| |
| |
| |
| |
Zesde Hoofdstuk.
De Freule.
Woensdags, na aankomst van Suus, begon voor de Dennendalsche jeugd de groote zomervacantie, die pas in September zou eindigen. Op die eerste dagen, dat Hein nog in school zat, ging Suus met oom kleine uitstapjes in den omtrek maken en 's avonds bleef ze meest in het tuintje bij oom theedrinken en lezen, terwijl Hein met zijn kameraads speelde. Suus scheen voorloopig niet veel lust te hebben, zich bij de kennisjes van haar neef aan te sluiten. Ze voelde zich te veel ‘stadsdame,’ en als zoodanig verheven boven de dorpskinderen. Die vonden de teruggetrokkenheid van Suus allesbehalve aardig, en 't was ook wel een beetje haar eigen schuld, dat ze al heel gauw den bijnaam van ‘de freule’ kreeg.
Zooals gezegd, 's Woensdags begon de vacantie.
| |
| |
Hein was met z'n vriendenclub de school uitgestormd, had z'n boekentasch
twintig meter hoog in de lucht gegooid van pure pret en ging in een allervroolijkste stemming met zijn kameraden huiswaarts.
‘Zeg jongens,’ zei Dirk van Balen, ‘we blijven natuurlijk de heele vacantie bij elkaar, hè? Wat zullen we een pret hebben!’
‘Dat is te zeggen,’ sprak Hein Brander, ‘ik ga er waarschijnlijk voor een weekje tusschen uit.’
‘Hè, hoe jammer! En waarheen?’
‘Naar Rotterdam, wat leuk, hoor!’
‘Nou, maar voor ons is 't allesbehalve leuk,’ zei Piet Lagerhof, de zoon van den burgemeester. ‘Als jij er niet bent, spelen we niet half zoo prettig.’
‘Ik wou, dat ik met je méé kon, Hein’, zei Koos van Dam. ‘Ik heb nog een oom in Rotterdam wonen. 't Zou wel leuk wezen, als diè me een weekje wou hebben.’
‘Als dat waar is,’ vervolgde Piet, ‘dan zie ik ook wel kans om mee te gaan. Mijn getrouwde zuster woont ook in de Maasstad. Verbeeld-je, zeg, met ons drieën naar Rotterdam!
‘Dat zou verbazend leuk zijn!’
| |
| |
zei Koos. ‘Maar dan blijven er toch nog drie weken over, dat we hier zijn.’
‘Nu, die zullen we evengoed plezierig doorbrengen, dat verzeker ik je’, sprak Hein. ‘'t Is alleen jammer, dat ik zoo gloeiend opgescheept zit met die vervelende nicht uit Amsterdam.
‘Welnu,’ zei Wim Huizer, een verbazende dikkerd,
wiens liefste bezigheid bestond in lekker eten, en die altijd wat eetbaars in zijn zakken had, ‘welnu, wat zou dat? Laat ze meedoen met ons, net als de andere meiden.’
‘Heel mooi gezegd,’ zei Hein. ‘Maar dat doèt ze niet! Ze is veel te grootsch, veel te veel ‘dame.’
‘Dan laat je heel bedaard de freule aan haar lot over,’ meende Piet.
‘Als 't aan mij lag,’ sprak Hein, ‘zou ik er geen oogenblik over aarzelen. Maar jongens, oom wil natuurlijk
| |
| |
hebben, dat ik met haar ga wandelen, en daar zal niet veel tegen in te brengen zijn.’
‘Dan weet ik 't goed gemaakt,’ stelde Koos van Dam voor. ‘Telkens, als je met de freule gaat wandelen, gaan wij allemaal met je mee. En als wij op de hei of in 't bosch aan 't spelen gaan, zal je zien, dat ze vanzelf gaat meedoen.’
Hein schudde bedenkelijk het hoofd.
‘Dat geloof ik niet, hoor. Misschien gaat ze dan haar eigen weg, en als oom dàt hoort, zit er wat voor mij op!’
De jongens zwegen. Ieder voor zich peinsde op een middeltje om van de freule ontslagen te raken.
Verscheidene plannetjes werden nog gemaakt, maar ten slotte bleek dat van Koos van Dam nog het beste te zijn. Niettemin waren ze vol goeden moed over het prettig doorbrengen van de groote zomervacantie. Ook Hein liet zich niet lang door de gedachte aan de aanwezigheid van ‘de freule’ terneerslaan, hij nam vroolijk afscheid van z'n kameraden en zette door z'n luidruchtigheid de heele kamer vol jool.
‘Dat zal me een leventje worden’, zei oom, die juist met Suze van de ochtendwandeling was teruggekeerd. ‘Enfin, nu kan je mij eens aflossen, jongen. Tot nog toe heb ik Suus overal heen geleid, omdat jij op de banken zat, maar nu is het joùw beurt. En Suus zal het misschien prettiger vinden met jou te wandelen, dan met zoo'n ouwe brombeer als ik, nietwaar meid?’ Suus bloosde hevig en Hein keek zuinig.
| |
| |
‘O foei, Oompje,’ kweelde Suus, ‘u bent volstrekt geen ouwe brombeer. We hebben saampjes wàt charmant gewandeld en ik heb me dòl geamuseerd. Dennendal is bepaald verrukkelijk, puissant magnifique!’
‘Nou, nou!’ dacht Hein, ‘de freule is weer eventjes aan 't Fransch-parlevinken!’
‘Maar als Henri zich liever met z'n kameraads occupeert en mijn gezelschap hem minder conveniëert, dan wil ik met evenveel genoegen alleen gaan wandelen. Cela m'est égal!’
‘Maar kind,’ stelde oom voor, ‘zou je het nu niet veel prettiger vinden, om met de andere meisjes om te gaan? Je zondert je hier zoo af, en in gezelschap van de kinderen zou je toch veel meer plezier hebben dan in je eenzaamheid?’
‘Och, oom,’ antwoordde Suus, en zij trok voornaam haar bleek, spits neusje op, ‘ik zou me werkelijk niet op mijn plaats voelen tusschen die - boerenkinderen, 'k ben niet gewend ermee om te gaan, 'k voel me gegenéérd bij die meisjes, n'est-ce pas?’
‘Hm,’ zei oom en schraapte z'n keel, ‘je zult er anders niet van bederven, kind.’
En Hein voelde z'n handen jeuken bij dat minachtende woord ‘hoerenkinderen.’ Maar hij hield ze toch in bedwang, je kon zoo'n stadsjuffertje toch kwalijk te lijf gaan? Nee, dat ging niet. Enfin, ze kon naar de pomp loopen, zoo'n nùf!
Na afloop van de koffie-tafel ging Hein naar boven.
| |
| |
Hij mopperde zoo'n beetje op ‘de freule’ en begon z'n schilderboel wat op te ruimen. Terwijl hij hiermee bezig was, hoorde hij iemand de trap beklimmen. Oom was 't niet, dat hoorde hij wel, Bet evenmin. Zou dus de freule .....? Warempel, daar tikte ze aan de deur.
‘Mag ik binnenkomen, Henri?’
‘Och - eh - jawel, kom d'r maar in,’ zei Hein, die over dat bezoek allesbehalve gesticht was.
‘Ik kom je eens opzoeken in je particulier cabinet, Henri!’ zei ze.
‘Zoo -’ zei Hein onverschillig, ‘dat doet me èrg veel plezier, maar noem me asjeblieft Hein en niet hangrie, zeg.’
‘O, pardon, als je dat liever hebt. Henri klinkt anders beschaafder dan Hein. Hein is zoo ordinair, vind je niet?
Neen, dat vind ik volstrekt niet. Maar - wil je 'n stoel?’
‘Heel graag.’
‘Hier. O, zit 'r een beetje verf aan? Dat geeft niets hoor, veeg het er maar af met je jurk.’
Vol verbazing keek Suus hem bij deze woorden aan. Ze droeg een witte jurk met lange kanten, en dáármee zou ze verf van den stoel vegen? Dat was toch affreus!
‘Dank je wel hoor,’ zei ze geraakt. ‘Heb je geen doek?’
‘O zeker, als 'k er een vinden kan. Wacht, daar ligt 'n ouwe lap boven op die plank. Wil je 'm er even afhalen?’
De plank was hoog. Suus nam haar witte rokje
| |
| |
voorzichtig op, stapte op een stoeltje en nam den doek er af, waarmee ze de verf wegnam en vervolgens ging zitten.
‘Wat een rommel is 't hier, zeg,’ sprak ze, ‘ik zou er meer een boudoirtje van gemaakt hebben.’
‘Wat is dat voor 'n ding?’ vroeg Hein, die de tafel afruimde en de boeken en schriften op stapeltjes lei.
‘'n Boudoir, wel dat is je particuliere salonnetje, heel netjes en chic gemeubileerd.’
‘Ken je begrijpen,’ lachte Hein, ‘in twee dagen zat m'n heele ameublement onder de olieverf en de inkt.’
‘Ja. dat geloof ik ook. Hee, wat staat daar op dien ezel? Is dat niet de kerk van Dennendal?’
‘Juist, hoe vind-je 't?’
‘Prachtig, hoor! Naar de natuur geteekend?’
‘Zeker.’
‘Je teekent pràchtig, zeg. Les gehad of alles door eigen oefening geleerd?’
‘Neen, m'n hoofdonderwijzer heeft me veel geleerd. En diè kan teekenen, asjeblieft.’
De oogen van Suus dwaalden het gezellige jongenskamertje rond, bleven gericht op Heins boekenkast, waarvoor een groot gordijn hing.
Ze stapte er heen en schoof nieuwsgierig 't gordijn terzijde.
‘Verbazend zeg, wat heb jij 'n boèken!’
‘Ja hè?’ antwoordde Hein met trots. ‘Houd jij van lezen?’
‘Dòlveel. In mijn vrije uren doe ik niet anders.’
| |
| |
De vriendschap van Suus voor boeken stemde Hein wat vriendelijker voor haar.
‘Heb je “De Woudlooper” gelezen?’ vroeg Hein. ‘En ‘De Verspieder’, en ‘Op het Oorlogspad?’
‘Neen,’ zei Suus, ‘zijn dat dames-romans?’
‘Loop rond!’ lachte Hein, ‘die houd ik er niet op na. Neen, 't zijn heerlijke Indianen-boeken, als je dié leest, ben je niet meer op je kamer, dan ben je in de steppen van Amerika en doet mee aan de jacht op buffels en aan de gevechten tusschen de verschillende Indianenstammen.’
‘Brrr!’ rilde Suus, ‘dat is me allemaal veel te bloedig, hoor. Neen, dan lees ik liever de boeken van Bertha Clément en Tine van Berken en....’
‘En Jules Verne zeker,’ vulde Hein aan.
Ze praatten nog een heelen tijd over hun boeken, en 't gevolg daarvan was, dat Hein zich lang niet meer zoo vijandig tegenover Suus gevoelde. Ze toonde belangstelling in zijn teeken- en schilderkunst, bekeek met bewondering zijn kolossalen boekenverzameling, en dat was genoeg om Heins vriendschap te winnen.
‘Per slot van rekening valt ze me toch nog mee,’ dacht Hein, ‘welnu, dan zal het met de rest ook wel in orde komen.’
‘Zeg,’ sprak hij tot haar, ‘willen we wat naar buiten gaan?’
‘In den tuin, of wou je wandelen?’ vroeg Suus.
‘Nou, wat wandelen en wat spelen in het bosch.’
‘Spelen in het bosch - ìk? En wàt dan?’
| |
| |
‘Nu ja, dat zullen we wel zien.’
‘Daar heb ik anders niet veel zin in, hoor,’ zei Suus. ‘Maar ik wil wel mee. Wacht me hier even, zeg, dan zal ik me gaan aankleeden.’
‘Aankleeden?’ vroeg Hein verbaasd. ‘Je hebt toch alleen maar je hoed op te zetten?’
‘Oh neen, ik ben vanmorgen met mijn witte jurk uitgeweest, en nu kan ik er toch niet alweer mee gaan? Neen, ik zal nu m'n rose japon aandoen.’
‘Zeg,’ sprak Hein daarop, ‘als 't jou hetzelfde is, trek dan liever een oude schooljurk aan, als je met ons meegaat.’
‘Met - òns?’
‘Ik bedoel, met mij!’ zei Hein haastig, en bij zichzelven dacht hij: ‘daar had ik me haast verraden.’
‘Waarom een oude schooljurk? Is dat een toilet om uit te gaan? En ben jij soms van plan met dat daagsche pak te gaan wandelen? Je bent niet erg élegant gekleed.’
‘Hoor eens Suus,’ sprak Hein, wien 't begon te vervelen om telkens weer over toilet te moeten praten, ‘we zijn hier maar in Dennendal, en niet in Amsterdam. Denk je, dat de menschen hier naar je kleeren kijken? Loop rond, ze hebben hier wel wat anders te doen. En bovendien kunnen wij hier geen mooie kleeren gebruiken, want om flink met elkaar te spelen hebben we 't liefst maar 'n oud pakje aan, dat een stootje kan velen, snap je?’
‘Nu, maar ik zal toch maar zoo vrij zijn, me even te gaan aankleeden. Tot straks, Henri!’
| |
| |
Nuffig trippelde ze het kamertje uit en Hein keek haar medelijdend na. Hij zette zijn hoed op één oor, liet zich als gewoonlijk langs de leuning naar beneden glijden en verliet fluitend het huis.
Op den weg zag hij 'n troepje kennissen en vriendjes aankomen. 't Waren Dirk van Balen met z'n zusjes Mien en Truus, Koos van Dam, die 't gezelschap vermaakte met zijn grappige verhalen, Hillegonda Lagerhof, zuster van Piet en heel achteraan wandelde in z'n eentje de dikke, altijd kauwende Wim Huizer, die gemoedelijk 'n ons kaakjes uit z'n zak oppeuzelde. Hein snelde het clubje tegemoet en zei:
‘Zeg jongens, 't lieve leven begint al, hoor. Strakjes zal je me met “de freule” zien flaneeren! Ze maakt nou “toilet.” Maar ik geloof toch, dat 't een goèie meid is hoor, ze heeft 'n heeleboel boeken gelezen en weet heel wat te vertellen, als 't er op aankomt.’
‘Nou, wie weet valt ze nog niet mee bij nadere kennismaking,’ zei Koos van Dam. ‘En wat doen we nou?’
‘Wel, jullie gaan volgens jouw plan een eind vooruit naar het bosch, laten we afspreken bij 't bruggetje over de Hagedissen-beek, je weet wel.’
‘Duurt dat toiletmaken lang?’ vroeg Piet Lagerhof. ‘Wat een éér voor ons, om met zoo'n deftigheid te mogen kennismaken, hè?’
‘Ik vind 't flauw van jullie,’ zei z'n zusje, die meestal Gon genoemd werd, ‘ik vind het flauw van jullie, om zoo voortdurend op dat meisje te schimpen. Als ze nu
| |
| |
gewend is om zich netjes te kleeden, waarom zouden wij er dan aanmerking op maken?’
‘Och jij, Gonnie,’ lachte Hein, ‘jij bent de goedheid in eigen persoon, jij neemt het natuurlijk weer voor Suus op, hè?’
‘Ja zeker. 't Zal een prettige kennismaking voor 't kind zijn, als ze zoo door jullie bespot wordt.’
‘Nu Gonnie, we beloven je, dat we haar niet voor den gek zullen houden, hoor!’
‘Als je dàt deed, zou ik me nooit meer met jullie bemoeien,’ zei Gon.
‘Dus afgesproken?’ vroeg Hein, die aanstalten maakte om terug te keeren. ‘Bij het bruggetje wachten jullie me op en dan gaan we wat “buutspelen” in 't bosch.’
‘Uitstekend! Onze groeten aan de freule, tot straks!’ riepen de anderen hem toe. Hein trad de kamer binnen, waar Suus al gereed stond. Ze had haar rose costuum aangetrokken en dezelfde hoed met witte veeren, waarmee Hein haar aan 't station had gezien, en ook had ze haar witte kanten parasol in de hand. Lichtgele kousen en schoentjes voltooiden haar toilet. Suzanna was gekleed.
Hein zette groote oogen op en schudde zachtjes het hoofd, terwijl hij in stilte zei:
‘'t Lijkt de Koningin wel! Daar zal je wat van beleven!’
|
|