klein fleschje mede en daarop liet deze Hector naar huis brengen.
In de keuken legde hij het ongelukkige dier op een matje.
‘Arme hond,’ zei papa, ‘ik zal je wel van die pijn afhelpen.’
Dankbaar keek Hector hem aan, alsof hij zeggen wilde: ‘ga je gang maar, baas, er is toch niets meer aan te doen.’
Toen opende mijnheer de stop van het fleschje en hield het onder Hector's neus.
Ja, de pijn verdween meer en meer, het verdoovend middel werkte; nog even opende hij de oogen.
‘Dank je wel, baas,’ zeiden die oogen.
Hector voelde geen pijn meer, hij strekte zich op het matje uit en zijn oogen sloten zich voor altijd.
Hector was dood.
Toen Frits met Moeder en Bep thuiskwam, wilde hij dadelijk naar zijn vriendje gaan zien.
Maar zijn vader hield hem tegen.
‘Ho jongen, zachtjes aan. Wat wou je doen?’
‘Naar Hekkie gaan, vader.’
In de keuken lag de arme hond stijf en stil.
Frits bukte zich en streelde hem zachtjes.
‘O vader... wat is hij koud... en stijf!... O... hij is dood!’
‘Ja jongen, en dat was het beste voor hem. Nu heeft hij geen pijn meer en er was toch heusch niets aan te doen!’
Frits was wanhopig.
Hij liet zich echter door vader meenemen naar de kamer, waar hij stil in een hoek bleef weenen om zijn lieven vriend.
Frits kon en wilde dien dag niet meer eten en diep ongelukkig ging hij 's avonds naar bed.
Den volgenden morgen was Hector verdwenen,