| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
De voorstelling.
Na een uurtje was Daantje volgens afspraak weer terug bij zijn nieuwe vrienden. Toen hij binnentrad, gaapte hij van verbazing, want in plaats van zijn kennissen van zooeven, zag hij nu twee geheel andere personen. De een was een potsierlijke clown. Hij droeg een wit costuum met groote, roode ballen versierd, zijn gelaat was geheel wit, met roode en zwarte strepen, hij had een mond, die hem bijna tot aan de ooren reikte. De ander was een jongedame, gekleed in het bekende costuum der circusrijdsters. Zij had zeer lange, blonde krullen, die haar op schouders en rug afhingen. Voor een oogenblik stond Daantje die twee in stomme bewondering aan te gapen, meenende, dat hij de verkeerde tent was ingegaan.
‘Wel, Daantje, ken je ons niet meer?’ vroeg de clown lachend, en zijn mondhoeken schenen zich tot achter zijn ooren uit te strekken.
Toen bemerkte Daantje aan die stem, dat het inderdaad zijn vrienden waren.
‘Gossie... ik schrok van jullie... ik doch da 'k verkeerd was...’
‘Ja Daantje,’ zei Rita, ‘we zijn 'n beetje veranderd.’
| |
| |
‘Nou, òf je veranderd ben. Eerst had je toch zwart haar?’
‘Ja zeker, deze krullenpruik draag ik alleen maar, als ik optreed.’ En met deze woorden lichtte zij den weelderigen haardos op en toonde haar eigen, zwarte haar daaronder.
Rita vond hij als paardrijdster prachtig, maar den clown bewonderde hij toch nog meer. Sjonge, een heusche clown, en hij mocht zoo maar heel dicht bij hem zitten en met hem praten!
‘Nu zal ik je een goed plaatsje aanwijzen,’ sprak de clown. ‘Kom maar mee. Ik moet je nog vertellen, dat ze mij in het circus Pepita noemen, hoewel mijn waren naam geheel anders is. Dat zal ik je later wel eens vertellen. Zie je daar die rij banken? Gaat maar op de eerste rij zitten, dan kan je alles goed zien.’
Daantje deed, wat hem gezegd was en de clown ging weer naar zijn kleedkamertje.
De tent begon zich langzamerhand te vullen. Met iedere minuut kwamen er nu meer en meer bezoekers. Buiten hoorde Daantje de muziek schetteren, die de menigte naar de tent lokte. Hij hoorde de stemmen van de omroepers, die de Grrrrootste Voorrrstelling derr Werreld aanprezen, het geklink van de groote bel. En al maar stroomde het publiek de groote tent binnen.
‘Allo, allo, allo!!!! Zestien gedresseerde, volbloed Arabische paarden, gepresenteerd door den beroemden ritmeester en dresseur, Signor Matheo di Sarossa, bekroond met de gouden medaille van de Shah van Perzië en den Czaar van Rusland!!! Aanschouw hier de jonge prinses Rita, een der jongste en meest volleerde equilibriste op den geheelen aardbodem, rijdt
| |
| |
op twee en drie paarden zonder zadel, springt door hoepels van vuur en doet een ieder de haren te berge rijzen met haar ongeëvenaarde toeren op een wilden hengst... Verder zult u zien de grootste kunstenaars aan de trapéze, en ten slotte een programma van de meest beroemde en hoogst gerecommandeerde artisten!!! Eerste rang 50 cent, tweede rang 25 cent en heel goeie staanplaatsen voor 10 cent. Allo, allo, allo!!!! Muziek!’
Dan schetterde een luide fanfare en een nieuwe drom stroomde de tent binnen.
Daantje wachtte met ongeduld, tot de voorstelling beginnen zou.
Eindelijk gingen alle lichten in de tent aan, de muzikanten kwamen binnen en het programma werd geopend.
Och, och, wat genoot Daantje bij het zien van al die prachtige, vurige paarden, die op het commando van een zweepslag allerlei fraaie bewegingen uitvoerden. Wat lachte hij hartelijk om August de Domme en daar had je ook zijn vriend, clown Pepita. Wat kon die een malle grappen maken. Je zou het nooit van zoo'n ernstig mannetje verwacht hebben. Maar voor Daantje was het hoofdnummer de kleine Prinses Rita. O, wat zag ze er lief en mooi uit met die lange, blonde krullen en dat rose costuum, met al die schitterende dingetjes erop!
Ze kwam de arena binnenrijden op een prachtig, spierwit paard, boog; naar alle kanten, en wierp het publiek kushandjes toe.
Dan opeens ging ze, zonder de handen te gebruiken, op het paard staan en reed in het rond. Twee geüniformde assistenten hielden een hoepel omhoog, Rita sprong er door heen,
| |
| |
kwam weer op het paard terecht en de menschen klapten.
Dan werden er drie zwarte paarden de arena binnengebracht. Prinses Rita sprong, licht als een veertje, op het middelste paard en dreef het drietal met een enkel gebaar voort. Ze sprong van het eene paard op het andere, soms had ze één voet op het eene en één voet op het andere paard. Er kwam geen einde aan het gejuich. Dan werd er een bruin paard binnen gebracht, zonder zadel, leidsels of toom. Het was een wilde, Hongaarsche hengst, schuimbekkend, tartend een ieder om hem te berijden. De directeur verzocht stilte en, wijzend op het trappelende dier, loofde hij een prijs uit van Honderd Gulden aan dengene, die in staat was, dit paard te berijden voor drie minuten, zonder eraf geworpen te worden.
Natuurlijk waren er eenige waaghalzen, die het wel eens wilden probeeren vooral daar er een prijs van 100 gulden aan verbonden was.
De eerste was een sterke boerenknaap, die zeker wel eens meer van zijn leven op een paard had gezeten. Maar hij kwam al gauw tot de ontdekking, dat je de tamme dieren, die voor den ploeg loopen, niet vergelijken kunt met dit ongetemde dier van de steppen. In minder dan drie seconden lag hij in het zaagsel van de arena te spartelen en het publiek gierde het uit. Dan kwam er een klein, mager scharminkeltje van een man eens een kansje wagen, om de honderd gulden te verdienen. Hij zag zoo wit als een doek en trilde als een espenblad. Het publiek lachte luid, toen hij zich aanmeldde. Met een beleefde buiging leidde de directeur hem naar het schuimbek- | |
| |
kende paard, dat den stumper aankeek, alsof hij zeggen wou:
‘Wat? Sturen ze die op mij af? Dat is een beleediging.’
De kleine kerel werd door een paar hulpvaardige handen op het paard geholpen en daar ging het. Het paard rende in het rond hield plotseling stil, steigerde, maar de kleine man hield zich aan de manen vast, werd van de eene zijde van het paard naar de andere geslingerd, zat nu eens achterstevoren, zich vasthoudend aan den staart, dan weer zijdelings, maar hij bleef erop. Het publiek, eerst tot spotzucht gedreven, begon hem nu toe te juichen, hopend, dat de directeur de 100 gulden aan dezen mageren held zou verliezen... Twee minuten... riep de directeur. Daar maakte de vurige hengst een scherpe wending, dook met den kop en wierp de achterbeenen omhoog, en rrrrrt... met een wijden boog vloog de kleine man er af... tijdig opgevangen door de stalknechts.
Een algemeen en luid: ‘Hèèèèè vertolkte de teleurstelling van het publiek. Maar zij juichten den man toch nog eens hartelijk en beloonend toe. Daar er geen verdere liefhebbers meer waren, kwam de beurt aan Prinses Rita. De directeur zette het wilde prairie-paard met een zweepslag in vollen ren... Rita stond in het midden van de arena. Dan nam ze een aanloop en met een geweldigen, juist afgemikten sprong was ze boven op den renner. Ze stond er zoo gemakkelijk en eenvoudig, alsof ze op den beganen grond was. Ze deed allerlei gymnastische toeren, buitelde om, ging zitten, stond weer op, slingerde zich om den nek van het paard, liet zich van het dier afglijden
| |
| |
en verliet buigend de arena onder de stormachtige toejuichingen van de heele tent.
Daantje klapte, dat zijn handen er pijn van deden. Och, och, wat was dat allemaal heerlijk en wat wou hij graag aan zoo'n voorstelling meedoen! Dat was nog veel heerlijker dan het bosch met de eekhoorntjes en konijnen en vogels!
Toen volgden nog andere nummers op het programma, die Daantje met groote belangstelling volgde.
Na afloop ging hij zijn vrienden bedanken.
‘Wel, Daantje,’ zei de clown, ‘nu ga je zeker naar huis?’
‘Naar huis?’ herhaalde de jongen.
‘O, dat is waar ook. Ik dacht er zoo gauw niet aan, dat je een zwerver bent. Maar waar ga je nu vannacht slapen?’
Daantje haalde de schouders op.
‘Als je wat helpen wilt met opbreken,’ sprak Pepita, ‘kunnen we daarna misschien wel een plaatsje voor je vinden.’
Dat vond de jongen best en zoo werd afgesproken.
Toen de menigte het circusterrein verliet, begon men de tenten en kramen af te breken, en maakte Daantje voor het eerst van zijn leven een circusverhuizing mee.
Aan een zijtak van het spoor stond de circustrein, bestaande uit tien groote wagens en vijf kleinere. Met paarden en wagens werden de tentpalen en zeilen, de kisten en koffers, de fornuizen, machines, lampen en al die duizende benoodigdheden naar de spoorwagens gereden.
Daantje hielp dapper mede. Intusschen waren groote wolken komen opzetten en begon het te regenen. Eerst zachtjes, toen nam het meer
| |
| |
en meer toe en ten laatste góót het. Het terrein werd één groote modderpoel en de paarden trokken met moeite de zwaarbeladen wagens voort. Daantje droeg dapper de zware, natte latten en dwarshouten aan, zelf druipend van den regen. Tot laat in den nacht werkten en zwoegden de mannen van het circus, klonk het geschreeuw der voerlieden, die hunne paarden aanhitsten, het klappen der zweepen. Clown Pepita had zijn dochtertje in een der woonwagens gebracht, waar andere vrouwen het zich voor den nacht gemakkelijk maakten.
Ten laatste was alles opgeladen en konden de vermoeide, druipnatte mannen eraan denken, voor zichzelf een plaatsje te zoeken. Er waren twee wagens voor de werkers van het circus. Het was een ruw, ongemanierd gezelschap. Sommigen dronken uit flesschen en gingen kaartspelen in hunne druipnatte plunje, anderen trokken de natte kleeren uit en gingen slapen op wat los neergeworpen matrassen.
Clown Pepita nam Daantje mee naar een der wagens, waar het 't minst rumoerig was.
Daar wees hij hem een plaatsje en ging zelf ook liggen. Daantje keek eens om zich heen. De wagen was een vierkante bak met wat matrasssen in rijen op den grond. Boven iedere matras hing een houten kastje, waarin de bewoner zijn eigendommen kon bergen. Sommigen hadden een koffer met een hangslot er op. Een paar oude olielampen hingen aan de zoldering en verspreidden een zwak licht. Maar Daantje was niet erg kieskeurig uitgevallen. Hij ontdeed zich van zijn doorweekte kleeding en strekte zich op de matras uit. Pepita gaf hem een warme paardedeken en zei:
| |
| |
‘Slaap lekker, Daantje. Morgen zullen we wel verder praten. Wel te rusten.’
‘Wel te rusten, Pepita,’ zei Daantje en draaide zich om.
|
|