ditmaal in tegenovergestelde richting. Juist om den hoe kwam een auto aan en als de chauffeur niet bliksemsnel uitgeweken was, zou er van Josephus en zijn Indian niet veel overgebleven zijn. Onze jonge vriend grinnikte in zichzelven en vloog op een appelenkarretje aan, dat tegen den trot- | |
| |
toirband stond. De eigenaar ervan stond met een vrouw aan haar deur te onderhandelen. Josephus trachtte het karretje te ontwijken, wat hem slechts gedeeltelijk gelukte, want hij raakte nog juist het uiteinde van het wagentje, dat door den harden schok kantelde en de honderden appelen over de straat deed rollen.
‘Hei! halt!... Stop!...’ schreeuwde de appelenkoopman, maar Josephus was alweer in de volgende straat, waar een paard op hol sloeg door het oorverdoovend geknal van zijn motor.
Dan bereikte hij den Nieuwen Binnenweg, waar hij rakelings langs een electrische tram scheerde, een bokkewagen onderstboven reed, een agent zijn politiefluit deed blazen, een troep kruiers, die bij een verhuiswagen stonden, uit elkaar deed stuiven, en verder algemeene schrik en verwarring aanbracht!
Met een scherpen bocht ging hij den hoek om naar den Eendrachtssingel. Hij nam den draai echter veel te kort en reed daardoor dwars door een bloemenstalletje. Het merkwaardige omtrent Josephus' rit was wel het feit, dat hij als het ware één was met zijn machine, nooit omviel of eraf tuimelde. Voort vloog hij over den niet zeer drukken Singel en kwam nu uit op een Binnenhaven, waar graanlichters gemeerd lagen. Het plotselinge gezicht van water deed Josephus ontstellen, hij raakte den kluts kwijt, vergat zijn wiel te wenden en kaarsrecht vloog zijn Indian op het water af. Met een bliksemsnellen sprong was hij eraf en de arme Indian, aan zijn lot overgelaten, schoot in vollen vaart over den rand en plonsde met een geweldig gesis in de haven.
| |
| |
‘P... p-p-p... potverdikkie,’ mompelde Joseph, ‘d... d-d... dat 's de t... t-t-t... tweede v... vandaag...’
Maar hij vond, dat de rit heerlijk was geweest. Sjongen, wat een avontuur! Hij had altijd gehoopt, eens een motorfiets te bezitten, maar had nimmer geweten, dat het hem zulk een buitengewoon en opwindend genot zou geven! Wat een rit! Jammer, dat de Indian het voorbeeld van de Simplex gevolgd had en een bad was gaan nemen! Och, hij zou er maar niet lang over treuren en maar weer een andere koopen! Er waren nog genoeg motorfietsen in de wereld en al was zijn eerste duizend gulden al haast op, zijn toeziende voogd zou wel zoo vriendelijk willen zijn, hem een tweede duizend te geven voor zijn edele experiment met motorfietsen.
Josephus wandelde terug naar den Eendrachts Singel en riep een taxi aan. Hij gaf het adres op van Fred's rijwielzaak en arriveerde daar eenigen tijd later.
‘Ha-ha... hier b... b-b-b... ben ik w... weer!’ lachte hij.
Fred stond paf van verbazing. ‘En... de motorfiets?’ vroeg hij.
‘In de haven,’ zei Josephus op tevreden toon, alsof hij een zeer verdienstelijken daad had volbracht.
‘Groote genade! Die nieuwe Indian? Alweer in het water? Het is een wonder te noemen, dat ge nog niet verdronken zijt!’
‘Oh neen, ik-kik v-v-verdr... drink niet... Ik-kik s... s-s-s... spring er altijd af.’
‘Maar mijn waarde vriend, zou het niet beter zijn, eerst eens een paar lessen te nemen en
| |
| |
behoorlijk te leeren, hoe ge een motorfiets moet besturen? De lessen kosten u niets en het is zooveel veiliger, weet je.’
‘Oh, ik leer wel, als ik rijd. Het ging fijn. Het is avontuurlijk. Nou k... k-k-k... koop ik maar weer een andere.’
‘Het spijt me,’ zei Fred teleurgesteld, ‘maar ik heb geen nieuwe machines meer. We hebben nog een tweedehands Pathfinder in de werkplaats, puik in orde, eerste klas banden, maar drie maanden bereden en in zeer goeden staat. Kom maar eens mee.’
In de werkplaats bekeek Josephus het motorrijwiel. Het zag er wel veel minder schitterend en aantrekkelijk uit dan de andere, gloednieuwe machines, maar toch degelijk en stevig.
‘Het is geen nieuw model,’ vertelde Fred, ‘maar ze loopt fijn.’
‘Best, ik-kik z... z-z-z... zal ze eerst p-p-p... probeeren in de s-s-s... traat,’ zei Josephus.
‘O neen,’ haastte Fred zich te zeggen, ‘dat zal ik zelf wel doen. Ge mocht eens een ongeluk krijgen.’
‘Ik-kik krijg nooit een ongeluk!’ protesteerde Joseph.
‘Dat is waar... ik bedoel de motorfiets,’ verbeterde Fred.
Daarop reed hij de machine naar buiten en maakte een paar kalme rondritjes door de straat. Josephus Altman was opgetogen.
‘Hoeveel?’ vroeg hij.
‘Halven prijs... tweehonderd gulden.’
Josephus' gelaat betrok. ‘Ik heb maar honderd en vijftig over,’ zei hij treurig.
‘All right,’ besloot Fred, ‘ge hebt al zooveel
| |
| |
bij mij gekocht vandaag, dat ik u de Pathfinder voor honderd en vijftig wil afstaan?’
‘D-d-d... dat 's f-f-f... fijn!’ riep Joseph verheugd uit. Hij haalde de inmiddels zeer vermagerde portefeuille uit den zak en gaf Fred de overblijvende bankbiljetten. Een paar oogenblikken later was hij met zijn Pathfinder om den hoek verdwenen.
Nog in zichzelven lachend om den ongewonen royalen klant ging Fred naar zijn lessenaar, waar hij het geld opbergde. Duizend gulden op één middag aan denzelfden klant! Hij maakte aanteekening van zijn verkoop in zijn journaal en wachtte met ongeduld op de terugkomst van Bram, die sedert dien morgen in Delft was, om wat onderdeelen op te koopen.
Er verliep ongeveer een uur sinds Josephus met zijn derde motorfiets was vertrokken. Toen weerklonk de telefoonbel.
‘Hallo?’ antwoordde Fred.
‘Bakker en Staal's Rijwielmagazijn?’ vroeg een stem.
‘Ja... correct.’
‘Meneer Bakker wordt verzocht zoo spoedig mogelijk naar het Ziekenhuis op den Coolsingel te komen. Uw vriend heeft een ongeluk gehad.’
‘O... wat?... Een ongeluk?... Ja, ik kom dadelijk!’
Bram had een ongeluk gehad! Bram was in het Ziekenhuis! Groote hemel, wat zou hen nu overkomen? Bram was dien morgen met een auto naar Delft gegaan en had bepaald een botsing of zooiets gehad!
Fred haastte zich den winkel te sluiten, nadat hij zijn auto naar buiten gereden had.
| |
| |
In minder dan vijftien minuten was hij bij het ziekenhuis aangekomen. In het kantoor maakte hij zich bekend.
‘O ja,’ zei de beambte, ‘uw vriend heeft naar u gevraagd. Kamer 26. U kunt het gemakkelijk vinden.’
Fred haastte zich naar de ziekenzaal, die hem aangewezen was.
‘Is... is er iemand hier met den naam van Bram Staal?’ vroeg hij de verpleegster.
‘Bram Staal?’ herhaalde ze. ‘Neen, niet hier.’
‘Dat is vreemd... men zei, op zaal 26.’
‘Is u Fred Bakker?’ vroeg de zuster, nadenkend.
‘Ja, die ben ik.’
‘Oh, dan zijt ge terecht... Uw vriend is hier.’ En ze wees op een der bedden, waar een patiënt lag, wiens geheele hoofd in verband gewikkeld was, alleen de oogen, een tip van den neus en den mond vrijlatend. ‘Arme kerel,’ dacht Fred. ‘Hij is heelemaal onkenbaar door al dat verband.’ Geroerd door den aanblik van zijn vriend, liep hij op het bed toe en zei:
‘Bram! Beste kerel! Wat is er gebeurd?’
En tot zijn groote verbazing antwoordde de zieke:
‘Ik-kik b... b-b-b... ben niet B-b-b-b... b-b-b-r-r-r... Bram. Ik-kik b-b-ben Josephus Altman...’
‘Groote genade,’ zei Fred, ‘ben je ten slotte in het ziekenhuis terechtgekomen? En waar is de motorfiets?’
‘In het w... w-w-w... water,’ stotterde Joseph.
De verpleegster kwam erbij en vertelde in korte woorden aan Fred, dat Josephus een echte doodenrit had gemaakt door de middenstad.
| |
| |
Verscheidene voetgangers waren gekwetst, doordat hij ze in zijn dollen vaart tegen de straat geworpen had, hij had tegen den ladder van een verver aangereden, zoodat de man eraf tuimelde en met zijn hoofd in den verfpot naar beneden kwam, een bakkerswagen was omgekanteld en Josephus aan het tooneel ontsnapt met drie kadetjes in de machinerie van zijn fiets, en ten slotte was hij van een brug afgereden, pardoes het water in, ditmaal zonder er af te springen. Onder water had hij geworsteld om vrij te komen en zich daarbij hevig aan het hoofd verwond.
‘Ik hoop, dat U gauw beter bent,’ wenschte Fred hem toe, na een poosje aan het ziekbed vertoefd te hebben. ‘En dan geen motorfietsen meer... het is niet goed voor U.’
‘K... k-k-k... kletspraat,’ zei Josephus. ‘Zoo g-g-g... gauw ik-kik weer b-b-b... beter ben koop ik een n-n-n... nieuwe... Maar dan een echte g-g-g... goeie... z-z-z... zie je... Een American F-f-f-f-f... Flyer die niet zoo... l-l-l... langzaam gaat...’
|
|