| |
| |
| |
| |
Derde Hoofdstuk.
Transvaalsche Oorlog.
Hein Brander stond bij z'n onderwijzers heel goed aangeschreven. Niet omdat hij zoo'n poeslief jongetje was, integendeel, maar om z'n vlug verstand, z'n rechtschapenheid en ijver. En al haalde ons Heintje nu en dan wel eens een streek uit, waar de meesters bedenkelijk het hoofd om schudden, op een anderen keer maakte hij dan alles weer goed en toonde z'n karakter van ècht Hollandsche jongen. Z'n teekenkunst vond bij den hoofdonderwijzer, den heer Voordam, heel veel belangstelling en dikwijls mocht Hein op mijnheer Voordams kamer komen, ten einde diens platen en teekeningen te bekijken. De hoofdonderwijzer was zèlf een knap teekenaar, en al veel had Hein aan hem te danken. Mijnheer Voordam was verbaasd over de groote en snelle vorderingen, die Hein in de teeken- en
| |
| |
schilderkunst maakte, maar toen de jongen op zekeren dag met het portret van Paul Kruger kwam aandragen, wist de hoofdonderwijzer zijn bewondering voor dat prachtig teekenwerk bijna niet in woorden uit te drukken, hetgeen hij dan ook maar niet deed. De Kruger-kop was van een treffende gelijkenis en de onderwijzer van Hein's klasse vond het zóó mooi, dat hij het portret in de klasse ophing. Dat portret gaf aanleiding tot gesprekken over den Transvaalschen Oorlog, en op aanhoudend verzoek van de jongens, vooral van Hein, die met de Boertjes dweepte, had meester Baan beloofd, hen iedere week een gedeelte uit de geschiedenis van dien Oorlog voor te lezen. Dat waren heerlijke uurtjes voor de klasse! Meester zei wel eens lachend: ‘als er zoovéél attentie bij de taal- en rekenles was als bij den Transvaalschen Oorlog, dan waren jullie in de helft van den tijd volleerd!’ Die verhalen van de dappere, telkens overwinnende Boertjes maakten een diepen indruk op de jongens. En al menigmaal hadden ze op de heide bij Dennendal gevechten geleverd, die dan zoo'n ontmoeting met de Engelschen moest voorstellen, maar dit was toch niet, zooals Hein zich voorstelde hoe de Boeren deden. Daarom had hij al de jongens uit de buurt bijeen geroepen en hen voorgesteld, zich tot twee groepen te vereenigen, Boeren en Engelschen, en in de heuvelachtige omstreken van Dennendal gevechten te leveren, die als twee druppelen water zouden gelijken op de werkelijke Boerenoorlog. De jongens hadden Heins plannen levendig toegejuicht en sedert dien dag waren ze druk bezig om
| |
| |
alles voor den komenden oorlog in gereedheid te brengen. Ieder, zoowel Boer als Brit, zorgde voor zijn eigen wapenrusting, die zoo volledig mogelijk moest zijn. De Engelschen zouden een breeden rooden band om de pet dragen, de Boeren een groene sjerp om het lijf. Piet Lagerhof, de zoon van den burgemeester, werd benoemd tot opperbevelhebber der Engelsche legermacht, hij zou de rol van Generaal Buller vervullen. Hein Brander was
de commandant der Boeren, dat spreekt van zelf: Generaal de Wet in eigen persoon. De naam Dennendal werd veranderd in Bloemfontein, en de omliggende heuvels stelden de verschillende bergtoppen voor: Spionskop, Leeuwenkop, Fonteinberg enz. enz. Een beekje werd genoemd de Modderrivier en een naburig dennenbosch kreeg den naam: Transvaalsch Woud. Alles was behoorlijk
| |
| |
door Hein met namen aangeduid en ieder nieuw ontdekt plekje in den omtrek kon er op rekenen, een Transvaalschen of Oranje-Vrijstaatschen naam te krijgen.
Ofschoon Hein Brander noch Piet Lagerhof precies wisten, hoe nu juist de oorlog door Engeland aan de Boeren verklaard was, hoewel zij de oorzaak heel goed kenden, vonden ze het toch noodig, dat er aan de Transvalers een formeele oorlogsverklaring zou gezonden worden, en zoo gebeurde het, dat Generaal de Wet op zekeren avond een zwaar verzegelden brief ontving: de oorlogsverklaring van de Britten!
Op het couvert stond:
Ministerie van Oorlog,
Londen.
Afgezonden door Koningin Victoria.
Aan den Commandant der Transvaalsche Legermacht,
Generaal Christiaan de Wet.
Bloem fontein.
Oranje Vrijstaat.
Generaal de Wet, alias Hein Brander, zat juist een verbazend dikke boterham met kaas naar binnen te werken, toen Bet, die nu Ou-Tan genoemd werd, de oorlogsverklaring binnenbracht. Inplaats van bij de lezing van het zonderlinge, als-droog-zand-aan-elkander-hangende adres in een lach te schieten, nam Generaal de Wet de enveloppe met ernstig gezicht aan.
Oom Wouter, die z'n pijp rookte en de krant doorlas, blikte vragend naar het dikke couvert. Oom speelde mee in deze Transvaalsche comedie en wel als Paul
| |
| |
Kruger, de vader der Boertjes, de president der Republiek.
‘Wat is dat?’ vroeg oom Kruger.
‘'t Zal de oorlogsverklaring zijn, President.’
‘Generaal,’ sprak oom, ‘jij moet mij niet noemen President, maar Excellentie, begrepen?’
‘Jawel, Excellentie!’
Oom nam 't zware couvert in de hand en kon zijn lachen nauwelijks bedwingen.
‘Maak maar open, Generaal!’ sprak hij, den brief aan de Wet gevend, die zijn vette boterhamvingers aan z'n servet afveegde en 't couvert openscheurde.
Een kolossaal vel papier kwam er uit te voorschijn. Met reuzenletters stond héél bovenaan:
Oorlogsverklaring.
In naam van Koningin Victoria van Engeland en de geheele natie,
aangezien de Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat niet gehoorzaamd hebben aan het wettige gezag der Engelsche regeering, en de diamant- en goudvelden niet aan ons willen afstaan,
zoo verklaar ik,
Generaal Buller,
Opperbevelhebber der Britsche Legermacht,
den Oorlog!!!!
aan beide Republieken, aan Paul Kruger, aan Christiaan de Wet en alle Transvaalsche Boeren en boerinnen!
Londen, Januari 1899.
Buller,
Opperbevelhebber.
| |
| |
Terwijl Generaal de Wet met luider stem deze oorlogsverklaring voorlas, deed oom Kruger alle mogelijke moeite zijn ernst te bewaren en een bezorgd gezicht te zetten.
‘Een oorlogsverklaring van een generaal,’ mompelde hij in zichzelven, ‘dat is wat nieuws.’
Het gelaat van de Wet teekende groote bezorgdheid, hetgeen evenwel niet belette, dat hij een fikschen hap in z'n tweede boterham-met-kaas deed en een grooten slok melk volgen liet.
‘Wat nu te doen, Excellentie?’ vroeg hij.
‘Generaal,’ was het antwoord, ‘in de eerste plaats moet je het leger mobiliseeren.’
‘Mobi... hoeveel?’ vroeg de Wet.
| |
| |
‘Op voet van oorlog brengen, als je dat beter verstaat. Vervolgens de grenzen betrekken, het garnizoen in de stad versterken, spionnen uitzenden, enz. enz. enz.’
De generaal besefte het moeilijke van zijn taak.
Het was heden Vrijdag, en naar alle waarschijnlijkheid zouden de Engelschen morgenmiddag nà schooltijd op de stad aanrukken. Veel tijd tot voorbereiding was er dus niet. Maar dat was ook niet noodig. De Boeren waren al een paar dagen strijdvaardig, hadden zich geweren, pistolen en sabels aangeschaft en zelf hun aanvoerders aangewezen. Twee zusjes van Dirk van den dokter hadden een groote Transvaalsche vlag gemaakt, terwijl op aanwijzing van Piet Lagerhof diens tante een fraaie Engelsche standaard had genaaid uit roode en blauwe lappen. Wel tien meisjes zouden meedoen als verpleegsters van het Roode Kruis, om de gewonden te verzorgen. De beide legers waren compleet toegerust, de verschrikkelijke Boerenkrijg zou een aanvang nemen!
Zaterdagmiddag.
De bewoners van Dennendal, nu Bloemfontein, keken niet weinig verbaasd op, toen daar een Boerenleger door de straten trok, onder vroolijk gezang en gejuich! Voorop stapte Generaal de Wet, van top tot teen gewapend! Een èchte Transvaalsche hoed, gemaakt van ooms ouden flambard, dekte zijn hoofd, en vòl trots schreed hij vooraan het hoofd van zijn dappere Boertjes. Achter
| |
| |
hem volgde de generale staf, de hoofdofficieren van het leger, dan een lange rij strijders en ten slotte een bokkewagen, omgeven door de zusters van het Roode Kruis. Dat was de ambulance.
Onder het zingen van: ‘Kent gij dat volk vol heldenmoed!’ trok het leger naar de omliggende terreinen, om daar een kamp op te slaan en de komst der Britten af te wachten.
Het duurde niet zoo heel lang, of het Boerenlager was gereed. Het lag in eene kleine vlakte, door de omringende heuvels voor 't oog van den vijand verborgen. Wie met oppervlakkigen blik den omtrek overzag, bemerkte volstrekt niets bijzonders, maar wie heel nauwkeurig op boschjes en inzinkingen lette, zag daar af en toe iets bewegen. Dan kwamen behoedzaam twee Boeren
| |
| |
aansluipen uit een boschje, kruipend over de heide, soms verdwijnend, dan weer plots opduikend en met den stormpas over een hoogte snellend. Dat waren strijders, die zich op een verwijderden heuveltop als voorpost zouden opstellen. In verschillende richtingen had Hein Brander, och neen, Generaal de Wet, zulke dubbelposten uitgezonden. Zij moesten dadelijk aan het Lager een teeken geven, als de Engelschen naderden. In het midden van het
Boerenkampement stond de veldheerstent van Generaal de Wet, heel handig opgeslagen van takken, oude matten en lappen. De Transvaalsche vlag was in den grond geplant en wapperde lustig boven de tent uit. Overal in het rond lagen de Boeren, allen getooid met de groene sjerp, allen gewapend van top tot teen. Wat verderop stond een schildwacht, die voortdurend de wachtposten in het oog moest houden. De Boeren rookten hun pijpen, waarvoor ze een uitgeholde kastanje gebruikten met een
| |
| |
eindje pijpesteel erin, sommigen maakten hun wapens schoon of vertelden elkander hunne ontmoetingen met de gehate Rooineks. Héél aan het eind van het dal stond de ambulance-wagen. De pleegzusters, die een witten band met 'n rood kruis om den arm droegen, maakten alles gereed om de gewonden te verzorgen; aan een langen stok woei de Roode Kruisvlag. Daar mocht de vijand nooit op schieten!
Intusschen lieten de Engelschen zich nog maar niet zien. De dappere Transvaalsche strijders werden ongeduldig.
Generaal de Wet kwam uit zijn tent. Met een bezorgd gezicht keek hij naar den schildwacht, die de posten in 't oog hield.
‘Nog altijd niets!’ mompelde hij. ‘Zouden die verwenschte Rooineks misschien van een anderen kant Bloemfontein probeeren te naderen? Ik zal in ieder geval een paar verkennings-patrouilles uitzenden om den omtrek te doorzoeken.’
De Generaal wenkte zijn vaandrig en gaf hem order tot uitzending van twee sluip-patrouilles.
Een oogenblik later verlieten twee groepjes Boeren het kamp. De eene groep ging in Oostelijke richting, de andere, onder geleide van Dirk van den dokter, naar het Zuiden. Iedere patrouille telde drie man en een commandant. Tot aan de voorposten stapten Dirk en z'n strijders stevig door, alleen af en toe even bukkend als ze op een hoogte kwamen. Maar toen ze voorbij de uiterste wachten waren, slopen ze van boschje tot boschje,
| |
| |
van heuvel tot heuvel. Reeds hadden ze op die wijze al een heelen afstand afgelegd, toen Dirk, die over den rand van een heuvel tuurde, bliksemsnel zijn hoofd terugtrok en zich naar beneden liet glijden.
‘Ssst!’ fluisterde hij haastig den anderen toe, ‘verbergt je snèl achter die struik, er klimt een Engelsche patrouille tegen den heuvel op!’
In twee tellen zaten de Transvaalsche Boertjes achter den struik en het duurde geen halve minuut, of daar kwam het hoofd van een Rooinek boven den heuveltop uitkijken.
Toon van Dijk, een der Boeren, legde zijn Mausergeweer op hem aan, maar Dirk sloeg het wapen neer.
‘Stil! Niet schieten! Houdt je doodstil! Als ze naar beneden komen, nemen we er ieder één voor onze rekening!’ fluisterde hij. Daar kwam de eerste Engelschman aan, gevolgd door nummer twee en drie. Ze holden naar beneden, wachtten elkander op en wilden juist verder gaan, toen Dirk en zijn makkers plotseling achter hen stonden. Verschrikt wilden zij aan den haal gaan, maar het was al te laat!
‘Geef je over!’ bulderde Dirk hen toe.
‘Dood aan de Boeren!’ riepen de Rooineks en trachtten zich los te rukken!
Maar er was niets aan te doen! De Boerenpatrouille, die bovendien één man sterker was, voerde de Engelschen als gevangenen naar Generaal de Wet, die ze in zijn eigen tent in arrest stelde.
Opeens schreeuwde de schildwacht:
| |
| |
‘De voorposten trekken terug!’
‘Te wapen!’ riep Generaal de Wet en greep zijn pistool.
De kalme rust van het Boerenleger was opeens verstoord. Ieder had zijn wapens gegrepen en wachtte op de commando's van den Generaal. Al meer en meer
naderden de terugtrekkende voorposten en in de verte zag men een heele linie Engelschen aankomen. Zij waren over een groote lengte verspreid en rukten met groote snelheid voorwaarts! Soms waren ze plotseling verdwenen om dan ineens zeer van nabij weer te verschijnen. Bovendien waren ze zóó ver van elkander verwijderd, dat Generaal de Wet niet kon zien van wèlken kant nu eigenlijk de aanval zou gedaan worden.
| |
| |
Zijn geoefend veldheersoog had echter oogenblikkelijk de bedoeling der Engelschen doorzien.
‘Rechtsomkeert! Terug naar Bloemfontein!’ commandeerde hij met daverende stem.
Zijn strijders keken hem verbaasd aan. Hoe nu? Op de vlucht gaan als lafaards?
‘Vlug! De Engelschen zullen ons voorbijgaan en zonder slag of stoot de stad veroveren!’
Nu begrepen ze het!
Dat was inderdaad een leepe zet van den Engelschen generaal, om het Boerenleger stilletjes aan zijn lot over te laten en kalm op Bloemfontein aan te rukken! Maar Generaal de Wet was er ook nog! Met den stormpas trok hij met zijn Boeren naar de stad terug en nam daar een verdedigende stelling in.
Toen het Engelsche leger de laatste heuvelrij achter zich had en de vlakte, waarin de stad lag, bereikt had, zag men hun veldheer den arm omhoog steken en hoorde men van vèr het commando.
‘Halt!.... Verzamelen!’
In een oogenblik had de lange soldatenlinie zich tot één massa vereenigd, en thans rukten de Engelschen in gesloten colonne op de stad aan.
‘Zie je wel,’ dacht Generaal de Wet bij zichzelven, ‘ze rukken recht op de stad aan. We zijn nog bijtijds hier.’
Een Engelsch officier en een trompetter met een witte vlag traden op de Boeren toe.
Eindelijk was het vijandelijke leger genaderd tot ongeveer honderd meters afstand; toen hield de troep halt.
| |
| |
‘Wat verlangt gij?’
‘Ik wensch uwen commandant te spreken!’ was het antwoord van den officier.
De schildwacht waarschuwde zijn vrienden door zijn geweer omhoog te steken, en nu kwam een troepje Boeren naar den post toe.
‘Ik verlang uwen commandant te spreken,’ herhaalde de Engelschman tot den geleider van het troepje.
‘Dan moet ik u blinddoeken, vóór u bij den Generaal toe te laten.’
‘Doe dat,’ was 't kalme antwoord.
De Transvalers blinddoekten den Engelschman en brachten hem voor Generaal de Wet, waar men den blinddoek van zijn oogen nam.
‘Wie zijt gij?’ vroeg deze.
‘Ik ben kapitein Kensington van het tweede regiment Lanciers!’ antwoordde de Rooinek met trots. ‘In naam van Victoria, Koningin van Engeland en in naam van Generaal Buller, opperbevelhebber van het Engelsche leger, beveel ik u, de stad over te geven.’
‘Nooit!’ zei de Wet beslist.
‘De Generaal zal u allen vrij laten uittrekken, alle Boeren, vrouwen en kinderen zullen ongedeerd de stad mogen verlaten. Kanonnen, wagens en paarden mogen niet medegenomen worden. Ingeval van weigering zal de Generaal oogenblikkelijk tot den aanval overgaan. Dus nogmaals: geef de stad over!’
‘Mannen!’ zoo wendde Generaal de Wet zich met ijskoude kalmte tot de Transvalers, ‘het antwoord is aan
| |
| |
u! Zullen wij de stad aan die verwenschte Rooineks overgeven, of ze verdedigen zoolang we nog één dropper bloed hebben?’
‘Nooit! We zullen de stad verdedigen!’
‘Is dat uw laatste woord?’ vroeg de Wet.
‘Dood aan de Engelschen! Leve de Boeren!’ daverde het in de lucht.
‘Gij hebt het gehoord!’ sprak Christiaan de Wet tot den Engelschen parlementair, ‘ga heen en zeg uwen Generaal, dat de dappere Transvaler zal strijden tot den laatsten droppel bloed!’
De Engelschman boog, liet zich weer blinddoeken en werd teruggeleid.
Verbitterd keerde hij met zijn trompetter naar Generaal Buller terug.
De Boeren bereidden zich voor op een hevigen, bloedigen aanval!
|
|