Frits van Duuren
(1928)–Chr. van Abkoude– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |
zijn drift, in de tweede plaats, of hij zijn schoolbank in de klas weer in gebruik mocht nemen. De heer Schalmeier was zeer verheugd over dezen uitslag en na Frits nog eenige vermanende woorden te hebben toegevoegd, bracht hij hem zelf weer in de klas terug. Het scheen wel, dat ook meester Nagel in zijn schik was, dat Frits weer terug was, want het was twee dagen lang een saaie boel geweest in de klas. Toch wou koppige Frits zich niet heelemaal gewonnen geven. Toen alle leerlingen om twaalf uur naar huis waren en meester Nagel nog een kort gesprek met Frits had, vroeg hij hem: ‘En Frits, je zult nu zeker voortaan niet meer zoo onbesuisd en hardhandig zijn?’ ‘Ik meester? O, ik vraag u wel excuus daarvoor... ik had het niet mogen doen... zeker niet...’ ‘Heel goed, zóó mag ik het hooren,’ zei meester tevreden. ‘Ja,’ zei Frits peinzend, ‘maar als u me weer zóó'n slag in het gezicht geeft... dan... dan doe ik het weer.’ De meester deed er het zwijgen toe en liep een eindje met Frits mee, zonder echter verder over de zaak te praten.
De groote vacantie was aangebroken. De heer van Duuren, die met het oog op de zwakte zijner vrouw en zijn eigen drukke bezigheden weinig lust had, gedurende de zes weken van de vacantie zijn zoon Frits voortdurend te moeten controleeren, schreef een brief naar zijn broeder, die notaris was te Meerhuizen. En in dien brief verzocht vader hem en zijn vrouw, of ze ook voor eenigen tijd Frits gastvrij- | |
[pagina 160]
| |
heid wilden verkenen en reeds den volgenden dag kwam het antwoord: ‘Graag, we zullen neef met alle liefde ontvangen.’ Notaris van Duuren en zijn vrouw, ui de familie bekend onder den naam Oom Johan en Tante Leentje, bewoonden een zeer ruim, geriefelijk ingericht huis aan de Oude Haven te Meerhuizen. Het waren een paar alleraardigste menschen, die veel van vroolijkheid hielden en dit heusch niet onder stoelen of banken staken. Zij hadden meer dan eens vernomen, welk een grappenmaker Frits was, en eenige malen bij een bezoek te Rotterdam, waren zij in de gelegenheid geweest, eenige voorstellingen van hun neefje bij te wonen. Zij mochten den jongen wel, en omdat zij zèlf geen kinderen hadden, hoopten zij, dat Frits het toch recht naar zijn zin zou hebben. Omdat Oom drukke bezigheden had, ging tante Leentje Frits van den trein halen. Frits, die door het uitstapje en het vooruitzicht van een serie heerlijke dagen te Meerhuizen, heel den dag al in een opgewekte stemming was, sjouwde een zwaar-gepakten koffer door de contrôle en zei tot den conducteur, die zijn kaartje aan het hek in ontvangst nam: ‘Mag u houden. Kunt u vanavond mee naar de bioscoop.’ Dan zette hij den koffer neer, gaf tante een hand en groette haar hartelijk. ‘Wel Frits,’ zei tante, ‘wat zie je er best uit, jongen! Maken ze het thuis goed?’ ‘Lekker als kip,’ zei Frits. ‘Gelukkig. Zeg vent, we zullen je koffer wel thuis laten brengen, hoor.’ Tante droeg dat karweitje op aan een kruier en samen wandelden zij - Frits en tante natuurlijk - | |
[pagina 161]
| |
de stad in. 't Was heerlijk zomerweer, gezellig keuvelend stapten ze voort, Frits zijn arm door dien van tante gestoken. ‘En een goeie reis gehad?’ vroeg tante Leentje. ‘Best Tante. Ik heb het erg gezellig gehad onderweg. In Rotterdam moest de trein nog wegrijden, toen er een verschrikkelijk dikke boer in mijn coupé stapte. 't Was een doorloopende wagen, weet u, en toen vroeg die man aan mij: moet ik hier instappen voor Den Haag? Ik heb toen gezegd: dan moet u hiernaast gaan zitten! En heusch, hij dééd het. Dank je wel, zei-die nog. Nou, ik was veel te bang dat hij naast mij wou komen zitten. Als ik ooit nog eens zoo dik word, laat ik een extra trein voor mij rijden.’ Tante had schik in den jongen. ‘Ik kreeg toen nog een juffrouw en twee kindertjes bij mij,’ vertelde Frits verder, ‘en die waren onderweg heel gezellig.’ De juffrouw opende haar tasch en haalde er kaakjes uit, met gekleurde suiker er op. Ik houd niet van dien rommel, tante, en daarom schrikte ik geweldig, toen ze mij er ook een gaf. Eet maar lekker op, zei ze. Maar daar bedankte ik even lekker voor en deed, of ik het in mijn mond stak. Natuurlijk liet ik het stiekum in mijn zak glijden. Omdat de juffrouw de tasch liet openstaan en ik bang was dat er nog meer lekkers uit zou komen, zei ik: juffrouw, doet u toch die tasch dicht, want het tocht hier zoo.’ ‘En dééd ze 't?’ lachte tante. ‘Ja, natuurlijk, tante. Houdt u van pretmaken?’ ‘Ik heb altijd pret,’ zei tante Leentje. ‘Ik ook,’ viel Frits haar bij. ‘Nu Frits, dan zullen wij 't in Meerhuizen ook wel met elkander kunnen vinden, nietwaar?’. | |
[pagina 162]
| |
‘Zal wel gaan, tante. Kent u dien meneer, die daar aankomt? O, dan zal ik hem den hoed eens voor u laten afnemen.’ ‘Jongen, ben je dol!’ ‘Een beetje wel.’ De vreemde heer kwam aanloopen en Frits nam met een buiging de pet voor hem af. Oogenblikkelijk zwaaide ook de heer zijn hoed met een sierlijke beweging af en boog even voor tante, die niet minder beleefd kon wezen en dus eveneens groette. Twee passen verder proestte ze 't uit. ‘Jongen, wat ben je toch 'n duvel! Dat mag je niet meer doen, hoor.’ ‘Och tante, 'n kleine beoefening van 't beleefd zijn. Af en toe doe ik dat zoo eens, als ik op straat loop.’ ‘Om je in 't groeten te oefenen?’ lachte tante. ‘Ja, en om onderweg wat te doen te hebben.’ Zoo, onder veel malligheid gingen ze lachend naar de Oude Haven, waar de koffietafel lokkend wachtte. Het duurde niet lang, of Oom Jan kwam van zijn kantoor. Hij begroette Frits niet minder hartelijk en hoopte, dat hij het hier bij twee kinderlooze menschen niet vervelend zou vinden. Oom Jan was al net zoo'n vroolijk, prettig gehumeurd mensch als tante Leentje, maar tante was toch de drukste van die twee, praatte en lachte veel en was voortdurend opgewekt. Frits deed nog eens een omstandig verhaal over zijn reis in den trein en vertelde er nog bij, dat hij bij ongeluk een dame op de teenen had getrapt. De dame had gezegd: het lijkt wel, of er een olifant op trapt, en toen had Frits geantwoord: ik kan niet helpen, dat u zulke groote voeten hebt. Onder gezellig gebabbel verliep de koffiemaaltijd en daarna werd besloten, dat Oom Jan ter eere van | |
[pagina 163]
| |
zijn gast dezen middag vrijaf zou nemen. Met hun drieën zouden ze dan naar de Meerhuizer kermis gaan, die zoo juist een dag te voren was begonnen. Vacantie en prachtig weer zijn twee omstandigheden,die het op een kermis verbazend druk kunnen maken. En zoo was het ook hier het geval. Poffertjestenten en wafelkramen, ontelbare kleinere kraampjes, waar gebak, speelgoed, eet- en drinkwaren te bekomen waren, mallemolens, een stoomcaroussel, een bioscoop... 't Was alles aanwezig. Een groote menigte ouders en kinderen gingen tusschen de tenten en kramen door en alle kermis- | |
[pagina 164]
| |
reizigers maakten goede zaken! Dan was er ook nog een auto-baan, waarvan de wagens over rails liepen, die in den vorm van een ingedeukten 8 waren gebouwd. En al die spelen en vermaken veroorzaakten een leven, vermengd met het gelach en gepraat der menschenmenigte, dat alleen de gillende fluit van den stoomcaroussel er boven uitkwam. En dan... overal muziek. Het eene deuntje dwars tegen het andere in, een derde er weer overheen... 't klonk pràchtig. Maar iedereen had schik. Kermis is nu eenmaal kermis en daar moet men het met de muziek zoo nauw niet nemen. Frits wou het liefste maar het allereerst een bezoek gaan brengen aan de autobaan. Deze vermakelijkheid trok verbazend veel publiek. De zwaargebouwde autowagens rolden van een tamelijk sterke helling naar beneden in steeds toenemende vaart, waardoor zij telkens genoeg hadden om ook weer tegen de hoogte op te rijden; was de helft van de 8-baan afgelegd, dan ging het weer, steeds sneller en sneller, naar beneden, om ten slotte op het beginpunt weer uit te komen. Frits had gezien, dat de mannen van de baan slechts met den voet een ijzeren rem wegdrukten, als een wagen vol was en vertrekken kon. Die rem zat bij de plaats van vertrek in de rails en hield de voorste wielen tegen. Wagen na wagen vertrok, gleed met rammelend, suizend geluid over de baan en kwam na twee minuten weer terug. Eindelijk was het de beurt van Frits. Er was alleen nog maar één juffrouw ingestapt, toen Frits voor proef eens op de rem ging staan waardoor de wagen plotseling aan het rijden ging. | |
[pagina 165]
| |
De mannen waren er te laat bij, omdat zij juist al hun aandacht besteedden aan een man, die beweerde, veel te veel betaald te hebben. De juffrouw - de eenige passagier van den losgebrokenwagen, stak haar beide armen in de hoogte en schreeuwde al maar: ‘Ho... hóó... hóóó!’ In die houding, die erg grappig was, volbracht zij de heele reis. Alle toeschouwers lachten zich tranen met tuiten en ook oom en tante stonden bijna te huilen van het lachen. | |
[pagina 166]
| |
Vroolijk stapten ze met hun drieën in de gereedstaande auto. Roetsch! daar ging het heen! Alle deksels, wat een vaart! In enkele oogenblikken was de rit afgeloopen en zeer tevreden verliet Frits met oom en tante de autobaan. Toen naar een schiettent. Er waren verschillende beweegbare figuren, maar Frits schoot veel liever een stuk of tien pijpen stuk en ook nog loste hij een raak schot op een spiegeltje, dat waarschijnlijk niet tot de mikpunten behoorden, want de juffrouw van de tent was zoo nijdig als een spin. De stoomcaroussel bood een nieuwe bron van vermaak. Frits ging in een draaistoel zitten, maar toen hij de rit had volbracht, was hij zoo wit als een doek en had een gevoel, of hij tien bordjes poffertjes en zes wafels met slagroom had gegeten. Ze bleven een paar uur lang op de kermis rondzwerven, overal eens inwippend, totdat ze voldaan waren en er genoeg van hadden. Gelukkig zakte Frits' draaierigheid weer gauw, zoodat hij kon meedoen aan 't besluit van den leuken middag: een bezoek aan de poffertjeskraam. |
|