Hein Stavast
(1908)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 147]
| |
Tiende Hoofdstuk.
| |
[pagina 148]
| |
Er hing over de heele kermis een benauwde baklucht van oliebollen- en poffertjeskramen, en de schetterende tonen van draaiorgels met trompetten en turksche trommen drong tot in de omliggende buurten door. Groote menschenmassa's schoven langzaam voort in de schroeiend heete zon, 't grauwe stof dampte in wolken boven de hoofden uit. De tenten blakerden in het witte, zengende licht, draaimolens met felle schittering van ornamenten zwierden woest rond, boven 't lawaai gilde soms lang en luid de stoomfluit van een caroussel, die wel een tooverpaleis geleek. Verder zag je, behalve de groote acrobaten-tenten, bioscopen en poffertjeskramen, nog tal van kleine kraampjes, waar limonade, bier, broodjes, eieren en zuur verkocht werden. En overal muziek, overal geschreeuw, bellengelui en trompettengeschetter. Hein keek z'n oogen uit! Zóó'n kermis had-ie nog nóóit gezien! Ook Piet en Koos raakten onder den indruk van die schitterende pracht! Met stomme bewondering zagen zij tot den directeur van een hippodrôme op, een man, met een hoogen hoed en een gebloemd vest, die verbazende snorren had en wel tien ringen aan zijn vingers! Wat moest die een geld verdienen! Hein, Piet en Koos wenschten ieder voor zich, ook eenmaal in het bezit van zoo'n hippodrôme te komen en directeur te wezen! Den heelen dag paardrijden in zoo'n fijne tent van goud en spiegels was toch heel wat anders, dan in een muffe school zitten en napluizen, hoeveel rente een kapitaal van f 150.000 opbrengt tegen 4 ⅞%, en je krijgt er toch nooit een cent van! | |
[pagina 149]
| |
En daar verderop was een schiettent! Met een geweer mocht je daar op beweegbare poppen schieten en als je schoten ráák waren, kreeg je van de juffrouw een medalje! Dàt vermaak lachte den jongens bijzonder toe. ‘Willen we óók eens schieten?’ vroeg Hein. ‘Vooruit maar,’ zei Koos. ‘Wat kost het, juffrouw?’ ‘Zes schoten voor 'n dubbeltje, jongenheer.’ De vrienden deponeerden ieder hun dubbeltje op de toonbank en kregen een mooi nickel geweer. Nu aan 't mikken. Drommels, dat viel niet eens mee. Vooral Piet had er een toer aan. Die knipte al met de oogen vóór zijn schot afging, en daardoor mikte hij slecht. Met Koos ging 't beter. Hij schoot driemaal den trommelslager in 't hart, waarop de man telkens een verbazenden roffel sloeg! Maar Hein was nog de gelukkigste van hun drieën. Van de zes schoten raakte hij | |
[pagina 150]
| |
er vijf, en voor zijn schèrp schieten kreeg hij een schitterende medalje als belooning! Wel was ze van blik en zat er maar een heel gewoon rood bandje aan, maar 't was toch in ieder geval een behaalde eereprijs! Hein stak de decoratie op zijn kiel en verliet de tent. Wat verder stond een groote acrobaten-tent. Op de balustrade stonden eenige clowns en pràchtig aangekleede meisjes, terwijl een meneer met een rotting veel kabaal maakte, door op de houten reclameborden te slaan. 't Moest bepaald wel mooi wezen, wat je daar allemaal in die tent te zien kreeg, want de man schreeuwde op een verschrikkelijke manier het publiek toe. ‘Kom eens hier, paljas!’ riep hij ten laatste een der clowns toe, ‘vertel jij nu ook eens aan de menschen, welke voorstelling wij vanmiddag zullen geven.’ ‘Ja,’ zei paljas, en nam een houding aan, alsof hij ging vechten. ‘Nu, doe het dan,’ sprak de meneer. Paljas trok een benauwd gezicht. Hij wist niet, hoe te beginnen. ‘Ik zal je helpen. Je moet zeggen: Dames en heeren!’ ‘O ja... heeren en dames!’ ‘Nee, dat is niet goed! Eerst dàmes, dan heeren!’ ‘O ja..... Eerst dames, dàn heeren!’ De meneer werd driftig en gaf paljas een oorvijg, zoodat hij tegen de balustrade tuimelde. ‘Dáár, domkop. En ga nou vèrder! Schiet op!’ ‘Ga nou verder, schiet op!’ riep paljas tegen het publiek. | |
[pagina 151]
| |
‘Ben je razend, paljas? Je moet de menschen niet wegjagen! Jij kan letterlijk niets gòed doen!’ ‘Dat kan ik wèl!’ riep paljas verontwaardigd. ‘Ik ben van een knappe familie. Die waren allemaal mastiekmakers.’ ‘Mastiekmakers? Wat zijn dat?’ ‘Mastiek, wel dat is...... dat is mastiek. Roemboem.... tsing.... trara!’ ‘O - je bedoelt muziek?’ ‘Nou ja, meziek of mastiek dat is allemaal toet-mem één boerenkool, zeit de Chinees. Maar mijn grootvader, die was de knapste van de heele familie. Die maakte mastiek in zoo'n heel groot huis. En dan klom die héél hoog in de hoogte en als-die dan begon te spelen, kon je 't wel een uur vér hooren.’ ‘Zoo. Maar hoè speelde je grootvader er dan op? Moest je er op blazen?’ ‘Neen!’ ‘Er op slaan?’ ‘Neen! Er zat een touw aan!’ ‘O, dan weet ik het! Je grootvader was klokkeluider.’ ‘Nietwaar,’ zei paljas, heftig het hoofd schuddend. ‘'t Is wèl! Je zegt: m'n grootvader speelde in een heel groot huis. Dat was de kerk. Hij klom naar boven. Dat was de toren. En dan trok hij aan een touw, dat je 't wel een uur vèr kon hooren. Dat was de torenklok natuurlijk! Dùs was je grootvader klokkeluider!’ ‘'t Is niet!’ ‘'t Is wèl!’ | |
[pagina 152]
| |
‘Heelemaal mis!’ ‘Wat was hij dan?’ ‘Klokketrékker!’ riep paljas sarrend, en toen de meneer dreigend op hem afkwam, liep hij haastig achteruit en stootte zoo geweldig zijn hoofd tegen een paal, dat er oogenblikkelijk een groote buil op zijn hoofd kwam. Paljas schreeuwde moord en brand, maar de meneer nam zijn rotting en gaf een flinken slag op het vreemde gezwel, dat met een dreunende knal als een pistoolschot afklapte. Hein, Piet en Koos hadden zich kostelijk met paljas vermaakt, maar aangezien deze in de tent verdween en de muzikanten een oorverdoovend concert gingen geven, stapten ze nu verderop. Hein kreeg een onweerstaanbaren trek in poffertjes en ook z'n kameraden hadden wel idée in zoo'n versnapering.Ze zochten nu in een mooie poffertjeskraam een apart hokje en deden zich te goed. Hein noemde het een koningsmaal, hij vond zoo'n kermis verbazend prettig, om er je heele leven door te brengen, heerlijk! Hij betreurde het, dat zijn portemonnaie niet beter gevuld was. Gráág had hij 'n tweede en 'n derde bordje poffertjes besteld! Maar er | |
[pagina 153]
| |
diende toch wat over te blijven voor een kijktent of 'n mallemolen, ze zouden zich nog laten wegen en met den kracht-hamer slaan. Ze moesten zuinig zijn! Na afloop van net ‘koningsmaal’ stapten de drie vrienden weer op. Niet ver van deze kraam had Professor Napoleon een groote tent opgeslagen met een rijkversierden voorgevel. Op de balustrade stond een zestal Duitsche ‘oempa's’ zooals die muzikanten wel eens genoemd worden, en naast hen troonde een rij kunstenaars en kunstenaressen, allen in hèl-schitterende costuums gekleed, bezaaid met pailletten en glanzende kralen. Ook hier had zich een groote volksmassa opgehoopt. De professor stond bij net bureau, maakte een praatje met de juffrouw-van-de-kaartjes. En voor den ingang der balustrade schreeuwde een Franschman in een prachtige redevoering het publiek toe, welke beroemdheden aan het théater verbonden waren. ‘Mijneer en daam’, koeterde hij, ‘et is foor mai een kroote eer U te presanteer die artisten fan ons kezelskap! Ikke zal u uitleg, watte u 'ier foor uw keld te zien krijge. Mijneer en daam, die eerste numéro van de program isse die Proffesseur Napoleon, prestidigitateur, imitateur en jongleur! U zult 'ier bewonder die enorm vaardikheid, waarmee die Proffesseur laat koom en weer verdwijn alle ding, u zult zijn charmé van die skoone mademoiselle Bianca, zeer beroemd danseuse, u zult zien die kevaarlik toers van die broeders Detro aan die trapèze, u zult staan verbaasd van die kroote dessuur van aap en 'onde, | |
[pagina 154]
| |
hoe die signor Alepto, die kroote aap, kan dineer en soupeer comme un kewoon mensch, 'oe 'ij aantrekt zijn kleer en keeft de garçon un pourboir.Ga naar voetnoot1) En de finale van die kroot presentation zijn die clowns musicales, Ratamini en Fidelio, honoreerd met die koud' medail door die keizer fan Oostenrijk! En die prais foor de entrée isse eerst rang 25 cent, tweed' rang 15 cent en 'eel mooi staanplaats voor 10 cent. Maak place, mijneer en daam! Allo, allo, entrez! De presentation kaat bekin! Allo, entrez, kaat dat zien!’ Deze roerende toespraak werd besloten door een oorverdoovend geschetter en geroemboem der muzikanten, en een breede stroom volk stapte de trappen op. ‘Dàt moeten we zien!’ riep Hein. ‘Komt mee, jongens’. Piet en Koos hadden daar niet 't minste bezwaar tegen. Ze namen ieder een toegangskaartje en stapten de groote tent binnen, die in een geheimzinnig schemerdonker gehuld was. De zitplaatsen werden meer en meer bezet, de derde rang was dadelijk vol. Hein zorgde met z'n makkers in de eerste rij te staan, zoodat zij goed over de hoofden der zittenden naar net tooneeltje konden zien. ‘Muziek!’ riep een matroos uit 't publiek en de jongens, die meenden dat dit er zoo bij hoorde, schreeuwden ook mee: ‘muziek! muziek!’ ‘Houd oe kemak..... die foorstellink kaat zóó bekin!’ riep Proffessor Napoleon, die door dit taaltje | |
[pagina 155]
| |
bewees, een landgenoot te zijn van z'n bekwamen tentredenaar. Nu waren de plaatsen bezet. Op het tooneel werden een paar lichten ontstoken en Professor Napoleon, deftig in 't zwàrt en door 'n hoogen hoed gedekt, trad op. ‘Messieurs et mesdames!’ begon hij, z'n handschoenen uittrekkend en oprollend, ‘ik 'ebbe die honneur u te presanteer Professeur Napoleon!’ Wip! daar waren de witte handschoenen plòts in een ei veranderd! Gelach van 't publiek. Professor brak het ei door midden om te toonen dat het écht was. ‘Ikke zeg, messieurs et mesdames, Professor Napoleon, prestidigitateur, imitateur et jongleur!’ En tot ieders verbazing werd Professors hoed als door een onzichtbaren draad omhoog getrokken, en zweefde nu boven zijn hoofd. Professor wilde een beleefde buiging maken en daarbij den hoed afnemen, maar hij greep natuurlijk mis! ‘Waar isse mon chapeau - mijn oed?’ riep hij 't publiek toe. ‘Hooger!’ riep Hein lachend. Professor keek op, zag den hoed en greep hem. ‘Ah ventre-bleu, waar was gij, mon chapeau?’ Gij moet niet zijn zoo indiscret - moet blijf op mijn ‘oofd!’ Daarna zette hij den hoed weer op, maar nu wipte het hoofddeksel van zèlf omhoog, als of er een stalen veer in verborgen was. Bóós werd professor, en toen | |
[pagina 156]
| |
hij woedend den hoed met een flinken duw op 't hoofd zette, sprong deze zoo krachtig omhoog, dat-ie niet meer terugkeerde, maar ergens boven het tooneeltje bleef liggen. 't Publiek klapte luid, lachte schaterend. Nu plaatste Professor Napoleon een wit scherm op het tooneel en er op wijzende, sprak hij: ‘Messieurs et mesdames, ikke zal u toon die mystérieux verdwijning van die Professeur Napoleon! Gij moet oplet - en gij moet tel... un.. deux.. trois!’ Dan die professeur isse wek..... heelemaal wek! Ikke verzoek wel een monsieur of knaap te nemen place ‘ier foor die skerm, en wanneer die publiek 'eb 'eteld: un-deux-trois! dan wekneem die skerm en laat zien dat ikke isse verdwijn’. Welk monsieur wil koom ‘ier?’ ‘Ik!’ riep Hein boven alles uit. ‘Ah, ce joli garcon! Koom 'ier, klein skavuit, gij neme plaats 'ier bij die skerm en eerst tel: un-deux-trois-en dan wekneem, compris? 'Oe 'eet gij?’ ‘Met mijn mond,’ zei Hein. ‘O haha! Klein skelm, ikke bedoel: welk naam 'ebt gij?’ Hein keek 't publiek lachend aan, voor hij antwoord gaf. ‘Suikerbuik’, zei hij toen. ‘Ah, magnifique! Allons, monsieur Suikerbuik, 'oudt vast die skerm. Attention, messieurs et mesdames! Professor Napoleon kaat akter die skerm. Au revoir!’ 't Publiek in de tent, geleid door een grooten kerel met een kolossale stem, telde luid: | |
[pagina 157]
| |
‘Eén-twéé-drie!!’ Hein schoof het scherm op zij. Professor was verdwenen! ‘Hij is door een luik gezakt!’ riep er een. ‘Bedriegerij!’ schreeuwde een ander. ‘Messieurs et mesdames!’ klonk opeens professors stem aan den ingang der tent. Allen keken om, en zoowaar, daar stond hij vriendelijk lachend en buigend. ‘Er is een luik in den vloer!’ riep dezelfde stem van daareven. ‘O non, volstrek niet!’ antwoordde Professor beleedigd. ‘U kan kaan naar die tooneel, monsieur, en zoek naar de luik’. ‘Dat zal ik wel doen ook’, zei de man en stapte | |
[pagina 158]
| |
over de banken naar het tooneeltje, waar hij de planken bekeek. Verbaasd keek hij 't publiek aan. 't Is waar,’ sprak hij, ‘er is geen luik’. Maar wie een scherp opmerker was, had kunnen zien, dat de man bijna ongemerkt den Professor een knipoogje gaf. 't Publiek bemerkte daar echter niets van. ‘Ikke zal terugkeer, messieurs et mesdames!’ zei Professor. Hein zette het scherm weer op zijn plaats en opeens klonk Professors stem weer achter het doek. Opnieuw daverend handgeklap, glimlachend buigen van Professor. ‘Koom gij 's 'ier, garcon,’ sprak hij tot Hein. ‘Gij lust kraak pankoek, niewaar?’ ‘Asjeblieft’, zei Hein gretig. ‘Keef mij dan jouw 'oed, monsieur Suikerbuik!’ ‘Mijn hoed, waarvoor?’ ‘Om te bak die pankoek. Allons, vite! Kauw!’ ‘Kauw? 'k Heb nog niets te kauwen,’ zei Hein. ‘Keef die 'oed 'ier. Merci. Nou koed kijk, messieurs et mesdames, ik steke die 'oed in mijn jas, kezien? Onder die jas ikke maak die beslak, afkeloop'! Voici, 'ier isse de 'oed. Nou ik bakke... sssss... ssss.... klaar isse de pankoek. Gij moet op eet, monsieur Suikerbuik, bòn appetit!’ Hein bekeek wantrouwig den pannekoek, maar at hem toch met smaak op. Toen moest hij weer naar zijn plaats. | |
[pagina 159]
| |
Professor vertoonde nu nog eenige goocheltoeren, waarmee hij de menschen in bewondering en verbazing bracht en gaf toen de beurt aan Mademoiselle Bianca, een danseres. Maar dit nummer van het programma interesseerde den jongens niet bijzonder en ze waren blij toen de gebroeders Detro op het tooneel kwamen. Het waren twee geweldige kerels, fòrschgespierd, met armen die eerbied en ontzag inboezemden! De een heette Pierre, de ander Victor. Victor, klaarblijkelijk de oudste en sterkste der twee, nam met één hand zijn kolossalen broer bij den gordel en stak hem bedaard boven zijn hoofd uit. Handgeklap daverde door de tent! Toen nam Pierre een stoel, zette de achterste sport tusschen de tanden en noodigde zijn broeder uit, op den den stoel te gaan zitten. Victor stapte op Pierre's handen, op zijn schouders en nam bedaard op den stoel plaats. Een donderend applaus weerklonk. Maar dat was nog niet alles! Pierre liet langzaam de knieën buigen, geleidelijk het bovenlijf zakken en bleef toen, nog altijd met den zwaarbeladen stoel in den mond, op het tooneel zitten. 't Werd doodstil in de tent. Nu kwam de reuzentoer. Pierre begon zich langzaam weer op te richten - alle spieren van z'n lichaam waren gespannen - al meer en meer kwam hij overeind, strekte de knieën, deed een stap achterwaarts..... | |
[pagina 160]
| |
Hij was er! Nu barstte een salvo van juichkreten los. Pierre boog. Victor was weer aan de beurt. Geweldige, ongelooflijke toeren vertoonden deze sterke mannen, en zóó onder den indruk was Hein, dat hij, anders zoo luidruchtig en woelig, onbeweeglijk en zwijgend toekeek. Na Victor en Pierre Detro volgde een nummer van honden- en apendressuur. Toen de gewone, bekende kunstjes met aap en hond een poosje geduurd hadden, werd er een tafeltje en een stoel op het tooneel gezet. Nu volgde er iets aardigs. Een groote aap, Alepto geheeten, en geheel als heer gekleed, kwam aanloopen. Hij had een hoogen hoed op, een lange jas aan en ook een rood-wit gestreepte pantalon. Een wandelstok droeg hij in de hand. Sjok-sjok-sjok, zoo liep hij naar het stoeltje, ging zitten en deed alsof hij erg vermoeid was. Toen tikte hij driemaal met den stok op het tafeltje. Er verscheen een koffiehuis-bediende. Alepto fluisterde hem iets in het oor, waarop de bediende lachte en met gebaar van drinken aan het publiek vertelde, dat Alepto een glas bier besteld had. De kellner vertrok, om het bestelde te halen. Alepto nam zijn zakdoek, wischte zijn voorhoofd af en krabde zich even den kop, hetgeen de tent in schaterlachen deed uitbarsten. De kellner bracht het bier, zette het glas neer en verdween. Alepto dronk bedaard het glas leeg en stak het in den zak. Nu nam hij netjes een sigaar uit een | |
[pagina 161]
| |
étui, streek een lucifer aan en stak op. Hij rookte voortreffelijk! Alepto scheen nu voldoende uitgerust te zijn, hij maakte tenminste aanstalten om weer te vertrekken. Maar eerst moest het bier betaald. Hij tikte weer driemaal op het tafeltje en de kellner verscheen opnieuw, keek Alepto verwonderd aan en vroeg met de oogen, waar
het leege glas gebleven was. Alepto haalde de schouders op en wees op zijn voorhoofd. Dit maakte den bediende vreeselijk boos, hij dreigde den aap te zullen slaan als hij niet dadelijk het bierglas teruggaf. Nu scheen Alepto bang te worden. Gedwee zette hij het glas neer. De kellner hield de hand op. Alepto trok zijn beurs en betaalde hem rijkelijk, waarop de bediende beleefd boog en groette. Daarop salueerde de komische aap het publiek | |
[pagina 162]
| |
met een elegante buiging en verliet het tooneel onder het daverend handgeklap en gelach van heel de tent. De rij der nummers werd besloten door twee muzikale clowns, Ratamini en Fidelio. De eerste nam een keisteen en blies daarop met prachtig trompetgeluid een soldatenmarsch, waarna Fidelio een sigarenkistje aan zijn
mond zette en werkelijk zéér mooi een bekend wijsje ten beste gaf. Na velerlei grappige en toch ook mooie nummertjes was de voorstelling afgeloopen, en kwam Professor Napoleon bedanken ‘voor die kroote eer’ en vroeg beleefd ‘recommandation van 't kezelskap.’ Verrukt en hoogst voldaan verliet Hein met Piet en Koos de tent. Weer hoorden ze van alle kanten 't geschetter van | |
[pagina 163]
| |
trompetten en 't gerinkink der bellen, en liepen ze voort tusschen de talrijke menigte. Opeens voelde Hein iemand op zijn schouder kloppen, en tot zijn verbazing zag hij oom Rudolf achter zich staan! ‘U hier, Oom?’ riep Hein verwonderd. ‘Zooals je ziet, neef!’ was 't antwoord. ‘Ik kwam maar eens kijken, of jelui nog niet in handen gevallen waart van den een of anderen kermisreiziger.’ ‘Verbeeld je!’ riep Koos uit, ‘die zou een aardig hapje aan ons gehad hebben. Ik denk dat wij hem met ons drieën de ribben zouden gebroken hebben!’ ‘Zoo zoo,’ lachte oom. ‘Nu, ik wil je alleen dan zeggen, dat tante erg ongerust over jullie was en niet ophield, of ik moest je gaan opzoeken.’ ‘Flauw van tante,’ meende Hein. ‘En wat hebben jullie zooal gezien?’ vroeg oom Rudolf. Daarop vertelden de jongens wat ze alzoo genoten hadden. ‘Komaan,’ zei oom, ‘nu zal ik je eens wat moois laten zien.’ Hij nam de jongens mee naar een groote Bioscopetent. Juist zou de voorstelling beginnen. Opgetogen van bewondering zagen de kameraden op het doek een veldslag tusschen Boeren en Engelschen, een jacht op een inbreker, de parade van een regiment soldaten en nog tal van andere aardige dingen. En na afloop daarvan liet oom ze nog eens naar hartelust smullen in een | |
[pagina 164]
| |
wafelkraam, ofschoon hij er lachend de opmerking bij maakte: ‘Nu, er zal vanmiddag van jullie diner ook niet veel terecht komen!’ Na nog even met oom langs de tenten en kramen en poppekasten gewandeld te hebben, keerden ze huiswaarts, zéér voldaan over dien kostelijken middag!
Den volgenden dag ging Hein volgens belofte met opa naar het Museum Boymans, waar ze saampjes den heelen morgen doorbrachten. Hein betreurde het, dat er in Dennendal ook niet zoo'n prachtig schilderijen-museum was. Hij maakte van eenige stukjes een schets en toonde die aan zijn grootvader, die vol bewondering was, al zei hij dat niet altijd. Alleen toen ze het Museum verlieten, zei opa: ‘Als je van school gaat, Hein, zal ik verder voor je zorgen!’ Wat opa daarmee bedoelde, dát begreep Hein best! |
|