| |
| |
| |
| |
Elfde Hoofdstuk.
Aan alles komt een einde.
Wat die tijd toch omvloog! Hein had een volle week met zijn kameraden in Rotterdam doorgebracht en ze hadden 't idee, alsof ze er nauwelijks een enkelen dag geweest waren! Nu zaten ze weer lang en breed in Dennendal, gingen iederen morgen met het volledige clubje naar hei en bosch en hadden de grootste pret. Suus was verbazend veranderd in de twee weken, dat ze in Gelderland vertoefde. Ze was heel wat steviger en dikker geworden, bruingebrand door de zon en vroolijk en dartel als een hert. Zoo volgden de overige vacantiedagen elkander op, zonder dat er eenige belangrijke gebeurtenis plaats had, totdat opeens oom Wout met een heerlijk plannetje voor den dag kwam.
Oom, die als oud-militair veel van sport hield, sprak op zekeren morgen tot Hein:
| |
| |
‘Zeg jongen, ik heb een mooi plannetje bedacht voor de vacantie. Ik wil eens zien wie van de jongens en meisjes een kampioen is in het loopen, en daarom ben ik voornemens, om over enkele dagen hier een grooten hoepelwedstrijd te houden. Zou je denken, dat je vrienden en kennisjes daaraan willen meedoen?’
‘Nou!’ riep Hein verheugd uit, ‘òf ze dat willen, oom. Ik tenminste doe alvast mee.’
‘En de meisjes dan?’ vroeg oom, zich tot Suus wendende.
‘Die zullen het bepaald óók wel aardig vinden,’ meende Suus. ‘'t Is een leuk plannetje, oom.’
‘O zoo, dat meen ik ook,’ sprak oom Wout, ‘ik zal een paar mooie prijzen beschikbaar stellen. De landweg van hier tot aan de hut bij 't dorp zal een geschikte weg voor den wedstrijd zijn, we zullen een paar vlaggen aan 't begin- en eindpunt zetten, en aan een klein smulpartijtje zal het jullie evenmin ontbreken. Nu, hoe vindt je dat?’
‘Echt leuk!’ vond Hein.
‘Dòl,’ zei Suus.
‘Welnu dan,’ vervolgde oom, ‘tracht nu alle jongens en meisjes van 12 tot 14 jaar voor ons plannetje te winnen. Je maakt allebei maar een flinke lijst op. Het kost hun volstrekt geen geld, hoor, ik zal wel voor alles zorgen. Voor de jongens geef ik twee prijzen: Een inktstel en een zakmes, en voor de meisjes een keurig boek en een doos fijn postpapier. Doe vandaag maar eens flink je best. Als het goed weer is, zullen we
| |
| |
overmorgen, dus op Zaterdag, den wedstrijd houden.’
Als een loopend vuurtje ging het bericht door de Dennendalsche jeugd, dat de heer Brander overmorgen een grooten hoepelwedstrijd zou houden. Alleen de 10-en 11-jarige jongens en meisjes vonden het niemendal prettig, dat zij niet mochten meedoen, maar daar was nu eenmaal niets aan te veranderen, want anders zouden er veel te veel mededingers komen.
Vooral onder de jongens was er groote geestdrift voor het wedstrijd-plan. Oude hoepels werden van den zolder gehaald, nieuwe ijzeren bij den smid besteld en zoo was er opeens een drukte en beweeglijkheid in het dorp gekomen, die zelfs de ouderen deed meedoen, en de jongelui hielpen bij hetgeen ze noodig hadden. Iedereen in het dorp sprak over den hoepelwedstrijd, ten slotte bemoeide de burgemeester er zich mede, en deze vriendelijke burgervader hield zóóveel van kinderen, dat hij het plan met oom Wout wat uitbreidde en voorstelde, op Koninginnedag er een nationaal feest van te maken. Dan zouden ook de jongens en meisjes van 10 tot 12 jaar mogen meedoen. Bovendien zou de burgemeester eenige muzikanten laten komen.
Nauwelijks was dit nieuwe plan in Dennendal bekend, of van alle kanten bood men zijn medewerking aan! De bakker beloofde honderd krentebollen, de herbergier zou limonade geven, de notaris gaf geld voor taartjes, de kruidenier wilde ieder kind een tablet chocolade geven, en zoo ging het maar door! De dokter bood nog een fraaie schrijfcassette als prijs aan, de vrouw van den
| |
| |
burgemeester een handwerkdoosje voor de meisjes. Allen verlangden naar den 31en Augustus, naar den dag van den grooten hoepelwedstrijd!
Intusschen zaten Hein Brander en Suus ook niet stil. Zij waren belast met het opmaken der inschrijvingslijsten, het aanschaffen van linten voor de verschillende groepen en tal van andere voorbereidende werkzaamheden, en daar hadden ze het zóó druk mee, dat er aan geen andere spelen gedacht werd.
Op de buitenwegen waren de jongens en meisjes zich al aan het ‘trainen.’ Telkens probeerden ze in steeds korteren tijd denzelfden weg af te leggen en ze hielden al kleine wedloopen onder elkander en berekenden, wie de meeste kansen had om een prijs te winnen.
Hein liep met zijn lijst het heele dorp af en had ten slotte twaalf jongens van 10-12 jaar en zestien van 13-15 jaar ingeschreven, terwijl Suus voor beide afdeelingen 10 meisjes had genoteerd. In het geheel zouden er dus 48 kinderen aan den hoepelwedstrijd deelnemen. Hein zorgde ook voor gekleurde linten, de eerste groep jongens roode, de tweede witte, de eerste groep meisjes blauwe en de tweede oranje-linten. Zoo konden dus nooit vergissingen plaats hebben, daar bovendien de namen der mededingers van iedere groep opgeschreven waren.
Met ongeduld zag heel Dennendal den 31 Augustus tegemoet!
| |
| |
Het was een prachtige zomerdag.
De zon zette haar vriendelijkste gezicht en keek lachend op het met vlaggen en groen getooide dorp neer! Rood-wit-blauw en oranje wapperde van alle huizen, de weg van Dennendal naar de bosschen was rijk met vlaggen versierd, alle hindernissen, zooals groote steenen en zandhoopen waren uit den weg geruimd, zoo dat de weg in een uitstekende hoepelbaan was herschapen! De eindpaal werd aangeduid
door een kolossale oranje-vlag, die lustig wapperde in het lichte zomerkoeltje.
Al vroeg in den morgen waren velen op de been, iedereen had z'n beste kleeren aan en was met oranje getooid, ieder voelde zich verheugd op dezen feestdag, den dag van den veelbesproken hoepelwedstrijd.
Vooral de jongens en meisjes, die mee zouden doen, trokken de aandacht van de bewoners. Ze hadden zich zoo luchtig en dun mogelijk gekleed, om toch vooral onder het loopen niet door hun kleeren belemmerd te worden. Precies om tien uur verzamelden allen zich bij het aanvangspunt van den weg, waar een kleine tent voor de Jury-leden was opgeslagen. De Jury bestond uit drie heeren; de Burgemeester, oom Wout en de Notaris. Op een grasveld, niet ver van de tent, stonden lange
| |
| |
tafels beladen met glazen limonade,
taartjes, krentebollen, chocolade en nog heel wat meer versnaperingen. Die zouden in de pauze uitgereikt worden. Het duurde nog een half uurtje, eer alles in orde was, maar precies half elf liet de burgemeester de bel luiden en kwamen alle jongens en meisjes om hem staan.
De Burgemeester klom op een stoel en sprak hen toe.
‘Jongelui’ zeide hij, nadat hij eerst iets over de Koningin en de viering van Haar verjaardag verteld had, ‘nu zullen we dan onzen wedstrijd aanvangen. Ik moet erbij zeggen, dat dit plannetje is uitgegaan van Mijnheer Brander, die graag eens wou weten, wie van jullie wel het knapste is, in het hoepelspel. En dat ideé vond ik zoo aardig, dat ik er dadelijk een feestnummer van wilde maken voor onzen Koninginnedag.
Door de werkzame hulp van Hein en Suze hebben we een flink aantal mededingers gekregen, verschillende winkeliers en andere heeren uit Dennendal hebben ons geholpen door 'n heel pakhuis vol snoeperij te zenden, en iedereen heeft zoo'n plezier in dezen wedstrijd, dat ik niet twijfel of alles zal uitstekend van
| |
| |
stapel loopen. We beginnen met de eerste groep jongens, namelijk die van 10 tot 12 jaar, dus alleen de jongens met de roode linten. Als ik dus je kleur afroep, weet je wel, wie er aan de beurt zijn. Er zijn voor iedere groep drie prijzen, in het geheel worden er dus twaalf uitgereikt. Nu zou je zeker wel graag willen weten, op welke manier de wedstrijd gehouden wordt? Dat gaat heel eenvoudig. Iedere groep loopt drie malen, en de drie overwinnaars van elke groep één keer, zoodat die als nummer 1, 2 en 3 aangeteekend worden. De weg van hier tot aan de eindpaal is precies 200 Meter lang, zoo dat je dus 400 Meter af te leggen hebt. Denkt er vooral om, dat je allen om de vlag heenloopt, want anders is de weg niet ten volle afgelegd en wordt je van de lijst geschrapt. Opgepast dus! Eerste groep, rood!’
De twaalf jongens van 10 tot 12 jaar gingen naast elkander staan, hielden den hoepel met de linkerhand, den stok met de rechter vast.
| |
| |
Oom Wout zou het teeken geven, plaatste zich naast de jongens om te zien, of ze wel gelijk stonden, en telde:
‘Eén-twee-drie!’
‘Rrrrrt!’ daar rolden de ijzeren hoepels over den weg. De toeschouwers verdrongen zich om de hoepelaars na te oogen en veldwachter Wolf had moeite genoeg om de menschen op een afstand te houden. In het eerst bleven de jongens nagenoeg bij elkander, maar op het midden van de baan geraakten er eenigen vóór, die alle moeite deden, het van elkander te winnen. Dikwijls raakte een der hoepels van den weg en kwam in het gras of wel in de sloot terecht. Dat veroorzaakte veel oponthoud, waardoor degene, wien het trof, een heel eind achter raakte.
Het moeilijkste was evenwel, om bij het eindpunt juist den hoepel kort om den paal heen te sturen, zonder hem van den grond te nemen. Dikwijls kwamen de hoepels tegen den paal aan, vielen om en moesten weer op gang gebracht worden, waardoor velen een aanmerkelijken afstand verloren. Daar kwam eindelijk de eerste groep terug. Vijf jongens waren vóór, al de anderen kwamen in een sukkeldrafje er achteraan.
De aller voorste, Dorus Bliek, gaf zijn hoepel onmeedoogende opstoppers en holde hem met groote snelheid na, maar ongelukkig sloeg hij scheef, zoodat de hoepel tegen een struik vloog en oogenblikkelijk zijn achtervolger, Frans Berger, hem voorbijstoof. Dorus probeerde de anderen nog in te halen, maar die kans was verkeken! Bovendien was hij te moe om er nog zoo'n verbazenden spurt in te zetten, en hij was dan ook maar zoo ver- | |
| |
standig, om z'n krachten te sparen tot den volgenden rit.
Op ongeveer vijftig meter van het eindpunt, waar de Jury de hoepelaars opwachtte, werd de kamp het heetst. Frans Berger hoepelde nog aan het hoofd, maar werd op den voet gevolgd door Tinus van Haaften, die langzaam maar zeker op hem won. Daarachter kwamen Jan Schreuders en Nico Verhoef naast elkander aan. Jan Schreuders sloeg onbarmhartig op zijn hoepel los en rende tot aller verbazing eerst Tinus en daarop Frans voorbij. Frans joeg nu met verdubbelde woede zijn hoepel voort,.... daar was hij Jan Schreuders weer op hielen.... nog 'n meter of vijf.... ha! Maar onverwachts gaf Jan den hoepel een forschen zet en sprong zelf bijna gelijktijdig over de eindstreep. Eén seconde later volgde Frans, die een teleurgesteld ‘hè’! liet hooren en daarna stoof Tinus van Haaften de streep voorbij.
‘Jan Schreuders nommer één’! riep oom Wout en een donderend hoera! steeg uit de toeschouwers op.
De Jury noteerde het en de jongens wenschten Jan geluk. De eerste groep ging tot nader order uitrusten en de burgemeester liet de tweede aantreden.
Die jongens waren een slag grooter, onder hen bevonden zich ook Hein Brander, Dirk van Balen, Koos van Dam, Piet Lagerhof en Willem Huizer, de laatste heel gemoedelijk kauwend op een Haagsch hopje.
Oom Wout telde weer: één-twee-drie! en de tweede groep snelde heen. Wim Huizer wierp nog een verlangenden blik op de rijkbeladen tafels en zette zuchtend zijn hoepel in beweging. Verbazend, wat gingen de
| |
| |
anderen er van door! Dàt was nog eens hoepelen! En ze waren bijna allen zóó geoefend, dat ze slechts met de uiterste inspanning elkander een weinig konden vóór komen. Piet Lagerhof ten slotte nam de leiding, op een meter afstands gevolgd door Dirk van Balen en een vreemden jongen, Anton Verboom. Hein Brander had zijn hoepel in de struiken geslagen en was een heel eind achter. Met flinken vaart wou Piet den eindpaal omloopen, maar zijn gang was te snel, zijn hoepel rolde verder dan noodig was, en Dirk van Balen maakte daar
gebruik van, om zijn hoepel kòrt om den vlag te zwaaien en aldus de leiding van den race over te nemen. Nu was Anton Verboom tweede, Koos van Dam derde en daar kwam ook Piet Lagerhof, nijdig als een spin, weer aanstuiven. Tot dicht bij de eindstreep bleef de de volgorde dezelfde, maar opeens begon Koos van Dam met stoom te werken en in minder dan tien tellen was hij Dirk van Balen voorbij. Nog twee seconden... en...
| |
| |
‘Koos van Dam nommer één’! riep oom Wout, en weer daverde de lucht van het gejuich.
Nu volgde de eerste groep meisjes, die niet minder hun best deden dan de jongens, en de uitslag was, dat Truus van Balen, Dirks zusje, als nummer één aankwam. En zoo ging het voort, tot alle groepen drie malen een beurt hadden gehad. Daarop volgde de pauze.
De muzikanten, op ooms bestelling op het feestterrein aanwezig, lieten na iederen wedloop een vroolijken
marsch weerklinken, wat de feeststemming bijzonder verhoogde!
De pauze bood het aardigste tafereeltje aan, dat men zich denken kan. De jongens en meisjes zaten en lagen in het gras, hun oranje-linten en lichte kleeding staken kleurig af op 't groene grastapijt, ze smulden van taartjes en chocolade, van krentebollen en limonade. Ze spraken
| |
| |
luidruchtig, alleen de achterblijvers, waren stil en teruggetrokken, omdat ze voor zich de kans op een prijs vrijwel verkeken zagen! Op den weg wandelden de Dennendalers of praatten met een clubje hoepelaars. Eindelijk werd wederom de bel geluid, ten teeken, dat de pauze om was en de beslissings-racen zouden aanvangen.
‘Overwinnaars Rood!’ riep oom Wouter.
Drie jongens stelden zich op de lijn: Jan Schreuders Frans Berger en Gerard Verburg. Hun gezichten stonden ernstig, in spanning wachtten ze het sein voor den start af.
‘Eén-twee-drie!’
Nu kon men beter onderscheiden, wie al dadelijk nommer een was. Het was Gerard Verburg, die dadelijk àl z'n krachten inspande om vóór te komen. Dit verontrustte Jan Schreuders zeer, en ook hij spande daarop alle krachten in om Gerard in te halen. Frans Berger echter bleef op een kalm drafje hoepelen, zich heelemaal niet afmattend, zoodat de anderen hem wel vijftig meters vóór raakten. Maar toen hij bemerkte, dat de anderen de eindpaal naderden en reeds teeken van vermoeienis gaven, begon hij stoom op te zetten en versnelde zijn vaart. Toch bewaarde hij z'n grootste snelheid voor het einde.
Pats! daar lag de hoepel van Gerard in de sloot, waardoor Jan Schreuders nommer één werd. Tot op honderd meters van het eindpunt liet Frans hem voorblijven, maar toen zette hij er zulk een razenden vaart in, dat hij in twee minuten Jan al achter zich had en met gemak als nommer één over de eindstreep vloog.
| |
| |
Nu barstte een luid ‘hoera!’ los! Als nummer twee kwam Jan Schreuders en als drie Gerard Verburg aan.
Zoo kregen de drie overwinnaars en overwinnaressen van elke groep een beurt, zoodat na afloop van den wedstrijd zes jongens en zes meisjes voor een prijs in aanmerking kwamen. Van de tweede groep waren overwinnaars: Koos van Dam 1. Piet Lagerhof 2 en Anton Verboom 3. Van de eerste groep meisjes wonnen Bertha
de Wit den eersten, Truus van Balen den tweeden en Anna Huizer den derden prijs, terwijl van de tweede groep, de grootere meisjes Gonnie Lagerhof nommer één, Mina Ouwerkerk twéé en Suus nommer drie was.
Onder veel gejuich werden de fraaie prijzen door den burgemeester uitgereikt.
‘Ik hoop,’ zei hij, ‘dat ge tevreden zult zijn met den prijs, die u toegekend is, en dat degenen, die geen prijs konden bemachtigen, niet boos daarover zullen zijn, maar zullen denken: een anderen keer béter! Het is een
| |
| |
uitstekend geslaagde wedstrijd geweest, en ik wil je wel beloven, dat ik het volgend jaar, bij leven en welzijn, nogmaals zoo'n wedloop wil organiseeren. Nog lang zullen we denken aan dezen prettigen dag. Komaan, voor de dappere overwinnaars een hartelijk hoera!’
‘Hiep, hiep, hoeral’ klonk het uit alle monden.
Daarmee was de wedstrijd en de prijsuitdeeling afgeloopen en begaven allen zich in recht feestelijke stemming huiswaarts.
Het einde van de vacantie was daar!
In den morgen van den 2en September maakte Suus zich gereed, naar Amsterdam te vertrekken. Met leedwezen pakte zij haar koffer, niet uit ontevredenheid, o neen, zij had Dennendal en zijn bewoners lief gekregen, zij had er zooveel vrienden gehad en allen waren zoo goed voor haar geweest! Ontevreden was ze volstrekt niet! Integendeel, als een bleek, nuffig dametje was ze een maand geleden hier aangekomen, als een stevige gezonde meid ging ze weer terug, blozend, met schitterende oogen en een half gebruind gezicht. Ze lachte wat om haar ‘teint,’ om haar poeiertjes en pillen! Hier, op die heerlijke Geldersche heide, in de bosschen, had ze teruggekregen, wat geen dokter haar tot nog toe had kunnen geven: gezondheid en vroolijke levenslust. In één maand was ze vijf pond zwaarder geworden en had een ontbijt en middagmaal noodig, waar zelfs Hein respect voor had!
| |
| |
Maar nu sloeg het uur van scheiden.
Oom Wout en Hein brachten haar naar het station. Suus was opmerkelijk stil, en oom bemerkte, dat ze tersluiks een traan uit haar oogen pinkte.
‘Kom, malle meid!’ sprak oom, ‘moet je nu nog huilen, nu je zoo'n stevige deerne geworden bent! Hahaha, dat moesten je ouders eens weten!’
‘Och oom, u bent ook allemaal zoo lief voor me
geweest, ik vind het werkelijk náár, dat ik u missen moet.’
Kom, loop heen!’ mompelde oom Wout, maar hij zelf voelde toch ook iets van dat gemis.
‘Instappen, jongejuffrouw,’ waarschuwde de conducteur.
‘Nu, dag oom, hartelijk bedankt voor alles hoor!’ En ze omhelsde oom en kuste hem op beide wangen, waarop Hein leuk vroeg:
‘En ik, Suus?’
En zonder aarzelen boog ze zich uit de coupé, nam
| |
| |
Heins hoofd tusschen haar handen, gaf hem op elken wang een klinkenden zoen, en zei:
‘Jij ook, Hein! Wèl bedankt voor alles, hoor!’
Toen zette de trein zich in beweging.
Oom Wout en Hein staarden hem nog lang na, en heel van verre zagen zij den zakdoek van Suus uit het raampje wuiven.
Daarop keerden zij huiswaarts, zwijgend.
Suus was weg - de vacantie ten einde - alles zou weer zijn gewonen gang gaan.
| |
| |
Ja, aan alles komt een einde.
Den 4en September begon de school weer. Hein had zijn vacantiewerk keurig in orde, zijn boeken opnieuw gekaft en zette zich met nieuwen ijver aan het leeren. Wel ging dit de eerste dagen niet zoo gemakkelijk, maar na korten tijd was hij er toch weer aan gewend en wist niet beter of het hoorde zoo.
Na een week bracht de post een brief voor hem, die aldus luidde:
Amsterdam 12 Sept. 19...
Beste Hein!
Wat een verschil met verleden week. Toen dwaalde ik nog eens voor het laatst met ons Dennendaalsch Clubje door de heerlijke bosschen en nu zit ik hier in 't hartje van Amsterdam, temidden van hooge, steenen huizen, fabrieken en werkplaatsen, op een hoog gelegen kamer mijn Fransche vertalingen te schrijven. Maar een klein woordje aan jou moet er even af! Pa en Moe stonden gewoonweg versteld van mij, ik ben ook heel wat veranderd, nietwaar? En jij, met je goeie, eerlijke rondborstigheid hebt daar ook aan meegewerkt. Neen, ik noem je geen ‘Hangrie’ meer, en ik wil nooit meer Suzanne heeten. Ik voel me veel gelukkiger dan vroeger, en jij hebt me geleerd, écht te leven en het leven te genieten. Je moet me eens een paar mooie teekeningen zenden, zal je? En nu heb ik voor jou ook
| |
| |
een leuk nieuwtje. Met Kerstmis mag je bij ons een paar dagen komen logeeren, vind-je dat niet heerlijk?
Doe vooral mijn hartelijke groeten aan oom, en zeg hem namens mij, dat hij een schat van een oom is, een juweel, een parel! En groet ook al de kennisjes en vrienden van mij, en vooral Gonnie, die goeie, goedige Gonnie, die ik graag tot mijn vriendin zou wenschen!
Schrijf mij ook eens, hoe allen het maken, en wees gegroet van
Je nichtje:
Suus.
P.S. In vliegende haast!
|
|